zondag 14 december 2014

Hongaarse wintersportdromen

Droom...
Herinnert u zich die Nederlanders die niet zo lang geleden ergens in het IJsselmeer een twee kilometer hoge berg wilden bouwen? Daar konden we dan op gaan wintersporten, en we konden er ook nog een bergetappe van de Tour de France organiseren. In Nederland heb ik weinig meer van het plan vernomen, maar ik heb een nieuwe plek waar aan hun idee grote behoefte is: Hongarije.
Daar lanceerde de onderstaatssecretaris van toerisme afgelopen week het nieuwste toeristische plan, Siélj Itthon! (Ski Thuis!), een samenwerking (cluster, noemen de plannenmakers het) van de regering en allerlei organisaties die zich in Hongarije met de skisport bezighouden. Hongaren moeten in Hongarije gaan skiën, want geef nou toe: het is toch doodzonde dat van de 11 miljoen nachten die ze in eigen land op vakantie gaan, maar 15 procent in de winter valt. Wat een kansen liggen er voor het Hongaarse toerisme als je mensen kunt overtuigen een skipiste thuis te bezoeken!
en werkelijkheid...
Als  Putin in het mediterrane Sotsji Olympische Winterspelen kan organiseren, wat let de Hongaren dan om in Hongarije, waar toch best vaak sneeuwt, ook skioorden te bouwen? Is er in de Mátra niet de machtige Kékes van wel 1014 meter hoog? Zijn er bij Visegrad en in de buurt van Pécs niet al skipistes? En dan is het nog het prachtige Nordica skicentrum, in een glooiend heuvelgebied noordelijk van het Balatonmeer. met wel zestien, momenteel prachtig groene skipistes! Het is een raadsel waarom Hongaarse skiërs die prachtige kansen laten liggen en massaal naar Slowakije of Oostenrijk trekken.
Misschien omdat er vorig jaar vrijwel geen vlokje sneeuw is gevallen? En de Hongaarse toppen tot nu toe ook dit jaar groen zijn gebleven? Zelfs met sneeuwmachines is er niet tegenaan te werken als de temperatuur boven de nul graden is. Al kun je natuurlijk altijd nog van een mat afglijden. Of die Nederlanders inhuren om een berg van twee kilometer hoog te bouwen.
In communistische tijden had je de roemruchte magyar narancs, de Hongaarse sinaasappel, hèt symbool van de absurditeiten van de stalinistische Rákosi-tijd. Die sinaasappel was een grap uit de satirische film A Tanú, De Getuige, waarin wetenschappers de opdracht krijgen een eigen Hongaarse sinaasappelteelt op poten te zetten. Op het moment dat de vrucht van dat streven aan de partijbons gepresenteerd moet worden, blijkt iemand anders hem opgegeten te hebben. Het enige dat nog te vinden is, is een citroen. Maar ach: "Hij is wat geel, hij is wat zuur, maar hij is wel van ons!"
In werkelijkheid bleef het bij een sinaasappelboom in een kas, maar helemaal uit de lucht gegrepen was de absurditeit niet. De maakbaarheid van de natuur was een groot goed in het communisme. De loop van hele rivieren in Siberië omleggen, rijst aanplanten op de Hongaarse poesta: communistische ideologen zagen er geen been in. Het socialisme kende niet dezelfde beperkingen als het kapitalisme, meende Hongarije's mini-Stalin, Mátyás Rákosi.
In 1988 koos een groep jongeren, vooral studenten, de sinaasappel als symbool van hun nieuwe oppositiebeweging, het Jonge Democratische Verbond. Om lid van het verbond te mogen worden, moest je jonger zijn dan 35 jaar. Ze waren progressief liberaal en staken in het nauw aan hen gelieerde weekblad Magyar Narancs graag de draak met het gevestigde gezag. Toen ze in 1990 in het parlement werden gekozen, deelden ze daar sinaasappels uit.
Een oranje bal is nog steeds hun partijsymbool, maar 27 jaar na dato associeert niemand Fidesz nog met jong, rebels en satirisch. In 1993 werd de maximumleeftijd voor lidmaatschap afgeschaft, in 2005 richtte de partij een eigen jeugdorganisatie op. Parlementsvoorzitter László Kövér zou waarschijnlijk een flauwte krijgen als hij zichzelf als jonge parlementariër met sinaasappels de parlementszaal in zou zien lopen en hij zou onmiddellijk een boete uitdelen. Dat is een van zijn geliefde acties tegen volksvertegenwoordigers die zich volgens hem niet gepast gedragen.
Maar wat die skigebieden betreft: ze zijn wat groen, ze zijn wat laag, maar ze zijn wel Hongaars! En als je er maar in gelooft, komt het allemaal wel goed. Voor het geval de oppositie het ooit voor elkaar krijgt om zich te verenigen: misschien is een sneeuwbal dan een aardig symbool.

woensdag 10 december 2014

Fluisteren is beleefd! En andere culturele verschillen.

Onlangs zocht ik op een of andere receptie aan zo'n hoge tafel een plekje waar ik mijn bord neer kon zetten. Er stonden al twee mensen, een wat ouder Hongaars echtpaar, dat op zachte toon met elkaar aan het praten was. Héél zacht: dicht naar elkaar toegebogen fluisterden ze hun gesprek in elkanders oor.
Het is me vaker opgevallen: in gezelschap fluisteren is niet onbeleefd in Hongarije. In Nederland is het niet netjes, omdat iedereen meteen denkt dat je over de overige aanwezigen aan het roddelen bent of iets te verbergen hebt. Maar in Hongarije is fluisteren heel gewoon. Of beter, zo zachtjes praten dat het voor ons op fluisteren lijkt. Zittend in de trein zie je het constant gebeuren: mensen die zo zachtjes praten dat ze zich helemaal naar elkaar toe moeten buiten om te verstaan van wat de ander zegt. En nee, ze zijn geen roddels over hun medepassagiers aan het uitwisselen, ze zijn gewoon beleefd en willen niet storen.Veel Hongaarse kinderen word van kleins geleerd hun stem te dempen, zodat ze de mensen om hen heen niet storen. Dat heeft zeker zijn voordelen, maar het kan ook wel eens lastig zijn. Ik ben in de trein vaker aangesproken door mensen die ook niet boven het fluisterniveau uitkwamen. En het voelt best raar bij een vreemde min of meer letterlijk aan de lip te hangen.

Gastvrijheid is een ander moment waar Nederlandse en Hongaarse gewoonten behoorlijk met elkaar botsen. Een Nederlander die nee zegt als hem een kop koffie wordt aangeboden, meent dat gewoon. We zijn veel te direct om om de hete brij heen te draaien en vinden het vaak zelfs het irriterend als mensen maar blijven aandringen. Je had toch al nee gezegd?
Maar zeker als je de eerste keer bij mensen komt, verwachten Hongaren eigenlijk niet anders dan dat je het aanbod van een glas palinka of een stuk gebak in eerste instantie afslaat. Dat is bescheiden en beleefd. Dus bieden ze het nog een keer aan. En nog een keer. Zeg je dan nog steeds nee, dan zul je het wel menen. Omgekeerd: heb je gasten en hou je na de eerste keer op met aanbieden, dan stel je hen waarschijnlijk behoorlijk teleur.


maandag 8 december 2014

Verplichte drugstest voor alle pubers?

In het weekend leek het nog even een krankzinnig ballonnetje van zomaar een Fidesz-politicus: het idee om alle jongeren tussen 12 en 18, plus journalisten en parlementariërs, jaarlijks verplicht op drugs te testen. Dat het meer dan een ballonnetje was, bleek al uit het feit dat de Fidesz-fractie meteen aankondigde zich maandag, vandaag dus, over dit geniale voorstel te buigen, en, u raadt het al, het idee valt bij de fractie in vruchtbare aarde. "Wie dit voorstel niet steunt, steunt drugs," aldus fractieleider Antal Rogán.
Terwijl meer en meer Amerikaanse staten softdrugs vrijgeven, en Nederland bij wijze van spreke links en rechts wordt ingehaald omdat in die staten niet alleen de verkoop, maar ook de aanplant legaal is, wil Hongarije 'the war on drugs' dus verhogen. Eerder al zei Viktor Orbán dat Hongarije in 2020 'een drugsvrij land' zal zijn. In dat kader zijn de straffen in Hongarije ook behoorlijk verhoogd, zelfs voor mensen die alleen voor eigen consumptie drugs bij zich hebben. Orbán heeft duidelijk niets geleerd van de Amerikaanse prohibition, die tot de geboorte van de maffia leidde, of van de Amerikaanse war on drugs, die de drugsbendes tot ongekende proporties heeft laten groeien.
Als ouder vind ik het idee behoorlijk stuitend, want het is een openlijk biljet van onvermogen aan alle Hongaarse ouders. Ik betwijfel ook zeer of het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te spreken zou zijn over een wet in deze geest. Iedere jongere is klaarblijkelijk schuldig aan drugsgebruik, tenzij hij via een test kan aantonen dat het niet zo is. Voorstanders zullen zeggen dat als je niets te verbergen hebt, je je ook geen zorgen hoeft te maken. Maar waar eindigt het als dit eenmaal begint? Bij maandelijkse verplichte zwangerschapstests, zoals in Roemenië onder het communisme? Bevolkingsgroei staat per slot van rekening ook hoog op de agenda van deze regering.
Even afgezien van al dit soort bezwaren: hoe omvangrijk is het probleem eigenlijk dat het om zulke drastische maatregelen vraagt? Hongarije behoort tot de landen met het laagste gebruik van softdrugs in Europa. Volgens cijfers van het Europese Monitoringscentrum voor Drugs en Drugspreventie gebruikte 5,7 procent van de Hongaarse jongeren in 2010 softdrugs. Die cijfers zijn al wat ouder, maar niets wijst erop dat dat sindsdien wezenlijk veranderd is. Zo'n 8,5 procent van de totale bevolking had destijds ooit in zijn leven wel eens softdrugs gebruikt. Ter vergelijking, in Spanje, een van de landen met het hoogste sofdrugsgebruik van Europa, gebruikte 17 procent van de jongeren in datzelfde jaar softdrugs en haast een derde van alle Spanjaarden had ooit in zijn leven wel eens softdrugs gebruikt.
Zet dat eens van tegen het alcoholgebruik onder jongeren in datzelfde jaar: 83,3 procent van alle Hongaarse jongeren tussen de 15 en de 24 had in 2010 alcohol gedronken (tegen 78,5 procent van de Spaanse jongeren. Wie geïnteresseerd is in de Nederlandse cijfers: wat softdrugsgebruik zitten Nederland pakweg midden tussen Hongarije en Spanje in, wat alcohol betreft staan we gelijk met de Hongaren. En dan zijn er natuurlijk nog drugs als cocaine, maar nog geen twee procent van de 15 tot 24 jarigen in Hongarije had dat in 2010 ooit gebruikt.
Kortom, nogmaals de vraag: waar hebben we het eigenlijk over? Over pakweg 7 procent van de Hongaarse jongeren tussen de 15 en de 24 die in een jaar wel eens met drugs, voornamelijk softdrugs, in aanraking komen (waarvan een deel misschien maar één keer een stickie heeft opgestoken). Heroïne zit niet in dit cijfer, maar dan hebben we het over fracties van procenten, dus dat telt niet echt. Daar staan dus ruim 83 procent van de jongeren tegenover die alcohol drinken. En vaak stevig ook. Omdat het goedkoper is dan bier drinken, grijpen Hongaarse jongeren namelijk al snel naar de echt sterke drank. Liefst thuis gestookt, want dat mag dankzij premier Orbán. Misschien opmerkelijk in dit verband dat jongeren nu al verplicht voorlichting krijgen op school over de gevaren van drugsgebruik, maar dat over de gevaren van alcohol geen kik wordt gegeven.
Los van de vraag wat nu eigenlijk erger is, cannabis of alcohol (en veel onderzoek wijst er echt op dat alcohol het grotere kwaad is): een jaarlijkse drugstest voor alle jongeren is dus als het schieten met een kanon op een mug. Een onbetaalbaar kanon op de koop toe. Het gaat volgens de website 444.hu om 725000 jongeren die getest zouden moeten worden, en dat zou volgens een door hen citeerde toxicoloog jaarlijks 43,5 miljard forint (145 miljoen euro) kosten. Ach, en nog een klein detail: met de huidige capaciteit van de laboratoria duurt het pakweg negentig jaar om alle tests te verwerken. Dat lijkt me geld en laboratoriumruimte die de Hongaarse gezondheidszorg echt beter kan besteden.
Het zou misschien toch handig zijn als de regeringspartij af en toe eerst een deskundige raadpleegde, alvorens met zulke plannen op de proppen te komen. Wat 444.hu kan, moet meneer Rógan toch ook kunnen: even de telefoon pakken om iemand te bellen die verstand van zaken heeft?

