De nieuwe grondwet die Hongarije op 1 januari invoert, is volgens premier Viktor Orbán een belangrijke stap in de definitieve afrekening met het communisme. Maar critici zien de wet eerder als een belangrijke stap in de invoering van een nieuw autoritair bewind. En de beelden van 27 oppositieparlementariërs en activisten die de dag voor Kerstmis werden gearresteerd omdat ze protesteerden tegen de wijze waarop wetgeving er in het parlement zonder discussie doorheen wordt gejaagd, bevestigen het imago van een bewind dat het met de democratie niet erg nauw neemt.
De arrestaties waren slechts één incident in een roerige week waarin vooral de persvrijheid te leiden had. In het begin van de week kreeg Klubrádio, het enige oppositionele radiostation, te horen dat het per februari haar frequentie kwijtraakt aan een nieuwe muziekzender, een beslissing die ook de regeringsgezinde politiek commentator Ferenc Kumin “onbegrijpelijk” noemde.
Eind van de week werd Index, de grootste onafhankelijke nieuwssite van Hongarije, de toegang tot het parlement ontzegd nadat twee verslaggevers in het parlementsgebouw een satirisch filmpje hadden opgenomen en daarmee “minachting voor de volksvertegenwoordiging” hadden getoond.
Ook ontsloeg de staatstelevisie twee verslaggevers die sinds twee weken een hongerstaking hielden. Ze protesteerden ertegen dat diezelfde staatstelevisie het gezicht van kritische voormalige hoofd van de Hongaarse Hoge Raad in een verslag had uitgevaagd alsof het om een misdadiger ging. Ironisch genoeg was zulk wegretoucheren van politieke tegenstanders een gebruikelijke praktijk in de jaren van het communisme, waarmee Orbán volgens eigen zeggen wil afrekenen.
Maar niet alleen de media staan onder druk. De Europese Unie maakt zich zeer bezorgd over een nieuwe wet die een einde maakt aan de onafhankelijkheid van de Nationale Bank, en protesteert ook tegen een bepaling in de nieuwe grondwet dat belastingwetgeving in toekomst alleen met een tweederde meerderheid veranderd kan worden. In een reactie aan Barosso zei Orbán dat beide wetten belangrijke pijlers waren van de grondwet die op 1 januari wordt ingevoerd, en dat uitstel van de stemming daarover dan ook uitgesloten was.
De wetgeving over de Nationale Bank is vooral een punt van zorg, omdat de nieuwe wet de regering de mogelijkheid geeft de reserves van de bank te gebruiken, bijvoorbeeld voor het dichten van het gat in de begroting. De belastingwet raakt de fundamentele kritiek dat de nieuwe grondwet meer is dan slechts een kader voor toekomstige wetgeving, maar een bevestiging van het streven van de huidige regering om haar macht voor vele jaren vast te leggen.
"De nieuwe grondwet beoogt niet meer en niet minder dan de totale ideologische en spirituele hervorming van Hongarije,” aldus Milós Tallián, commentator bij het toonaangevende weekblad HVG en bij het conservatieve politieke weblog Mandiner. Het Hongarije dat Orbán voor ogen staat, is volgens hem een soort mengsel tussen Poolse vroomheid, de ijver van het Verre Oosten, Russische autoritaire willekeur en de natuurgebondenheid van traditionele agrarische samenlevingen. Volgens Tallián is de nieuwe grondwet dan ook op vele punten in conflict met de Europese regelgeving.
De Hongaarse regering lijkt op dit moment totaal niet genegen zich de binnen- en buitenlandse kritiek aan te trekken. Het omgekeerde lijkt eerder het geval. Orbán sprak de afgelopen weken herhaaldelijk over bewuste internationale financiële aanvallen op Hongarije. De conservatieve commentator Gábor Török beschuldigde Brussel er min of van Hongarije tot het bankroet te willen drijven om premier Orbán af te kunnen zetten. Maar dat zal niet gebeuren, aldus Fidesz-fractievoorzitter János Lázár: “Er mag nu veel onrust zijn, al kan ik niet zeggen of die intern is of van buitenaf wordt veroorzaakt, maar één ding is zeker: Viktor Orbán blijft minstens tot 2014 premier.”
Nieuws en achtergronden over Hongarije van correspondenten Runa Hellinga en Henk Hirs
vrijdag 30 december 2011
maandag 26 december 2011
Parlementair disrespect
Een jaar geleden werd de omstreden Hongaarse mediawet ingevoerd, en eerlijk is eerlijk: tot nu toe heeft dat weinig gevolgen gehad. Dat zul je Fidesz-politici ook altijd horen betogen: "Hebt u een voorbeeld waarin deze wet media het werken onmogelijk heeft gemaakt?" En dan moet een mens eerlijk nee antwoorden.
Dat zegt niet dat de wet goed is. Je kunt de doodstraf in je wetboek hebben staan, en hem nooit toepassen. Maar dat betekent uiteraard niet dat het geen probleem is dat je de doodstraf in je wetboek hebt staan. Per slot van rekening blijft de optie om hem te gebruiken, bestaan.
Dat geldt ook voor de mediawet. Die wordt niet goed, alleen maar omdat de autoriteiten zich inhouden bij het gebruik daarvan. Het is tot nu toe nog niet gebeurd is dat media om inhoudelijke redenen een boete opgelegd hebben gekregen. Maar het dreigement dat dat wel gebeurt, blijft bestaan. Als er straks verkiezingen plaatsvinden, en alle oppositiemedia worden dan uitgeschakeld door middel van forse boetes, dan heeft de wet zijn werk gedaan.
Bovendien: het feit dat de wet bestaat, heeft ook zonder boetes de nodige gevolgen. Sinds midden dit jaar, toen de mogelijkheid tot het uitdelen van boetes in werking trad, hebben veel journalisten van hun eigenaren de opdracht gekregen zich in te houden. Zelfcensuur.
Nu wil de regering natuurlijk ook graag aan alle critici bewijzen dat hun kritiek op de mediawet onterecht is. Daarom is het eigenlijk interessanter om te kijken wat daarbuiten het afgelopen jaar met de media gebeurd is. En de gebeurtenissen van de afgelopen week zijn een zorgwekkend voorbeeld.
Vorige week dinsdag werd bekend dat Klubradio, het enige onafhankelijke nieuwsstation dat er nog is, per februari uit de lucht moet. De zender raakt zijn frequentie kwijt ten koste van een of ander nieuw muziekstation. Argument om Klubradio de frequentie af te nemen, is dat ze vorig jaar een nieuwe frequentie gekregen hebben. Alleen: de licentie voor die nieuwe frequentie is hen uiteindelijk nooit verstrekt. Kafka zou het bedacht kunnen hebben: je krijgt de ene frequentie niet omdat je een andere hebt, en je krijgt de andere niet omdat je de ene hebt. Eindresultaat, zoals het zich nu laat bezien: exit Klubradio.
Gelijktijdig werd de nieuwsportal Index vorige week de toegang tot het parlement ontzegd, omdat ze een kerstvideo hadden gemaakt die van "disrespect voor het parlement" getuigt.
Het is niet voor het eerst dat journalisten die jaar het werken in het parlement moeilijk of onmogelijk wordt gemaakt. Onder de vorige regering hadden journalisten die regelmatig in het parlement moesten zijn, een permanente toegangspas. Die is afgeschaft. Fotografen mogen alleen nog maar vanaf een bepaalde plek fotograferen, zodat lanterfanterende parlementariers niet voor de les betrapt kunnen worden terwijl ze hun Facebook-account bijwerken.
Of nog nuttigere dingen doen, zoals het stemmen op wetsontwerpen die ze net een uur eerder voor hun neus hebben gekregen, waarover geen enkel parlementair debat is gevoerd en waarvan ze geen idee hebben waar het over gaat. Dat is een normale gang van zaken in het huidige Hongaarse parlement. Over respect gesproken.
Dat zegt niet dat de wet goed is. Je kunt de doodstraf in je wetboek hebben staan, en hem nooit toepassen. Maar dat betekent uiteraard niet dat het geen probleem is dat je de doodstraf in je wetboek hebt staan. Per slot van rekening blijft de optie om hem te gebruiken, bestaan.
Dat geldt ook voor de mediawet. Die wordt niet goed, alleen maar omdat de autoriteiten zich inhouden bij het gebruik daarvan. Het is tot nu toe nog niet gebeurd is dat media om inhoudelijke redenen een boete opgelegd hebben gekregen. Maar het dreigement dat dat wel gebeurt, blijft bestaan. Als er straks verkiezingen plaatsvinden, en alle oppositiemedia worden dan uitgeschakeld door middel van forse boetes, dan heeft de wet zijn werk gedaan.
Bovendien: het feit dat de wet bestaat, heeft ook zonder boetes de nodige gevolgen. Sinds midden dit jaar, toen de mogelijkheid tot het uitdelen van boetes in werking trad, hebben veel journalisten van hun eigenaren de opdracht gekregen zich in te houden. Zelfcensuur.
Nu wil de regering natuurlijk ook graag aan alle critici bewijzen dat hun kritiek op de mediawet onterecht is. Daarom is het eigenlijk interessanter om te kijken wat daarbuiten het afgelopen jaar met de media gebeurd is. En de gebeurtenissen van de afgelopen week zijn een zorgwekkend voorbeeld.
Vorige week dinsdag werd bekend dat Klubradio, het enige onafhankelijke nieuwsstation dat er nog is, per februari uit de lucht moet. De zender raakt zijn frequentie kwijt ten koste van een of ander nieuw muziekstation. Argument om Klubradio de frequentie af te nemen, is dat ze vorig jaar een nieuwe frequentie gekregen hebben. Alleen: de licentie voor die nieuwe frequentie is hen uiteindelijk nooit verstrekt. Kafka zou het bedacht kunnen hebben: je krijgt de ene frequentie niet omdat je een andere hebt, en je krijgt de andere niet omdat je de ene hebt. Eindresultaat, zoals het zich nu laat bezien: exit Klubradio.
Gelijktijdig werd de nieuwsportal Index vorige week de toegang tot het parlement ontzegd, omdat ze een kerstvideo hadden gemaakt die van "disrespect voor het parlement" getuigt.
Het is niet voor het eerst dat journalisten die jaar het werken in het parlement moeilijk of onmogelijk wordt gemaakt. Onder de vorige regering hadden journalisten die regelmatig in het parlement moesten zijn, een permanente toegangspas. Die is afgeschaft. Fotografen mogen alleen nog maar vanaf een bepaalde plek fotograferen, zodat lanterfanterende parlementariers niet voor de les betrapt kunnen worden terwijl ze hun Facebook-account bijwerken.
Of nog nuttigere dingen doen, zoals het stemmen op wetsontwerpen die ze net een uur eerder voor hun neus hebben gekregen, waarover geen enkel parlementair debat is gevoerd en waarvan ze geen idee hebben waar het over gaat. Dat is een normale gang van zaken in het huidige Hongaarse parlement. Over respect gesproken.
zaterdag 17 december 2011
Confrontatie met het IMF
„Het IMF is een kredietfinancier, en we zijn niet bereid
om ons economische beleid te bespreken op het moment dat we om een lening
vragen. Als IMF-leden hebben wij recht op krediet of een verzekering als we
daarom vragen. In feite is het alsof we onderhandelen met onze eigen bank,”
aldus de Hongaarse premier Viktor Orbán vrijdag kort nadat onderhandelaars van het IMF
en de EU aankondigden dat ze hun vlucht hadden omgeboekt en en afzagen van een verdere ronde van voorbesprekingen voor de onderhandelingen over een nieuwe Hongaarse IMF-lening.
Hongaarse Nationale Bank |
In regeringskringen werd het vertrek van de onderhandelingsdelegatie als niet echt belangrijk afgedaan, aangezien pas in januari echt gepraat gaat worden. Maar de parlementaire fractie van regeringspartij Fidesz
besloot na de afgebroken besprekingen tot een bijzondere fractiebijeenkomst, waar fractieleider János Lázár de wel degelijk parlementariërs vertelde dat de delegatie eerder naar huis was gegaan om kerstmis te vieren, maar waar hij ook verklaarde dat de bankwet zo moet worden aangepast dat de Europese Nationale Bank er wel mee kan instemmen.
Maar volgens premier Orbán is Hongarije ook met het oog op de echte onderhandelingen in januari niet bereid het economische beleid aan te passen. Het is een beetje alsof je tegen de bank waar je een hypotheek wilt afsluiten, zegt: ik wil graag geld, maar hoe ik er verder financieel voorsta, daar hebt u niets mee te maken.
Als de regering die houding volhoudt, is de kans op een mislukking waarschijnlijk. Waar Hongarije zonder IMF-steun geld vandaan moet halen,
is onduidelijk. Nu al heeft het land grote financieringsproblemen en betaalt
het hoge rentepercentages. Orbán sprak gisteren over „moeilijke en onzekere
stappen” waarin de Nationale Bank een „monetair pro-groei beleid” moet voeren.
Zo'n uitspraak zal de Europese Nationale Bank alleen maar bezorgder maken over de nieuwe Nationale Bank-wet. Critici vrezen namelijk dat die tot doel heeft om de dit moment stevige deviezenreserve van Hongarije in te zetten
voor de financiering van het budget. Zesendertig miljard euro, tienduizend miljard forint heeft de Hongaarse Nationale Bank staan. Dat is een zeer verleidelijke pot met geld. Blijf daar maar eens af als je eraan kan komen en je een gat van 1300 miljard forint in je begroting moet dichten.
Maar wat er kan gebeuren als die pot met geld er niet staat, werd duidelijk in de herfst van 2008. Toen waren de nationale reserves van Hongarije bij het uitbreken van de crisis juist zeer laag, en wist het land alleen dankzij een noodpakket van het IMF en de EU financieel overeind te blijven.
De eis van Europa dat nationale banken onafhankelijk moeten zijn, is er juist, omdat de verleiding anders veel te groot is om die pot met geld te gebruiken. En de geschiedenis leert dat dat middel uiteindelijk meestal erger is dan de kwaal. "Daarmee riskeer je dat je
zowel de economie als de financiële markten destabiliseert. In het ergste geval
eindig je met een scenario zoals destijds in Argentinië, waarin de Centrale
Bank feitelijk de publieke sector financierde,” aldus internationaal financieel
analist Aurelija Augulyte.
Labels:
IMF,
Nationale Bank
vrijdag 16 december 2011
Soldatenles op school
Toen zo’n honderd scholieren van de Egressy Gábor Technische Vakmiddenschool in Boedapest eerder dit jaar met het openbaar vervoer op weg waren naar de Militaire Hogere School in Szentendre, schoot de bewakingsdienst op het perron van de lokale trein in de stress. De groep liep in semi-uniform: spijkerbroek, camouflagejas, en dito T-shirt en pet. Het leek, alsof een paramilitaire eenheid was gearriveerd.
Uitstapje naar Szentendre. foto Egressy School |
De bewakers kunnen er maar beter aan wennen. De kans is groot dat het in toekomst vaker gebeurt. Sinds de eerste Hongaarse middelbare scholen twee jaar geleden militaire basiskennis als keuzevak introduceerden, geniet dat lesthema onder scholieren groeiende populariteit. Bij een open dag van de Egressyschool kwamen leerlingen van ver buiten Boedapest kijken, alleen vanwege de optie van militaire lessen.
Jongens én meisjes staan te trappelen om een tot twee uur per week te mogen marcheren, salueren, met luchtgeweren te schieten en kennis te maken met zaken als oriëntatie, terreinverkenning, eerste hulp en overleven. Plus natuurlijk de nodige uitjes naar echte militaire eenheden, en schoolbezoeken van bijvoorbeeld gerenomeerde scherpschutters.
“Geweldig” en “spannend” vindt Imre Tóth het. Zijn vriend Botond Afra is het helemaal met hem eens. “Ik was al lang geïnteresseerd in het soldatenleven, en je leert dingen die je nergens anders leert,” meent hij. Beide jongens willen het leger in en zien de lessen als een goede voorbereiding. Het vergroot hun kansen op toegelaten te worden tot de militaire Zrínyi Miklós universiteit.
