Ik moet de presentatie vorig jaar hebben gemist, maar in de boekhandel liep ik onlangs aan tegen de "Subjective Atlas of Hungary", een project van de Nederlandse grafisch ontwerpster Annelys de Vet en
Kitchen Budapest, een medialaboratorium waarin jonge Hongaarse kunstenaars experimenteren met nieuwe media. In het tweetalige boek, dat tot stand kwam met steun van de Nederlandse ambassade, geven vijftig Hongaarse beeldende kunstenaars, designers, hackers en architecten hun eigen kijk op hun vaderland. Het zijn hele persoonlijke beelden, die samen een prachtige kijk geven op het Hongarije van vandaag.
Van de Hongaarse smart om Trianon (het verdrag waarbij het land na de Eerste Wereldoorlog twee derde van zijn grondgebied verloor) tot aan de ultieme Hongaarse maaltijd (gepaneerd vlees en fözelék, gestoofde, met meel gebonden groente) en subtiele manieren om de politie om te kopen (is er geen andere oplossing, agent?), ze komen allemaal aan bod in deze collectie foto's, tekeningen en collages.
Sommige bijdragen ontroeren, zoals de reeks foto's van vissershutjes langs het water en van de ultieme Hongaarse woning vanaf de jaren zestig: het vierkante dorpshuis, dat het oude, langwerpige model verving en dorpelingen voor het eerst kennis liet maken met luxe verschijnselen als een badkamer - vooropgesteld dat er stromend water aanwezig was. Alle huizen zijn hetzelfde, en toch, dankzij de persoonlijke inspanning van de eigenaars, zijn ze allemaal verschillend.
Er zijn bijdragen die nieuwsgierig maken naar het hele verhaal, zoals de kaart waarop Anikó Madarassy de migratiebewegingen van haar familie vanaf het begin van de 20ste eeuw heeft vastgelegd, samen met de redenen waarom mensen vertrokken zijn: werk, persoonlijk, studie of politiek. Het is een wirwar van lijnen, tot aan San Francisco en Kuala Lumpur aan toe.
En er komen, ironisch of serieus, zaken aan de orde waar Hongaren trots op zijn of juist niet, zoals het aantal Nobel-prijswinnaars (10 of 16, afhankelijk van of je iedereen die 'van Hongaarse afstamming' is meetelt, inclusief Elie Wiesel die zichzelf uitdrukkelijk geen Hongaar noemt).
Sommige bijdragen zijn kritisch, anderen neigen naar nationalisme. De samenstelling van het boek leidde, zegt De Vet daarover, tot constante discussies over de fijne lijn tussen culturele identiteit en nationalisme.
De Vet heeft ook elders in de wereld, in Mexico, Servië en Israël, zulke subjective atlassen gepubliceerd. De bedoeling ervan is om te laten zien dat culturele identiteit geen statisch verschijnsel is, maar een constant veranderingsproces.
Het is een actueel debat in Hongarije. Veel van de beelden in het boek zullen door in rechtse kringen als een aanval op Hongarije worden gezien, niet als een deel van de culturele identiteit, die in die opvatting vooral te vinden is in folklore en dorpscultuur. Het is, zoals De Vet op haar website concludeert, geen typisch Hongaars situatie, maar tekenend voor de wind die momenteel door Europa waait.
"Populistische politici kapen de nationale symbolen en herschrijven de geschiedenis van hun land door collectieve gebeurtenissen te claimen en te reconstrueren. De geschiedenis van iedere staat wordt verteld als een exclusieve kroniek en voor het eigen volk. Wie geen deel is van de gevestigde canon , krijgt geen rol, de 'ander' bedreigt wat 'van ons' is en wordt het liefst uit het zich gehouden. Het rijk van macht dat zo wordt opgebouwd reduceert systematisch het collectieve interesse in de 'de ander'."
Het boek wil een tegenwicht bieden tegen de folkloristische clichés, en doet dat, op ontroerende en geestige wijze. Voor wie meer inzicht wil in de Hongaarse ziel: je kunt op de link in dit artikel klikken, en het boek online bekijken. Je kunt het natuurlijk ook gewoon kopen, door het te bestellen, bijvoorbeeld direct bij de uitgever www.hvgkonyvek.hu, ISBN 978-963-304-058-4