zaterdag 18 oktober 2014

Getroffen door rampspoed

Het Kossuthbeeld zoals het ooit was en weer zal worden
Bijna staat het er weer op het Kossuth tér voor het parlement, het beeld van Lajos Kossuth en zijn regering. Het beeld, gebouwd in de Horthytijd, herdacht de leider van de opstand tegen de Habsburgers in 1848. Het werd na de oorlog door de communisten afgebroken. Zelfs onder het plastic dat de meerderheid van de figuren in de herrezen beeldengroep deze week nog omhulde, zie je dat ze gebukt onder hun lot. Somber kijken ze naar hun voeten, ze weten het: de opstand is mislukt, de Hongaren zijn verslagen. Voor de zoveelste keer.
De communisten verwijderden de beeldengroep omdat ze die te pessimistisch vonden. Bovendien bestond de regering van Kossuth uit aristocraten, niet direct de klasse waarmee de communistische partijleiding zich wenste te vereenzelvigen. Het werd vervangen door een andere beeldengroep met Kossuth in het middenpunt, optimistisch vooruit kijkend en omringd door een strijdbaar kijkend Hongaars volk. Ergens gloorde een mooie toekomst. Je kunt veel zeggen over de communisten, maar ze hadden een positieve kijk op de toekomst, al liet datgene wat ze daadwerkelijk voor elkaar kregen behoorlijk te wensen over.
Maar het  vroegere, en nieuwe, Kossuthbeeld past wel in de visie van de huidige regering op de natie, een beeld dat gedeeld wordt door veel Hongaren: een volk die altijd door rampen wordt getroffen. Nu heeft Hongarije in de loop der eeuwen zeker het nodige te verduren gehad, maar ik heb me toch altijd verbaasd over oudere Hongaarse vrouwen die bij het zingen van het volkslied de tranen over de wangen liepen. Aan de andere kant, als je de tekst goed leest, is dat eigenlijk geen wonder. Plassen bloed, kwellende slavernij, doodskreten, rampspoed en kwaad lot. Zelfs God is vertoornd. Of vooral God is vertoornd. Al het andere is alleen maar het gevolg van zijn boosheid. Ga er maar aan staan.

En vergelijk het eens met het Wilhelmus, ook een volkslied waarin God een prominente rol speelt, maar een opmerkelijk andere rol. Er is oorlog, er is tirannie, er is een volk dat lijdt, maar  het "Mijn schild en de betrouwen, zijt gij, oh God mijn Heer, op u zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmer meer. Dat ik toch vroom mag blijven, uw dienaar t'aller stond, De tirannie verdrijven, die mijn hert doorwond" gaat duidelijk niet over een boeman die als een soort Wodan in de wolken dondert en die je nederig moet smeken om betere tijden, maar een God die je bewaart voor je vervolgers en op wiens hulp je vertrouwt als je de tirannen te lijf gaat. Een ander wereldbeeld.

Met dank voor de vertaling in Wikipedia.

Isten, áldd meg a magyart
Jó kedvvel, bőséggel,
Nyújts feléje védő kart,
Ha küzd ellenséggel;
Bal sors akit régen tép,
Hozz rá víg esztendőt,
Megbűnhődte már e nép
A múltat s jövendőt!
Őseinket felhozád
Kárpát szent bércére,
Általad nyert szép hazát
Bendegúznak vére.
S merre zúgnak habjai
Tiszának, Dunának,
Árpád hős magzatjai
Felvirágozának.
Értünk Kunság mezein
Ért kalászt lengettél,
Tokaj szőlővesszein
Nektárt csepegtettél.
Zászlónk gyakran plántálád
Vad török sáncára,
S nyögte Mátyás bús hadát
Bécsnek büszke vára.
Hajh, de bűneink miatt
Gyúlt harag kebledben,
S elsújtád villámidat
Dörgő fellegedben,
Most rabló mongol nyilát
Zúgattad felettünk,
Majd töröktől rabigát
Vállainkra vettünk.
Hányszor zengett ajkain
Ozman vad népének
Vert hadunk csonthalmain
Győzedelmi ének!
Hányszor támadt tenfiad
Szép hazám, kebledre,
S lettél magzatod miatt
Magzatod hamvvedre!
Bújt az üldözött, s felé
Kard nyúlt barlangjában,
Szerte nézett s nem lelé
Honját e hazában,
Bércre hág és völgybe száll,
Bú s kétség mellette,
Vérözön lábainál,
S lángtenger fölette.
Vár állott, most kőhalom,
Kedv s öröm röpkedtek,
Halálhörgés, siralom
Zajlik már helyettek.
S ah, szabadság nem virul
A holtnak véréből,
Kínzó rabság könnye hull
Árvák hő szeméből!
Szánd meg Isten a magyart
Kit vészek hányának,
Nyújts feléje védő kart
Tengerén kínjának.
Bal sors akit régen tép,
Hozz rá víg esztendőt,
Megbűnhődte már e nép
A múltat s jövendőt!
God, zegen de Hongaren
Met goede zin en overvloed,
Reik hun uw beschermende arm,
Als ze strijden met de vijand;
Lang verscheurd door een kwaad lot,
Breng hun nu een blijde tijd,
Dit volk heeft reeds geboet
Voor het verleden en de toekomst!
Onze voorvaderen bracht U
Naar de heilige toppen van de Karpaten,
Door U werd een mooi vaderland gewonnen
Voor 't nageslacht van Bendegúz.
En waar de golven ruisen
Van de Tisza en de Donau,
De dappere telgen van Árpád
Zullen er tot bloei komen.
Omwille van ons op de Koemaanse velden
Deed U de aren wiegen,
De wijnranken van Tokaj
Deed U van nectar druipen.
Dikwijls plantte U ons vaandel
Op de schansen van de wilde Turken,
En Mátyás' grimmige leger tergde
De trotse burcht van Wenen.
Maar helaas, om onze zonden
Ontstak Uw borst in toorn,
En U sloeg met Uw bliksem
In uw bulderende wolken,
De pijlen der plunderende Mongolen
Bracht U nu eens over ons,
En 't slavenjuk der Turken
Namen wij dan weer op onze schouders.
Hoe vaak niet klonk op de lippen
Van Osmans woeste volk
Op de botten van ons verpletterd leger
Een overwinningslied!
Hoe vaak stonden Uw zoons,
Mijn vaderland, op tegen Uw borst,
En werd U omwille van Uw telgen
Tot dier graftombe!
De vluchteling verborg zich en tot hem
Strekte zich het zwaard in zijn grot,
Overal keek hij maar hij vond niet
Zijn thuis in het vaderland,
Toppen besteeg hij, in dalen trad hij neder,
Smart en wanhoop naast hem,
Plassen bloed onder zijn voeten,
Boven hem een zee van vuur.
Er stond een burcht, nu slechts een puinhoop,
Geluk en blijdschap vervlogen,
Doodskreten en geweeklaag
Hebben hun plaats ingenomen.
En ach, vrijheid bloeit niet
Uit het bloed van de doden,
De tranen der kwellende slavernij stromen
Uit de vurige ogen der wezen!
God, erbarm U over de Hongaren
Getroffen door rampspoed,
Reik hun Uw beschermende arm
Op hun zee van kwelling.
Lang verscheurd door een kwaad lot,
Breng hun nu een blijde tijd,
Dit volk heeft reeds geboet
Voor het verleden en de toekomst!


Geen opmerkingen: