donderdag 26 december 2013

Gekken horen niet op straat

Pisti en Teri
“En, hoeveel gekken heeft u vandaag gezien?” vraagt snackbareigenaar Viktor minachtend. Gekken, zoals Pisti en Terike? Het vriendelijke, verstandelijk gehandicapte stel uit de grootschalige instelling in het Hongaarse Bélapátfalva verheugt zich enorm over hun aanstaande verhuizing naar een kleinschalig woonproject in het naburige Szilvásvárad. Ze krijgen kooklessen en Pisti praat honderduit over de barbecue die hij plant als kennismaking met hun nieuwe buren. Hopelijk hoort Viktor daar niet bij.
Kooien, zalen met ziekenhuisbedden, verwaarloosde patiënten die verveeld heen en weer wiegen: dat was het beeld van de geestelijke gezondheidszorg in het voormalige Oostblok dat begin jaren negentig de wereld rondging. Sindsdien is veel verbeterd, zoals de vriendelijk ingerichte kamer van Pisti en Terike bewijst. Maar wat bleef zijn de massale instellingen met lange gangen, massale eetzalen en honderden bewoners, liefst ver van de buitenwereld. Gekken houd je uit het zicht, was het idee waarmee deze instituten in de communistische tijd werden gebouwd.
Een goed idee, vindt Viktor nog steeds: “Gekken horen niet op straat.” De snackbarhouder, die niet met zijn volledige naam in de krant wil, behoort tot een harde kern van dorpsbewoners die zich verzet tegen de komst van in het totaal 24 verstandelijk gehandicapten uit het naburige Bélapatfalva. Szilvásvarad leeft van toeristen. Die blijven weg als er “schreeuwende gekken door de straten lopen,” meent Viktor. Hij staat bepaald niet alleen. Driehonderd van de 1700 dorpsbewoners ondertekenden een petitie en de gemeenteraad stemde met algemene stemmen tegen het woonproject. “Als gehandicapten hand in hand op straat lopen, is dat geen fraai gezicht,” meende een gemeenteraadslid tijdens de vergadering.
Gekken zijn slecht voor de huizenprijzen, voegt Viktor eraan toe. Die angst delen veel inwoners, en niet alleen vanwege hun portemonnee: “Mensen komen juist hierheen omdat de huizen er duur zijn en je zeker weet dat zulke mensen zich dat niet kunnen veroorloven.” Viktor, een breedgeschouderde man met kort stekelhaar, is aanhanger van anti-zigeunerpartij Jobbik. Partijvoorzitter Gábor Vona kwam persoonlijk naar Szilvásvárad om de bewoners in hun verzet te steunen.
De EU stimuleert modernisering van de geestelijke gezondheidszorg en financiert daarom ook herhuisvesting van de 154 inwoners van Bélapátfalva. Kosten: zo’n 3,4 miljoen euro. Het project is een druppel op de gloeiende plaat. Volgens cijfers van mensenrechtenorganisatie TASZ leven in het totaal 15000 verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten in zulke massale, uit de communistische tijd stammende instellingen. Vaak heeft de familie geen andere oplossing, want dagopvang ontbreekt.
Het instituut in Bélapátfalva is gevestigd in de woonkazernes van een voormalige cementfabriek. Directrice Erzsébet Tóth is warm voorstander van de verhuizing. Ze heeft afgelopen jaren veel gedaan om de omstandigheden te verbeteren. “Toen ik hier kwam, stonden overal oude ziekenhuisbedden.” Nu zijn de tweepersoonskamers ingericht met grenenhouten bedden, gemakkelijke stoelen en kleurige gordijnen Er zijn werkplaatsen en een mooie tuin die de bewoners onderhouden. Er zijn opern dagen voor de dorpelingen. Maar het blijft een massale inrichting en Tóth is de eerste om te erkennen dat het instituut ondanks alle verbeteringen totaal verouderd is.
Er komen wooneenheden in vijf omringende dorpen, maar alleen in Szilvásvárad en in Bélapátfalvi zelf is het verzet zo groot. Probleem is volgens Tóth dat veel mensen psychiatrische patiënten en mentaal gehandicapten op één hoop gooien, iets dat in het verleden trouwens ook in de instellingen zelf niet ongebruikelijk was. Viktor vindt het allemaal inderdaad een pot nat. “Gekken’ zijn een gevaar voor de samenleving.
Maar Tóth vertrouwt erop dat dat verzet uiteindelijk verstomt. “Protesten zie je in alle landen waar vernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg op gang kwam,”zegt ze. Nieuw is eng. En uiteindelijk profiteert de omgeving er ook van. Tóth wil in de vrijgekomen ruimte dagopvang en tijdelijke verblijfsmogelijkheden creëren. Wie in de omgeving van Bélapátfalva woont, heeft binnenkort de keuze om een gehandicapt familielid wel thuis te houden.


zaterdag 21 december 2013

Slowakije: de onverwachte opkomst van een neofascist

Marian Kotleba
“Ik ken een doodzieke vrouw die niet wordt behandeld omdat ze onverzekerd is. Maar zigeuners kunnen gratis naar de dokter,” zegt oud-ijshocktrainer Jozef Studený. Iedereen in het café knikt instemmend. Zigeuners worden in de watten gelegd en mogen doen wat ze willen. “Als ze een hutje op je land bouwen, mag je hen er niet afzetten,” zegt voormalig bouwvakker Peter Dobrik.
Het dorpscafé in Selica, vlakbij Banska Bystrica in Centraal-Slowakije, heeft de gezelligheid van een typische kroeg uit de communistische tijd: kale stenen vloer, kale muren en neonverlichting. Het merendeel van de gasten is gepensioneerd. Jongeren verlaten het dorp, zegt Dobrik somber. “Die willen het dorpsleven niet meer. Ze zijn de moderne consumptiemaatschappij gewend.”
Samen met Studený heeft hij als enige in het café gestemd bij de recente provinciale verkiezingen. Op Marian Kotleba, de extremist die in deze provincie onverwacht 55 procent van de kiezers achter zich kreeg. Oud-leraar Kotleba stichtte elf jaar geleden de in 2007 verboden Slowaakse Saamhorigheid. Hij had destijds een sterke voorkeur voor zwarte uniformen en de Slowaakse fascistische groet. Kotleba heeft het niet op homo's,
vindt de NAVO een terroristische organisatie en is lovend over Jozef Tiso, in de Tweede Wereldoorlog leider van de Slowaakse fascisten.
Eind november werd hij onverwacht tot provinciaal gouverneur gekozen. In het provinciale parlement heeft hij geen zetels. Dat zegt overigens niet dat hij helemaal niets kan doen, want hij heeft wel vetorecht en hij heeft veel te zeggen over de verdeling van de provinciale budgetten.
Sinds de verkiezingen is zijn populariteit landelijk verdubbeld tot 3,7 procent. Veel mensen zijn enthousiast over zijn aanpak van Slowakijes tweede minderheid, de Roma, zoals zijn idee om wegen niet langer door machines, maar door zigeuners te laten repareren.“Hij wil hen hard aanpakken. Dat hebben ze nodig,” zegt Studený waarderend. Dat Kotleba een extremist is, is onzin. “Vroeger, maar hij is veranderd.”
“Hij heeft zijn uniform uitgedaan en een pak aangetrokken, ja,” zegt Rado Sloboda, medewerker van Amnesty International en medeorganisator van een protestactie tegen Kotleba direct na de verkiezingen. Sloboda er niet bij dat juist in Banska Bystrica, waar in 1944 de Nationale Slowaakse Opstand tegen het fascisme begon, een neofascist wint. “Slowaken weten weinig van hun eigen geschiedenis,” meent hij. Hij maakt zich zorgen, want Kotleba kan volgens hem meer doen dan veel mensen denken: "Hij gaat over de budgetten voor kunst en cultuur, dus bijvoorbeeld ook over de financiering van een theater hier dat opkomt voor homorechten."
Het centrum van Banska Bystrica is fraai opgeknapt. Maar de winkels en cafés zijn bescheiden, net als de kerstmarkt op het hoofdplein waar politieagent Marek met een collega glühwein staat te drinken. Zijn vrouw en veel collega’s hebben op Kotleba gestemd. Hij is er niet blij mee.“Mensen nemen zijn extremisme niet serieus, maar zo is Hitler ook aan de macht gekomen.” Marek ziet twee redenen voor Kotleba’s succes: hij is nieuw, wat vooral veel jongeren aanspreekt, en hij belooft krachtig optreden tegen ‘zigeunercriminaliteit’en corrupte politici.
De meeste Slowaakse Roma leven oostelijker dan Banska Bystrica. Toch zijn ze ook hier een dankbare zondebok voor de problemen van een provincie die sinds de sluiting van mijnbouw en industrie in 1990 tot armoede is afgegleden. Meer dan twintig procent van de bevolking is werkloos. De lonen zijn laag. Daarom werkt Veronika Nováková in Oostenrijk als verzorgster van een ouder echtpaar. Hele dagen dagen zit ze met hen in een vrij klein huis. “De muren komen soms echt op me af,” verzucht ze. Maar ze heeft geen keuze. Net als tienduizenden anderen werkt ze in het buitenland, omdat ze thuis niets vond.
Ook Peter Dendis werkte een tijd in Ierland, voordat hij twee jaar geleden naar Bratislava verhuisde. De IT-specialist komt uit een dorp honderd kilometer van de hoofdstad. Veel schoolvrienden werken in een Nederlandse levensmiddelenfabriek, zegt hij. Hij kwam terug toen het in Ierland moeilijk werd en daar hij heeft geen spijt van. Hij zit in de opstartfase van zijn eigen IT-bedrijf en wil niet meer weg. “De mogelijkheden zijn geweldig. Deze stad leeft,” zegt hij.
Bratislava is het goedkope alternatief voor het nabije, dure Wenen en trekt daarmee veel toeristen en investeerders. Jarenlang had Slowakije de hoogste groeicijfers van Centraal-Europa, dankzij de hoofdstad, maar de welvaart bleef daar steken. Zo bescheiden als Banska Bystrica oogt, zo trendy en glitterend is Bratislava. De werkloosheid is miniem en de salarissen zijn honderden euro’s hoger dan elders.
Ook in Bratislava wordt veel geklaagd over politieke corruptie. En zelfs over zigeuners. Maar de stad stemt traditioneel gematigd conservatief en de economische voorspoed maakt haar minder gevoelig voor populisme. Kotleba maakt er weinig kans, denkt Dendis. “Aan de andere kant: het was een grote fout om hem te onderschatten. Een commentator zei dat zelfs een aardappel Kotleba wel kon verslaan. Hij heeft gewonnen, juist omdat niemand dat verwachtte.”


Box

Oud-leraar Marian Kotleba stichtte elf jaar geleden de in 2007 verboden Slowaakse Saamhorigheid. Hij had destijds een sterke voorkeur voor zwarte uniformen en de Slowaakse fascistische groet. Eind november werd hij onverwacht tot provinciaal gouverneur gekozen. Veel kiezers waren enthousiast over zijn idee om wegen niet meer door machines, maar door zigeuners te laten repareren. In het provinciale parlement heeft hij geen zetels.
Kotleba vindt de NAVO een terroristische organisatie en is lovend over Jozef Tiso, in de Tweede Wereldoorlog leider van de Slowaakse fascisten. Sinds de verkiezingen is zijn populariteit landelijk verdubbeld tot 3,7 procent.




donderdag 19 december 2013

Je eigen lot verslechteren

Sommige woorden zeggen iets over een volk. Gedoogakkoord bijvoorbeeld. We hebben er net weer eens achter de rug, met het Herfstakkoord, en er is een hoop gepolderd om dat voor elkaar te krijgen. Om dat in een buitenlandse taal te vertalen heb je geen woordenboek nodig, maar een antropoloog die de rest van de wereld de Nederlandse eigenaardigheden kan uitleggen.
Het Hongaars woord önsorsrontó, wat zoiets betekent als 'je eigen lot verslechterend', is ook een aardige. Zelfdestructief, zo wordt het wel vertaald, maar önsorsrontó is toch iets anders. Minder hard, en op meer situaties van toepassing. Jezelf het leven moeilijk maken is misschien een betere omschrijving. 
Een Hongaarse vriendin kwam ermee naar aanleiding van iets dat haar achtjarige dochter overkomen was. Die moet binnenkort samen met haar klas optreden in een cultuurhuis, en daar hoorde een generale repetitie bij deze week. De toneelknechten hadden er helemaal geen zin in, en dat lieten ze merken ook. Ze waren knorrig en ronduit onbeschoft. Op zeker moment was het klaarblijkelijk koffietijd, en dat ging voor de kinderen. "Laat deze idioten maar even wachten," zei de een tegen de ander, binnen gehoor van de klas en de juf. De sfeer was de rest van de middag onder nul en die toneelknechten zullen vast naar huis zijn gegaan in de volle overtuiging dat ze helemaal gelijk hebben om hun baan klote te vinden. Önsorsrontó, zoals mijn vriendin constateerde. 
Stel je voor dat die toneelknechten die kinderen met enthousiasme hadden ontvangen. Ze misschien zelfs hadden laten zien hoe het doek werkt, of zoiets. Dan waren die kinderen blij geweest, de juf blij, de sfeer goed, en dat waren ze waarschijnlijk naar huis gegaan met het gevoel dat ze weliswaar onderbetaald worden (en dat worden ze, daar ben ik van overtuigd), maar dat er ook een hoop leuke kanten aan hun werk zitten.
Zelfde vriendin, zelfde kinderen. Maar dan op school, in de kantine, bij het buffet. Tot niet al te lang geleden stond daar een hele aardige dame, die dus ook veel blije kinderen zag en die haar werk met plezier deed. Helaas moest ze weg, en nu staan er een paar knorrige vrouwen die de kinderen afsnauwen als ze het (veelal oneetbare) eten laten staan, of als ze juist een extra portie willen, of  iets speciaals zoals een boterham zonder margarine erop. Want dát is me een hoop werk, zo'n boterham met niets. Wat zullen die vrouwen iedere ochtend met veel plezier naar hun werk gaan.
Hoe vaak ik me niet al verbaasd heb over winkelpersoneel dat stuurs zijn werk doen en geen boe of ba tegen de klanten zegt. Bij AH of de Jumbo zou je er binnen een dag uit vliegen, maar je hebt niet het gevoel dat er ook maar één Hongaarse klant is die van zo'n houding opkijkt. De meeste mensen kijken gewoon stuurs terug.
Wat zullen die vrouwen een rotwerk hebben, denk ik altijd. Altijd maar sjagerijnige koppen aan je kassa, daar word je toch mies van? En dat het ook in Hongarije anders kan, zie je bij sommige internationale supermarktketens, waar het personeel duidelijk getraind wordt om aardig te zijn. Gevolg? Mensen glimlachen naar hen, en maken nog eens een praatje. Wereld van verschil.
De Hongaarse politiek is er trouwens ook goed in. Neem de huidige oppositie. Die heeft het moeilijk genoeg zonder het zichzelf moeilijk te maken: staatsmedia die de regering de hemel in prijzen en de oppositie zwartmaken, een kieswet die het ook niet makkelijk maakt, weinig geld. Maar in plaats van de krachten te bundelen, blijft de oppositie onderling kiften en kan het nergens over eens worden. Gedogen en polderen is hen totaal vreemd. Ik zeg niet dat ze daarmee de verkiezingen zouden winnen. Maar zo zeker niet.
Gevolg van het communisme, hoor je vaak als verklaring voor dit soort negatief gedrag, maar eerlijk gezegd betwijfel ik dat. De conservatieve krant Magyar Nemzet omschreef  önsorsrontó in een column ooit als een oud en populair Hongaarse eigenschap. Vandaar dat de taal er dus een apart woord voor heeft. Zwartkijken? Niet echt. Een zwartkijker verwacht wel altijd het ergste, maar kan best glimlachend achter de kassa zitten. Zelf je ergste vijand zijn? Hmm. Zou kunnen, maar ik vind het niet perfect. Ik blijft zoeken naar een betere vertaling. 

Overigens kwam ik bij het schrijven van dit blog een ander, prachtig en geheel onvertaalbaar Hongaars woord tegen: donaldkacsázás. Letterlijk donaldduckeren. Oftewel: in je blote kont rondlopen, maar wel met een shirt aan. Önsorsrontó lijkt me niet iets om over te nemen, maar deze mag wat mij betreft aan de Nederlandse taal worden toegevoegd. 


vrijdag 13 december 2013

Daklozen in de kou

Het is een vertrouwd gezicht in de winter: daklozen die in Boedapest onderdak zoeken in een metrostation of een van de vele onderdoorgangen in Boedapest. Karton, een stuk schuimrubber en een stapel dekens of een slaapzak en een paar plastic tassen markeren de plek die ze 's winters 'thuis' noemen. Het is er droog, de temperatuur is wat hoger dan buiten, en met een beetje mazzel kun je nog wat eten vinden dat voorbijgangers in een vuilnisbak achterlaten.
Behalve dat daklozen zich vanaf 1 november niet meer in metrostations of in onderdoorgangen onder de straat mogen ophouden. Of in het hele gebied langs de Donau, dat de Unesco heeft aangewezen als werelderfgoed. Of, om nog maar een paar plaatsen te noemen, onder of op bruggen, in de buurt van scholen, in de buurt van de bus naar het vliegveld, op of rond tram- en bushaltes, in de buurt van kinderspeelplaatsen, en tal van andere plekken. Eigenlijk simpelweg iedere plek die een deelgemeente van Boedapest aanwijst als verboden gebied. Een video van de gemeente laat zien dat er erg weinig plaatsen overblijven waar je als dakloze wél buiten mag overnachten. Beschutting heb je dan zeker niet meer.

Wie de wet overtreedt, kan een boete krijgen van 50.000 forint, iets van 180 euro. Dat is voor een Nederlandse dakloze vermoedelijk al niet op te brengen, maar in Hongarije, waar het minimumloon rond de 300 euro ligt, is dat duidelijk een absurd bedrag. Wie wegens overtreding van door de politie wordt opgepakt, wordt een opvang aan de rand van de stad gebracht. Behalve slaapgelegenheid is daar een speciaal, dag en nacht bemand kantoortje, waar meteen beslist wordt of de overtreder krijgt om de opgelegde boete weg te werken.
Hou me ten goede, ik vind daklozen in de stad ook geen prettig gezicht. De gemiddelde Hongaar is armer dan de gemiddelde Nederlander, en de gemiddelde Hongaarse dakloze is een stuk armer dan zijn Nederlandse collega. Of in ieder geval een stuk viezer. Waar Nederlandse daklozen tegenwoordig op veel plaatsen terecht kunnen voor een douche en een wasmachine om hun kleding te wassen, zien de winterse bewoners van de metrostations er vaak uit (en ruiken ook zo) alsof ze in geen maanden wasgelegenheid hebben gezien.
Maar ik realiseer me ook: dakloos word je in Hongarije vrij makkelijk. Vijfennegentig procent van de Hongaren woont in een eigen huis, en sociale woningbouw is er nauwelijks. Als je bij een scheiding geen spaargeld hebt en een inkomen dat te laag is voor een hypotheek, moet je hopen dat familie een plek voor je heeft, anders beland je als snel op straat. Vooral mannen met een alcoholprobleem lopen een enorm risico om in zo'n situatie dakloos te worden.
Datzelfde geldt voor mensen die wegens hypotheek- of huurschulden uit hun huis worden gezet. Voor gezinnen met kinderen zijn er wel tijdelijke woonvoorzieningen in zo'n geval, maar alleenstaanden hebben het aanzienlijk moeilijker. Het is waarschijnlijk een stuk effectiever, en op de lange duur vermoedelijk ook goedkoper, om maatregelen te nemen die voorkomen dat mensen dakloos raken dan om achteraf de boel op te dweilen. Dat een verbod op dakloosheid weinig zin heeft als er geen alternatieven zijn, kan zelfs een kind bedenken.
Dat weerhield het Hongaarse parlement niet om eind september een wet aan te nemen die het gemeenten mogelijk maakt om bepaalde gebieden, of zelfs hun hele grondgebied, tot no go area voor daklozen te verklaren. Het was de tweede keer dat het parlement zo'n wet aannam, want eerder het Constitutionele Hof gezegd dat dat ongrondwettelijk was. Maar wie een tweederde meerderheid in het parlement heeft, hoeft zich om zo'n kleinigheid niet druk te maken. Die wijzigt gewoon de grondwet zelf.


