Franz-Joseph |
'De
gelukkige tijd van vrede'. Zo omschrijft een tentoonstelling in het
Hongaars Nationaal Museum in Boedapest de tweede helft van de negentiende eeuw. Het was de tijd dat Hongarije door de Habsburgse keizer Franz-Joseph werd geregeerd en er is wel eens minder lovend over de vorst gedacht. Wie zich twintig
jaar geleden positief over hem uitliet, liep goede kans voor
landverrader uitgemaakt te worden.
Dat
lag overigens anders met zijn vrouw Elisabeth, Sissi in de volksmond. Zij was en is geliefd. Na haar dood zamelden burgers geld in voor een standbeeld en ze wordt ruim geëerd met straten en standbeelden. De Erzsébet-brug in Budapest werd naar haar vernoemd en die naam is nooit veranderd, ook niet in de communistische tijd. Maar naar
een eerbetoon aan haar man zul je tevergeefs zoeken.
Dat moet anders,
vindt historicus András Gerő van het Habsburg-Instituut in Boedapest. Honderd jaar na Franz-Josephs dood
pleit hij voor een standbeeld voor de man die bijna vijftig jaar lang
koning van Hongarije was. Blijkens een online enquête steunt 45
procent van de Hongaren dat idee. Dat lijkt niet zoveel, maar tien
jaar geleden zou hooguit tien procent van de Hongaren voor zijn geweest, schat Gerő.
Vroeger
lag dat anders. Tussen de twee wereldoorlogen was er volgens Gerő sprake van een regelrechte Habsburg-verering. Franz-Josephs
standbeelden verdwenen kortstondig tijdens de communistische Radenrepubliek in 1919, keerden toen terug en werden pas na 1945, toen de communisten de keizer tot
vijand verklaarden, definitief verwijderd.
Communistische schoolboekjes hadden geen goed
woord over voor de man die in 1849 opdracht gaf een aantal
Hongaren te executeren die een jaar eerder een opstand tegen de
Habsburgers hadden geleid. Franz-Joseph was op dat moment 18 jaar oud en zat net op de troon, dus je kunt je afvragen in hoeverre hijzelf de drijvende kracht achter de executies is geweest, maar de gedachte aan de wrede feodale vorst die
hun nationale helden liet ombrengen brengt bij sommige oudere Hongaarse vrouwen nog
steeds de tranen in de ogen.
Na
de val van het communisme zijn historici wat genuanceerder gaan
denken. Dat heeft nog niet tot nieuwe Frans Joseph-straten geleid,
maar diverse Hongaarse bestuurders die dicht bij de keizer stonden,
kregen wel een standbeeld of een regeringsplan dat naar hen werd
vernoemd. Hongarije heeft tegenwoordig ook twee levende Habsburgers
in dienst, de ene als ambassadeur, de andere had de buitenwereld moeten overtuigen dat het land zeer geschikt is om Olympische Spelen te
organiseren.
Ook buiten Hongarije vindt een herwaardering van de keizer plaats. Zo werd eind
2015 in het Oekraïnse Turja Paszeka een standbeeld van Franz-Joseph
onthuld. "Voor dat gebied, de voet van de Karpaten, is dat natuurlijk een goede manier om te benadrukken dat ze ooit tot het Habsburgse rijk, dus tot Europa behoorden," zegt Gerő. In Oostenrijk, waar nazaten van de keizer tot dik in de
vorige eeuw een inreisverbod hadden, werd vijf jaar geleden de wet
afgeschaft die het Habsburgers verbood om zich kandidaat te stellen
voor het presidentschap.
De
rechts-extremistische Oostenrijkse politicus Norbert Hofer pleitte recent voor
een soort Midden-Europese Benelux, een tegenkracht tegen Brussel, met
daarin behalve Oostenrijk ook 'landen met een vergelijkbare cultuur',
zoals Tsjechië, Hongarije, Roemenië, Servië, Slovenië en Kroatië.
Per slot van rekening, aldus Hofer, waren die ooit allemaal deel van
dezelfde monarchie.
Dat
is ironisch, want die monarchie was volgens Gerő in zekere zin een
voorloper van de EU en eigenlijk het tegenovergestelde van dat wat mensen als Hofer voor ogen staat. "Het was een multi-etnische staat met een
veelvoud aan talen en religies, een gemeenschappelijke markt en
vrijheid van reizen en vestiging."
Dat is alles wat Hofer eigenlijk
niet wil en ook alles wat de Hongaarse premier Viktor Orbán niet wil, Die benadrukte onlangs in een toespraak voor de Hongaarse Kamer van Koophandel het belang van een etnisch homogeen en cultureel uniform land. Maar die juist multi-etnische staat zorgde voor sterke
economische ontwikkeling, vrede en welvaart, helemaal na 1867 toen de
Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie werd gevormd en Franz Joseph
koning van Hongarije werd. Boedapest is daar bij uitstek het
resultaat van, zegt Gerő. "Alle belangrijke gebouwen die je
ziet, zijn toen gebouwd, net als de belangrijkste gebouwen in veel
provinciesteden."
Echt
verrassend is de politieke herwaardering overigens misschien niet. Cultureel zijn de Habsburgers nooit echt verdwenen, hoe zeer
machthebbers daar ook hun best voor deden. Dat is het beste zichtbaar in Oostenrijk, dat bezaaid met
bordjes is die melden dat Franz Joseph hier geluncht of daar geslapen
heeft. Iedere januari start in Wenen het balseizoen met een elan
alsof de adel nooit verdwenen is. Zo'n zelfde bal vormt een hoogtepunt
in het Hongaarse eindexamenjaar. In november organiseren scholen een eindexamenbal war de leerlingen van de hoogste klas even
jonkheren en freules mogen zijn. Nazaten van graven en prinsen kunnen
op groot respect voor hun officieel afgeschafte titel rekenen. En in
veel Centraal-Europese landen kust een beleefde heer de dame nog
altijd de hand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten