woensdag 30 maart 2011

EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID

Onze zoon moest een nieuwe muis hebben, voor de computer, wel te verstaan. Ik raadde hem aan zijn pinpas mee te nemen. Sinds begin dit jaar heeft hij een Nederlandse bankrekening, en hoewel dat de nodige voeten in de aarde had, werkt het eindelijk en kan hij ermee betalen.
Het klinkt wat idioot om voor een jongen in Hongarije een Nederlandse jongerenrekening te openen, maar dat bleek aanzienlijk goedkoper en praktischer dan een Hongaarse. Hij had ooit een Hongaarse rekening, een kinderrekening, wel te verstaan. Iedere maand was hij meerdere euro's aan rekeningkosten kwijt, zelfs als hij geen geld had opgenomen. Beetje sneu als dat van je zakgeld afgaat.
Maar afgezien van de kosten, die bij iedere Hongaarse bankrekening belachelijk hoog zijn, is het opmerkelijkste verschil wel hoe de bank met jonge klanten omgaat. In Hongarije kreeg hij weliswaar een bankpas, maar daar mocht hij maximaal 10000 forint per dag mee betalen. Iedere keer als hij dat ding gebruikte, kreeg ik bovendien een sms'je. Er zat ook een maximum aan het geld dat hij per keer van de bank kon opnemen. Dat brak ons nog aardig op toen we de rekening wilden opheffen, want dat kan alleen door het geld er in delen af te halen, en voor iedere geldopname rekende de bank 400 forint, pakweg anderhalve euro (we hadden het over een jongerenrekening, nog steeds).
Bij de Nederlandse bank werkt zijn jongerenrekening net zoals die van ons: hij heeft een pinpas, zonder limiet, hij kan internetbankieren en geld opnemen zonder dat ik er iets vanaf weet. Er is één beperking: hij kan niet rood staan. Maar verder gaat de bank er duidelijk vanuit dat hij moet leren met geld om te gaan, en dat hij daar zelf verantwoordelijk voor is. Wat hij niet krijgt, zijn de stickers die de Hongaarse bank gaf, iedere keer als hij braaf wat geld had gespaard.
Het is denk ik aardig maatgevend voor het verschil in opvatting over opvoeding in Hongarije en in Nederland. Nederlandse ouders kleden hun kind ook warm aan als het koud is, maar als Jantje erop staat om in een te dunne jas naar buiten te gaan, moet hij het zelf maar voelen. En of-ie een muts op wil, moet hij zelf weten. Kleine Szabi heeft geen keuze: als zijn moeder hem geen muts op zet, moet je de juf eens horen.
Af en toe spreekt mijn zoon met een vriend af om bij ons op bezoek te komen. Dat vereist een rit met de trein. Eén trein, één station. Die jongens zijn altijd bereid om het te proberen. Ze hebben allemaal een mobieltje voor het geval het misgaat. Maar uiteindelijk worden ze - 15 jaar oud - altijd door pa of ma gehaald of gebracht. Want je weet maar nooit.

maandag 28 maart 2011

GYULA HORN'S VERDIENDE LOON

Er zijn er van die mensen waarvan je denkt: als je die als romanfiguur had opgevoerd, dan zou iedereen het personage ongeloofwaardig hebben gevonden. Parlementariër Mária Wittner is zo iemand. Ten tijde van de inquisitie zou niemand van haar hebben opgekeken, maar in de 21ste eeuw, in een Europees parlement, verwacht je toch geen volksvertegenwoordiger die serieus meent dat een langzame en pijnlijke dood een straf Gods is voor een zondig leven?
Toch is mevrouw Wittner, die namens regeringspartij Fidesz in het parlement zit, die mening toegedaan. Volgens haar is het lange ziekenhuisbed van de vroegere de voormalige socialistische premier Gyula Horn voor zijn daden. "Gyula Horn was een beul, die sinds drie jaar worstelt in het Honvédziekenhuis omdat hij niet in staat is te sterven. Ik wens hem zijn dood niet toe, maar hij krijgt zijn straf nog hier op aarde."  en "De goede god beschouwt de gezondheidstoestand van de voormalige premier als diens straf hier op aarde."
En Horn is niet de enige die om die reden lijdt. Ook László Toller, de voormalige - vier keer herkozen - socialistische burgemeester van Pécs, die na een frontale botsing vier jaar lang in coma lag voor hij stierf, bleef volgens Wittner zo lang in leven als straf voor zijn daden. Zelf denk ik dat zijn artsen een dikke vinger in de pap hadden: zonder hulp van allerlei medische apparatuur en zonder medisch ingrijpen was Toller vier jaar eerder gestorven. Artsen als verlengstuk van de goddelijke gerechtigheid, het is een wat bizarre notie.
Dat Mária Wittner een verbitterd mens is, is best begrijpelijk. Ze deed als 19jarige mee in de opstand van 1956, raakte gewond, wist uiteindelijk naar Oostenrijk te ontkomen, maar was zo naïef dat ze een paar maanden later terugkeerde naar Hongarije. Het kostte haar haast haar leven: ze werd gearresteerd en ter dood veroordeeld, maar die doodstraf werd uiteindelijk omgezet in levenslang. In 1970 werd ze vrij gelaten, een gebaar van Hongarije aan de rest van de wereld dat mensenrechten wat serieuzer genomen werden.
Dat Wittner Horn niet mag, is ook nog begrijpelijk. Hij stond in 1956 aan de andere kant, en maakte deel uit van de pufajkás, een ordedienst die orde op zaken moest stellen en daarbij ook marteling niet altijd uit de weg ging. Of Horn zich daar ooit aan schuldig heeft gemaakt, is nooit bewezen, maar er is ook onduidelijkheid over zijn excuus dat zijn broer door de opstandelingen was omgebracht.
Wat wel zeker is, is dat Horn eind jaren tachtig tot de hervormers binnen de communistische partij behoorde en als minister van buitenlandse zaken mede verantwoordelijk was voor het openen van de Hongaarse grenzen en voor de politieke hervormingen in Hongarije en daardoor indirect voor de val van het hele systeem. Dat maakt hem voor sommigen een held, maar voor Wittner duidelijk niet. Wat Toller in Wittner's ogen misdaan heeft, is een stuk onduidelijker: de man was pas zes jaar in 1956.
Verbittering als drijfveer voor politiek, daar word je niet vrolijk van. Dat zie je aan Wilders en aan Wittner, die zich gedraagt alsof ze het alleenrecht op het leed van de politieke gevangenen van 1956 heeft. Ze speelde in 2006 een luidruchtige rol in de demonstraties tegen premier Gyurcsány, omdat die ook een communist was, ooit. Ze houdt zich overigens opmerkelijk stil over het feit dat de huidige staatspresident, Pál Schmitt onder het communisme staatssecretaris was en daarvoor mogelijk voor de geheime dienst heeft gewerkt als hoteldirecteur van het Astoria Hotel. Sommige zonden kunnen blijkbaar wel vergeven worden bij leven.
Ze was bij de oprichting van de inmiddels verboden Hongaarse Garde, en ze geldt als de uiterste rechtse vleugel van Fidesz. Haar partijgenoten in Pécs distantiëren zich van haar woorden en de Hongaarse socialisten vinden dat ze moet vertrekken. Als ik Fidesz was, zou ik haar inderdaad liever kwijt dan rijk zijn. Want Horn en Toller zijn niet de enige langdurig zieken in Hongarije. Volgens mij win je weinig aanhang met de visie dat een pijnlijk, langdurig sterven de straf voor een zondig leven is.

zondag 27 maart 2011

NIEUWE NAAM

Straten en pleinen hernoemen is in Hongarije goede traditie. De vooroorlogse autoritaire leider admiraal Horthy deed het, de communisten deden het, na de val van het communisme sneuvelden er allerlei namen, en de huidige conservatieve regering doet het weer. Moskou verliest binnenkort zijn plein in Boedapest, Roosevelt gaat verhuizen, Elvis Presley krijgt een plein naar zich vernoemd omdat hij in 1957 een liedje zong ter ondersteuning van de Hongaarse opstand. En ook het vliegveld Ferihegy (Fransberg) heeft een nieuwe naam gekregen. Het is vernoemd naar een andere Frans, de componist Frans Liszt, of Liszt Ferenc in het Hongaars.
Op zich niets op tegen. Het Budapest Ferenc Liszt International Airport zal veel bezoekers wellicht meer zeggen dan Ferihegy. Geen buitenlander kon die naam, die pakweg moet klinken als ferriehedj, goed uitspreken. En welke flauwe heuvel in het glooiende landschap Feri’s berg was, was ook een goedverborgen raadsel. Ooit schijnt een boer namens Feri er zijn wijngaarden te hebben gehad. Tja.
Frans Liszt is, onder zijn Duitse naam althans, tenminste een internationale bekendheid. De vernoeming van het vliegveld in het internationale Lisztjaar is een mooi eerbetoon aan deze componist die zich in zijn composities liet inspireren door Hongaarse volksmuziek. Hooguit zal het voor de meeste bezoekers een verrassing zijn dat Liszt als Hongaar wordt gepresenteerd. Maar dat kan de regering niet helpen: hoewel Liszt Duitstalig opgroeide en de Hongaars taal nooit fatsoenlijk heeft leren spreken, zag hij zichzelf wel degelijk als Hongaar.
Alleen: volgens de wet moet zo’n naamswijziging worden goedgekeurd door een interdepartementale commissie, met daarin taalkundigen, geografen en andere deskundigen die ondermeer de ministeries van landbouw, binnenlandse zaken en defensie vertegenwoordigen. En die commissie was het niet eens met de voorgestelde naamsverandering. Eigenlijk wilden de commissieleden de oude naam houden, en zo niet, dan kozen ze voor een dubbele naam: Liszt Ferenc International Airport - Budapest Ferihegy. Twintig van de 21 leden stemden voor die oplossing.
Je kunt erover twisten of die oplossing nou mooier was dan het voorstel van de regering en of het handhaven van het woord Ferihegy in de naam de zaak voor de gemiddelde reiziger echt zou hebben verhelderd. De regering vond in ieder geval duidelijk van niet. Dan ga je nog eens met elkaar aan tafel zitten om er over te praten over een oplossing, zou je zeggen. Of je dankt als kabinet de commissie voor haar advies, maar besluit toch je eigen weg te volgen en het vliegveld om te dopen.
Dat laatste gebeurde uiteraard ook. Er wordt momenteel druk aan gewerkt om alle borden te vervangen. Maar daar bleef het niet bij. De opvatting van dit kabinet is duidelijk: wie in staatsdienst is, dient te dienen, niet tegen te spreken. De voorzitter en de secretaris verloren op staande voet hun functie.
Maar al snel rolden er meer hoofden. De hele commissie is zijn functie inmiddels kwijt. En niet alleen in de commissie. Wie bij een ministerie werkte, is die baan ook kwijt. Dat kan, aangezien deze regering vorig jaar een wet aannam die het mogelijk maakt ambtenaren zonder opgave van redenen te ontslaan. Die wet is door het constitutionele hof weliswaar ongrondwettelijk verklaard, maar de regering heeft tot mei om er iets aan te doen.
"Aangezien ze door het ministerie werden gedelegeerd, werd er van hun verwacht dat ze het duidelijke verzoek van de regering zouden ondersteunen,” aldus het betrokken ministerie. Er komt een nieuwe commissie, naar het schijnt. De nieuwe leden hebben hun lesje waarschijnlijk wel geleerd: altijd ja zeggen duurt het langst.

woensdag 23 maart 2011

DUBBEL PASPOORT

Hongaars consulaat in Subotica
“U had een Hongaarse overgrootvader?” vraagt Marta Dobó in het Servisch aan de man die opbelt. “Maar spreekt u de taal?,” voegt ze er in het Hongaars aan toe. Daar verstaat haar gesprekspartner duidelijk geen woord van. Dobó, directrice van Concordia Minoritatis Hungaricae (CMH), een Hongaarse civiele organisatie in de Servische Vojvodina, legt in het Servisch uit dat de beller zonder Hongaars echt niet aanmerking komt voor het Hongaarse staatsburgerschap, ook niet met een voorouder die László Varga heette.
Het loopt storm bij het Hongaarse consulaat in Subotica, het culturele centrum van de Hongaarse minderheid in de Vojvodina,  nu ‘Hongaren van over de grens’ sinds 1 januari makkelijker het staatsburgerschap van het moederland kunnen aanvragen. Van de pakwek 290.000 Hongaren in de provincie hebben 13000 inmiddels een aanvraag ingediend. Of beter: een afspraak gemaakt om hun aanvraag in te dienen, want tot november is het consulaat volgeboekt.
De Hongaarse regering ziet dubbel staatsburgerschap als rechtzetting van een historisch onrecht. Na de Eerste Wereldoorlog verloor een derde van alle Hongaren hun nationaliteit, omdat het gebied waar ze woonden bij de vredesbesprekingen aan een van de buurlanden werd toebedeeld. Rondom Hongarije wonen nog steeds zo’n 2,5 miljoen etnische Hongaren. Ook onder de anderhalf Roemeense Hongaren is de belangstelling voor het Hongaarse staatsburgerschap groot: daar lopen inmiddels zo’n 34.000 aanvragen. Dagelijks melden zich 150 tot 300 gegadigden bij de diverse consulaten in de Hongaarse buurlanden, aldus de Hongaarse staatssecretaris Zsolt Németh.
Maar gezien het aantal Hongaren is het enthousiasme in Servië duidelijk het grootste. Dat heeft slechts den dele met geschiedenis te maken. “Ouderen voelen een echte band met Hongarije, maar jongeren gaat het vaak toch ook om het EU-paspoort,” zegt Marta Dobó, wier organisatie voorlichting over de procedure verstrekt.
Dat geldt ook voor schoonmaakster Melissza Kiss. Ze is de laatste van haar familie die nog een aanvraag moet indienen, maar dat gaat ze zeker doen. Zoals veel van haar landgenoten  heeft ze een hard hoofd in de toekomst van Servië. “Voor mijn ouders ligt het anders. Die willen hier niet weg, maar ze hebben wel echt het gevoel hebben dat hun wortels in Hongarije liggen. Mij gaat het er vooral om dat er elders meer kansen zijn dan hier.”
Voor Ervin Lázár, die met zijn neef net op weg is naar zijn afspraak bij het consulaat, speelt liefde voor het Hongaarse vaderland wel mee. Maar, geeft hij toe, met een  Hongaarse paspoort wordt zijn plan om naar Duitsland te verhuizen een stuk simpeler. Dat Servië snel EU-lid, daar gelooft hij niet in. Iedereen in de Lázár-familie wil de Hongaarse nationaliteit, zeggen de neven. Ze kennen trouwens niemand die dat niet wil.
Maar ze zijn er wel. “Voor mij hoeft het niet,” zegt een oudere vrouw die met haar kleindochter boodschappen doet. “Subotica is een stad waar Hongaren, Serviërs en Kroaten in harmonie met elkaar leven. Van iedereen die een tijd in Hongarije heeft gewoond, hoor je dat ze daar neerkijken op Hongaren uit de Vojvodina. Waarom zou je dan hun nationaliteit willen hebben? Natuurlijk, je hoort wel eens verhalen van Hongaren die door Servische nationalisten zijn uitgescholden of zo. Maar zoiets komt overal toch wel eens voor.”
Dat was wel eens anders. Tijdens de Joegoslavische oorlog in de jaren negentig is de Hongaarse minderheid in de Vojvodina nooit echt in de problemen gekomen, maar er was destijds wel degelijk sprake van kleinschalig geweld en bedreigingen. Daar is in Subotica niets meer van te merken. Het is een volkomen drietalige stad, met straatbordjes in alle talen en Servische, Kroatische en Hongaarse opschriften op winkels. Op straat worden alle talen door elkaar gesproken. De oorlog? Ook Ervin Lázár zegt dat die voor hem geen enkele rol speelt bij zijn aanvraag: “Dat is zo lang geleden.”
Er valt in Servië nauwelijks een kwaad woord over de Hongaarse dubbele nationaliteit. In tegendeel: menig Serviër ontdekt plotseling dat hij nog een Hongaarse overgrootvader heeft. Op het forum van de Servische radiozender b92, waar emigratie een levendig thema is, liep een serieuze discussie over de mogelijkheden om het Hongaarse staatsburgerschap te krijgen. “Er zijn inderdaad mensen die zich plotseling hun Hongaarse wortels herinneren en een taalcursus gaan volgen,” zegt ook Dobó als ze het telefoontje van de Serviër heeft opgehangen.
Maar zo makkelijk is de procedure nu ook weer niet. Er worden wel degelijk eisen gesteld en de meeste mensen die zich bij de CMH melden, zijn dan ook echte Hongaren die er niet uitkomen. Dobó: “Het ambtelijk Hongaars is een probleem. Bovendien heb je een berg papieren nodig. Je moet niet alleen Hongaarse voorouders hebben, maar je moet ook bewijzen dat je echt van die overgrootvader afstamt, en dat betekent dat mensen hun hele stamboom met papieren moeten kunnen ondersteunen. Verder moet uit je levensgeschiedenis blijken dat je echt banden met de Hongaarse cultuur hebt.”
Als een familie niet alle oude papieren heeft bewaard, betekent dat zoektochten in kerkelijke, militaire en huwelijksregisters. Gelukkig, zegt Dobó, hoeven mensen meestal niet tot de Eerste Wereldoorlog terug te gaan. De meeste mensen hoeven niet verder terug dan één of twee generaties. In de Tweede Wereldoorlog bezette Hongarije als bondgenoot van Hitler de Vojvodina. Toen kregen de Hongaren tijdelijk hun nationaliteit terug. “Mijn oma is in 1944 geboren. Een Hongaarse voorouder aantonen is voor mij niet zo moeilijk” zegt Ervan Lázár.


