Het imago van de vooroorlogse autoritaire leider admiraal Miklós Horthy en van de Hongaarse rol in de Holocaust hebben László Harsányi, directeur van het Holocaust Centrum in Boedapest afgelopen week zijn baan gekost. Vorige maand weigerde hij in te gaan op de eis van staatssecretaris András Gál, die liet weten dat een deel van de permanente tentoonstelling van het centrum veranderd moest worden. De staatssecretaris is geen historicus, maar weet desondanks zeker dat het beeld dat de tentoonstelling van Horthy geeft, veel te zwart is. En veel Hongaren, inclusief premier Viktor Orbán, zijn het met hem eens.
Sinds zijn oprichting werkt het Holocaustcentrum als een publieke, maar onafhankelijk stichting, al is de staat, sinds kort in de vorm van het ministerie van binnenlandse zaken, officieel eigenaar. Dat ministerie had geen boodschap aan die onafhankelijkheid en benoemde meteen een nieuw bestuur, voor Harsányi een teken dat zijn dagen geteld waren.
Voor het internationaal gerenommeerde centrum zijn het moeilijke tijden. Gál is zeker niet de enige die meent dat Hongarije geen blaam aan de Jodenvervolging treft. De nieuwe, afgelopen maand aangenomen grondwet ondersteunt die mening. Daarin wordt de Hongaarse natie als slachtoffer, niet als medestander van het naziregime omschreven en wordt iedere Hongaarse verantwoordelijkheid ontkend voor gebeurtenissen na 19 maart 1944, toen Hitler de macht in Boedapest greep uit twijfel over de loyaliteit van zijn Hongaarse bondgenoten. Die dag begonnen de deportaties, maar de tentoonstelling, die tot stand kwam in overleg met tientallen historici, laat zien hoe Hongarije onder Horthy al vanaf 1920 de eerste antisemitische wetten introduceerde en de joden meer en meer marginaliseerde.
Twintig procent van de Hongaren ziet Horthy, staatshoofd van 1920 tot 1944 en bondgenoot van Hitler, als een ondubbelzinnig positieve figuur, die zich inzette voor teruggave van de gebieden die Hongarije als verliezer van de Eerste Wereldoorlog kwijtraakte. Net als in Oostenrijk wijzen Hongaren graag naar Duitsland als enige verantwoordelijke van de Holocaust. Een tentoonstelling die beweert dat het iets minder simpel ligt, past niet in de tijdgeest.
In een opzicht hebben Horthy-sympatisanten gelijk: de man was weliswaar een antisemiet, maar zeker geen Hitler. Getto’s kende Hongarije tot 1944 niet en na een massaslachting onder joden en Serviërs in Novi Sad kwamen de daders voor het gerecht. Tot de Duitse bezetting was Hongarije relatief veilig, ondanks wetten die het joden verbood met niet-joden te trouwen, onroerend goed kopen, te studeren en een reeks van beroepen uit te oefenen. Maar joodse mannen moesten in arbeidsdienst, en dat was geen vakantietrip. Toen Horthy – met Hitlers steun – de in 1919 verloren gebieden binnentrok, was introductie van de anti-joodse wetten een van de allereerste maatregelen.
En, zoals Harsány aangeeft, het lukte Adolf Eichman, die in 1944 van Hitler opdracht de Hongaarse joden te deporteren, uitsluitend om luttele maanden 600 duizend mensen naar Auschwitz te sturen dankzij de hulp van honderdduizenden Hongaren. En Horthy bleef ondanks de Duitse inval staatshoofd en was zeker niet alleen een machteloze marionet. Hij was invloedrijk genoeg om in juli 1944 de deportaties te laten stoppen, waarschijnlijk nadat hem door de geallieerden duidelijk was gemaakt dat hem anders na de oorlog een proces wachtte.