dinsdag 2 december 2014

Liever anoniem

Een paar weken geleden kwam Trouw, de krant waar ik voor schrijf, in het nieuws vanwege het bericht dat een journalist op non-actief was gesteld omdat hij niet-bestaande bronnen opgevoerd bleek te hebben. Pijnlijk, zeker voor een krant die zich volgens mij niet ten onrechte afficheert als 'misschien wel de beste krant van Nederland'. Het bericht leidde onder Trouw-correspondenten tot een levendige discussie over het gebruik van anonieme bronnen, dat wil zeggen, mensen die niet met hun naam in de krant willen, wat natuurlijk iets heel anders is dan het gebruik van niet-bestaande bronnen. Vaagheid over een naam is soms onvermijdelijk in landen waar mensen - vaak met goede reden - bang zijn voor nare gevolgen.
Ik moest aan die discussie terugdenken vanwege een reportage in het Hongaarse weekblad Magyar Narancs afgelopen week. Het ging over 'Éva', een journaliste die ooit bij de Hongaarse televisie had gewerkt en die er in de golf van ontslagen in 2011 uit was gegooid, in een ontslaggolf die de meeste kritische journalisten destijds hun baan kostte. Ze werkte nu in Londen, als schoonmaakster. Ook haar zoon zat in Engeland.
Haar haast zestigjarige echtgenoot verloor onlangs zijn werk, omdat het energiebedrijf waar hij werkte ten onder is gegaan als gevolg van de door de regering verplichte korting op de energierekening (met die korting werd en wordt door de regeringspartij goede sier gemaakt, maar het zijn de bedrijven die de kosten moeten ophoesten). Omdat hij geen Engels spreekt, zit hij nog in Hongarije en doet momenteel zijn best om dat gat in zijn kennis te dichten. De hele familie is dus bezig om naar Engeland te verhuizen. Echt goede reden om anoniem te blijven had ze niet. En toch wilde Éva niet met haar volledige naam in de krant.
Het sluit aan bij mijn eigen ervaring: heel veel Hongaren zijn als de dood om hun naam in de pers te zien. Zelfs als ze niets bijzonders zeggen. Sterker nog, zelfs als ze de regering steunen. Fidesz-aanhangers lijken vaak banger dan oppositieaanhangers. Een oppositiepoliticus met wie ik het daar ooit over had, herkende dat. Hij vermoedde dat dat komt, omdat Fidesz-aanhangers vaak iets te verliezen hebben, terwijl iedereen die in de oppositie die een baantje van enige importantie had, dat toch al kwijt is. Die politicus voer ik overigens anoniem op, niet omdat hij niet met zijn naam in de krant wil, maar omdat ik me niet meer precies kan herinneren om wie het precies ging.
Voor de verkiezingen in april moest ik voor een Nederlandse tv-zender een Fidesz-aanhanger zoeken, die bereid was voor de camera te vertellen waarom hij weer op Fidesz ging stemmen. Ik vond inderdaad iemand, Tamás, een onderwijzer die graag wilde vertellen hoe blij hij met de regering was. We hadden vooraf contact via email, en hij schreef dat hij werkelijk niet begreep waarom mensen niets zouden willen zeggen, want iedereen in Hongarije was vrij om over welk onderwerp dan ook zijn mening te geven.