zondag 1 december 2013

Eindexamenperikelen III: een snufje adel

"Ik moet bekennen, ik begrijp nog steeds niet waarom dit voor Hongaren zo belangrijk is," zeg ik tegen de vader van de klasgenoot van mijn zoon, terwijl we foto's staan te nemen van onze kinderen die net het schoollintje opgespeld hebben gekregen, het officiële teken dat ze eindexamenkandidaten zijn. Ze staan, de jongens in hun nieuwe nette pakken, de meisjes in strakke en o zo sexy jurkjes die op een enkele cocktailparty zouden misstaan, netjes in rijen opgesteld klaar voor de foto, omringd door stralende, trotse ouders. Alsof ze het examen al gehaald hebben.
Hij haalt zijn schouders op. "Ik ook niet," zegt hij, wat grinnikend, "Ik mag dan wel Hongaar zijn, maar dit hadden we Joegoslavië niet." Dat was ik even vergeten: hij komt uit de Vojvodina, tegenwoordig een deel van Servië. Dit spektakel, constateert hij, is weliswaar een nationale, maar geen algemeen Hongaarse gewoonte.
Ouders, grootouders, broers, zussen, ooms en tantes, ze zijn in drommen komen opdagen om deze belangrijke dag mee te maken. Iedere keer als een naam wordt afgeroepen en een kandidaat een lintje opgespeld krijgt, gaat ergens in de zaal gejuich op, alsof betrokkene een bijzondere prestatie heeft geleverd. Misschien is dat ook wel zo: twaalf jaar lang Hongaars onderwijs is zeker niet niets. Grote klassen, lange dagen, veel huiswerk, vaak ouderwetse leraren met ouderwetse onderwijsopvattingen. Je mag er best bewondering voor hebben. Nu dat examen nog.
Maar we hebben de hoofdmoot van het programma nog voor ons: het bal. Of beter, de ingestudeerde dansen. Wekenlang hebben ze geoefend, tijdens de gymles, tijdens het wekelijkse klassenuur, voor school, na school, in het weekend. Onze zoon doet twee dansen, een Russische volksdans en de Weense wals of wat daar volgens zijn dansleraar voor door moet gaan, want de dans lijkt meer op een minuet denken met af en toe wat walspassen tussendoor. Aan de hiphopdans van de gezamenlijke jongens doet hij niet mee.
Als het bal een ding bewijst, dan is het wel dat kleren de man (of vrouw maken). De gehuurde baljurken en rokkostuums veranderen iedere puber, hoe puistig ook, in een prins of prinses, of op zijn minst een graaf of gravin. Zelfs hun manier van bewegen verandert, ook als ze niet dansen. Statig schrijden ze voort, geconcentreerd zetten ze hun stappen, bevallig spreiden ze hun jurk uit als ze knielen voor een bewonderende peuter.
Ik realiseer me plotseling: we kijken hier naar een wonderlijke afspiegeling van het adellijke debutantenbal. Het is niet zozeer een Hongaarse gewoonte, maar een vorstelijke gewoonte die hier in stand wordt gehouden, behalve dat er natuurlijk geen sprake is van een echt bal. Er wordt niet geflirt, er zijn geen balboekjes, geen flonkerende kristalluchters of glazen champagne en niemand is hier in de hoop een geschikte huwelijkskandidaat tegen het lijf te lopen, want iedereen kent elkaar al jaren. En op een echt bal heb je natuurlijk ook geen tribunes van waaraf ouders en de rest van de familie toekijken.
Maar net als het debutantenbal wordt dit bal door de aanwezige ouders duidelijk als het begin van een nieuwe fase in het leven gezien. Als de officiële dansen afgelopen zijn en de toeschouwers zich ook op de dansvloer mogen begeven om te dansen met hun zoon of dochter, feliciteert iedereen elkaar. Met wat eigenlijk? "Nu zijn het geen kinderen meer, maar volwassenen," zegt een moeder trots tegen me.
Er klinkt een wals uit de luidsprekers, het begint steeds meer op een echt bal te lijken en ik zie een jongen met een handkus een oudere dame ten dans vragen. Volgens mij klikt hij er zelf even met zijn hakken bij. Ze begeeft zich stralend in zijn armen. Anderen kleden zich alvast om, voor de afterparty: ze gaan met zijn allen naar een club.
Mijn zoon gaat ook. Tot nu toe hield hij het bij feesten op cola, en kwam daarna altijd licht geschokt over het bezopen gedrag van anderen thuis. Maar sinds een paar maanden drinkt hij af en toe een cider en de tijd van alleen maar frisdrank is duidelijk voorbij. Ik kan niet klagen, hij is haast achttien. Volwassen dus, inderdaad. Ik hoop alleen dat hij dat niet met zijn eerste kater betaalt.
(Als ik hem daar later naar vraag, kijkt hij me verbijsterd aan. "Kater, hoezo? Ik heb iets gedronken, ja, maar echt niet veel.")