woensdag 16 maart 2011

APPLAUS

Duizenden mensen kwamen gisteren naar het Nationaal Museum om te luisteren naar de rede die premier Viktor Orbán ter gelegenheid van de 15de maart, een van de belangrijkste Hongaarse nationale feestdagen, waarin de opstand tegen de Habsburgse keizer van 1848 wordt herdacht. Die opstand begon, volgens de verhalen althans, op die trappen, met de declamatie van een gedicht dat de dichter Sándor Petöfi: "Sta op, Hongaren, willen wij slaven zijn of vrij". Ieder kind kent de tekst uit zijn hoofd, het is verplichte kost op de lagere school.
De 15de maart is een nationale feestdag die leeft: vrijwel iedereen op straat loopt die dag met een kokarde met de Hongaarse driekleur (Petöfi's vrouw schijnt in 1848 eindeloos veel van die dingen genaaid te hebben) of een groen-wit-rood strikje en veel mensen bezoeken ook een of andere herdenking, waarvan er genoeg zijn overal in het land.
Orbán is populair, dus het lag in de lijn der verwachting dat er duizenden mensen zouden komen om te luisteren naar een rede die bol stond van de anti-EU-retoriek. Hongarije had in 1848 verzet tegen de macht van Wenen, en in 1956 tegen Moskou, en het zou zich door Brussel ook niet de wet voor laten schrijven. En dat voor een land dat momenteel EU-voorzitter is.
De menigte vond het prachtig. Merkwaardig is daarom de onthulling van internetkrant Origo, dat er honderden studenten rondliepen die betaald bleken te zijn om daar te komen. Voor 1500 tot 2000 forint waren ze ingehuurd om te komen klappen. De meesten hadden geen enkele interesse in de gebeurtenis zelf, maar ach, het geld was makkelijk verdiend.
Een woordvoerder van Orbán  probeerde niet eens te ontkennen dat er mensen waren ingehuurd om te applaudiseren. Klappende mensen rond Orbán op de trappen van het museum waren "deel van het programma". Zouden ze soms bang geweest zijn dat de menigte anders 'boe' was gaan roepen?

woensdag 9 maart 2011

SMOKKEL

Of ik in Servië alcohol heb gekocht , vragen de dames die samen met mij in de grensstad Subotica in de trein naar Budapest stappen. Ze zijn beladen met een onduidelijke collectie aan tasjes vol met koopwaar: plastic bloemen, geborduurde kleden, en zoals ik al snel ontdek, een forse collectie plastic flessen, gevuld met 'Johnnie Walker' en andere merken. Als ik ontkennend antwoord, komt hun verzoek: of ik me dan misschien over één van die flessen wil ontfermen, tot de Hongaarse douane langs is geweest.
Ik aarzel even en stem dan toe. Ik krijg een fles in een versleten plastic tasje in mijn handen gedrukt, maar even later realiseren ze zich dat ik iets minder als een versleten plastic tasjes type oog dan zij, en zeggen ze dat het beter is dat ik de fles zo in mijn tas stop. Zelf kom ik op het idee dat het wel handig is om te weten waar ik deze fles gekocht zou hebben, en voor hoeveel. Op de markt, voor 600 dinar, zes euro, aanzienlijk minder dat hij in Hongarije zou kosten.
Terwijl we wachten op het vertrek, wordt er zenuwachtig gerommeld. Flessen verdwijnen in de ene zak,dan weer in de andere. Beide vrouwen vertrekken met tassen vol alcoholica naar de aangrenzende coupés, waar ze passagiers met dezelfde vraag bestoken. Met enig succes, blijkt even later, want als ze terugkomen zijn de tassen verdwenen. Even later steekt een derde vrouw haar hoofd om de hoek: haar medepassagier is heel aardig en maakt graag een praatje, maar hij is niet bereid om een fles in zijn tas te steken, verzucht ze.
Als we de Hongaarse grens bereiken, houdt de oudste vrouw zich slapend, met de mededeling dat ze heel zenuwachtig is. De straf op smokkel, vertellen ze, is al snel 30.000 forint per fles. De jongste zit op haar praatstoel, en dat blijft ze de rest van de reis. Ze komen uit de buurt van Debrecen, vertelt ze me, een reis van pakweg acht uur.
Eerst vertelt ze dat het het allemaal cadeautjes zijn die ze heeft ingeslagen, maar naar mate we langer praten, komt het hele verhaal: ze heeft ooit bij het spoor gewerkt en reist dus heel goedkoop. Iedere twee weken reizen ze naar Servië, om tassen vol smokkelwaar in te slaan. Heen met de nachttrein, die hen om half drie 's nachts op het perron in Subotica afzet, een paar uur kleumen, en dan om zes uur 's ochtends naar de markt en om twaalf uur 's middags weer terug naar huis. Acht uur heen, acht uur terug. Zo vult ze haar pensioen van nog geen 200 euro aan. Haar reisgenote is niet voor niets in slaap gevallen, vertelt ze: die heeft de dag daarvoor al een soortgelijke reis naar Slowakije gemaakt, waar bepaalde spullen ook veel goedkoper zijn dan in Hongarije.
De zenuwen blijken overigens voor niets. We zien een douanier met een ladder langslopen, wat me doet denken aan vervlogen tijden, toen communistische douaniers ook met ladders door de trein liepen en de onderkant met behulp van spiegels controleerden. Ergens wordt iets streng gecontroleerd. Maar onze coupé keuren ze tot mijn verbazing geen blik waardig. Persoonlijk vind ik de hele collectie plastic zakjes, boodschappenkarretjes en draagtassen buitengewoon verdacht ogen en ben ik toch wel blij dat ik niet meer dan één fles sterke drank in mijn tas heb.

zondag 6 maart 2011

GROETEN

"Hoe gaat het," vroeg de jongen die gisteren bij de slager voor me in de rij stond aan de vrouw die binnenkwam. "Vreselijk," antwoordde ze, "Ik kan echt helemaal niets positiefs bedenken." De jongen zweeg, een beetje bedremmeld, en misschien ook wat bevreesd voor wat hij verder zou losmaken als hij nog wat vroeg. Een uitleg dat ze de pillen thuis al klaar had staan? Ik snapte meteen, waarom Hongaren vrij zelden "hoe gaat het?" vragen. Zo'n eerlijk antwoord, daar zit je alleen op te wachten als je elkaar goed kent. En dat was duidelijk niet het geval.
Vooral in het dorp kunnen mensen je heel verbaasd aankijken als je zomaar vraagt hoe het gaat. Omgekeerd moest ik wennen aan de vraag die daarentegen wel wordt gesteld: "Waar ga je heen?" Gaat het jou wat aan waar ik heen ga, denk je dan als rechtgeaarde Nederlander wanneer een tamelijk onbekende dat wil weten, hoewel die tamelijk onbekende waarschijnlijk net zo min op een uitgebreid antwoord zit te wachten als de Nederlandse buurvrouw wanneer ze op straat "hoe gaat het" vraagt.
Een andere groet waar ik aan moest wennen, was een welgemeend "goede arbeid" als ik in de tuin aan het werk was. Dat heeft niet persé een antwoord nodig, maar toen ik zelf eens langs een veld met bessen plukkende mensen liep en hen "goede arbeid" toewenste, was het alsof de zon door de wolken brak.
Ik was er vaker langs gekomen, en tot dan toe had niemand  echt gereageerd op mijn 'goeden morgen' of 'goeden middag', behalve met een korte knik. Maar nu keek een van de vrouwen op naar deze buitenlandse die wist wat je in zo'n geval zei. En voor ik het weet stond ik een kwartier te praten over waar ik vandaan kwam en hoe het met de prijs van de bessen gesteld was.

vrijdag 4 maart 2011

LEERPLICHT

De regering Orbán heeft deze week haar bezuinigingsprogramma gepresenteerd. Heel veel wijzer zijn we er niet van geworden, behalve dat er voor het eerst gezegd wordt dat het begrotingstekort echt onder de drie procent moeten blijven. Dat is een vooruitgang ten opzicht van vorig jaar, toen de regering die noodzaak nog niet inzag en daarover in de clinch raakte met het IMF en Euorpa.
Een aantal algemene zaken zijn wel aangegeven, maar hoe die bezuinigingen concreet gerealiseerd gaan worden, blijft een beetje in nevelen gehuld. Zo moet er 20 procent op hoger onderwijs worden bezuinigd, maar hoe, is onduidelijk. De uitgaven voor medicijnen moeten met 30 procent omlaag, maar wederom hoe, is niet uitgewerkt.
Eén concrete maatregel is wel bekend geworden: de leerplichtige leeftijd, die in de afgelopen jaren in lijn met de rest van Europa langzaam is verhoogd naar 18 jaar, gaat omlaag. En niet zo'n beetje ook: in toekomst mogen Hongaarse kinderen op hun 15de van school. Net als in de Kadartijd.
Het is niet moeilijk om te voorspellen welke kinderen straks vooral buiten de boot gaan vallen: die in arme gezinnen, vooral in zigeunergezinnen. Hoewel de regering met de mond belijdt dat onderwijs dé oplossing is om de Hongaarse Roma uit de armoede en achterstand te bevrijden, wordt de poort wijd opengezet voor een nieuwe generatie totaal onopgeleide jongeren die geen enkele kans maken op de arbeidsmarkt.
In de Kadartijd lag dat wat anders. Het communisme had nu eenmaal voor iedereen een baan, en als er geen baan was, dan maakte je er wel een. Je kunt sleuven langs de weg door machines laten graven of door mensen. Je kunt mensen een hele dag naar zakken zaad in een opslagloods laten staren als 'zaadbewaker'. En zo zijn er nog wel meer nuttige functies te vinden die in de afgelopen twee decennia uitgestorven zijn geraakt of in de komende paar jaar uitsterven.
In een wereld die draait op kennis, is je kans als ongeschoolde arbeider gering. En als die mensen geen baan hebben, moeten ze een uitkering krijgen. Hun hele leven lang. Als bezuinigingsmaatregel is die verlaging van de leerplicht dus zeer korte termijnbeleid, als sociale maatregel is het helemaal geen beleid.
Het had ook anders gekund. De regering had bijvoorbeeld kunnen besluiten om al die kleine dorpsschooltjes te sluiten, waar een handjevol kinderen, soms niet meer dan een stuk of tien, met veel overheidssteun les krijgen, vaak in scholen die in geen eeuwigheid zijn opgeknapt, en van leraren die in geen eeuwigheid een bijscholingscursus hebben gevolgd.
Grotere scholen, met betere leraren en betere voorzieningen, en een systeem van schoolbussen zou niet alleen de schatkist, maar ook de kinderen ten goede komen. Maar ja, als oppositiepartij heeft regeringspartij Fidesz zich altijd tegen zo'n maatregel verzet, dus dat staat wat slordig om het nu alsnog in te voeren. Hoewel dat vast ook nog gaat gebeuren, een dezer jaren.