Het vak is helemaal in de geest van de nieuwe grondwet die op 1 januari van kracht wordt, en die iedere Hongaarse burger verplicht het vaderland te verdedigen. Landelijk bieden inmiddels zo’n twintig middelbare scholen militaire basiskennis als keuzevak aan, en als leerlingen om erom vragen, moet iedere school hen die mogelijkheid geven. Een enkele lagere school biedt militaire kennis ook aan in de hoogste klassen en er gaan stemmen op om het vak landelijk te introduceren.
Het vak is helemaal in de geest van de nieuwe grondwet die op 1 januari van kracht wordt, en die iedere Hongaarse burger verplicht het vaderland te verdedigen. Landelijk bieden inmiddels zo’n twintig middelbare scholen militaire basiskennis als keuzevak aan, en als leerlingen om erom vragen, moet iedere school hen die mogelijkheid geven. Een enkele lagere school biedt militaire kennis ook aan in de hoogste klassen en er gaan stemmen op om het vak landelijk te introduceren.
zaterdag 10 december 2011
Een protesterende Fidesz-politicus
Met dank aan Index.hu |
Tja. Is het gek dat die foto's me deden denken aan onderstaande foto's uit de stalinistische periode in Rusland, toen de ene na de andere voormalige kameraad van de Grote Sovjetleider werd uitgewist, niet alleen uit het land der levenden, maar ook uit de annalen van de geschiedenis? Het incident bevestigt in ieder geval de kritiek van de Hongaarse oppositie dat de staats-tv tegenwoordig een bolwerk van de regering is, waar oppositieleden geen enkele kans meer krijgt.
woensdag 7 december 2011
Over het spoor
Het station van Vác, 's ochtends om iets voor half acht. De trein uit Balassagyarmat is net binnen gelopen en scholieren stromen naar buiten. Ze lopen dwars over het spoor naar het stationsgebouw. Ze kunnen niet anders: een echte overgang is er niet, laat staan een tunnel onder het spoor door. En Hongaren zijn dol op de kortste weg, dus iedereen waaiert uit naar diverse gaten in de hekken rond het spoor, die uitkomen op de diverse straten rond het station.
Uit de luidsprekers klinkt een stem, een bandje, dat de reizigers meedeelt dat de intercity naar Boedapest zo meteen binnenloopt en hen waarschuwt afstand te houden van het spoor. Het is een stem die je op ieder station in Hongarije hoort, en de waarschuwing is altijd dezelfde en volkomen vergeefs. Sterker nog, de mededeling dat de trein aankomt, heeft een omgekeerd effect: sommigen werpen een blik op de drukte op het perron en besluiten, terwijl de trein met behoorlijke vaart aan komt denderen, alsnog de rails over te steken. Aan de andere kant van die rails is nog een perron, en vandaar kun je de trein ook in, via de achterdeur. De half acht intercity is de drukste trein van de dag, en als je pech hebt, moet je tot Boedapest staan. Wie zeker wil zijn van een zitplaats, stapt daarom niet op het hoofdperron, maar aan de andere kant in. En sommigen wagen daar zelfs hun leven voor.
Ik ben er inmiddels aan gewend, maar een Nederlandse stationschef zou waarschijnlijk een hartaanval krijgen op het station in Vác. Een groot deel van de dag is het er doodstil, maar twee keer per uur, rond het hele en het halve uur, verandert het in een krioelend mierennest van aankomende en vertrekkende treinen, honderden passagiers en mensen die het spoor oversteken zonder er een seconde over na te denken dat dat niet zou mogen.
Uit de luidsprekers klinkt een stem, een bandje, dat de reizigers meedeelt dat de intercity naar Boedapest zo meteen binnenloopt en hen waarschuwt afstand te houden van het spoor. Het is een stem die je op ieder station in Hongarije hoort, en de waarschuwing is altijd dezelfde en volkomen vergeefs. Sterker nog, de mededeling dat de trein aankomt, heeft een omgekeerd effect: sommigen werpen een blik op de drukte op het perron en besluiten, terwijl de trein met behoorlijke vaart aan komt denderen, alsnog de rails over te steken. Aan de andere kant van die rails is nog een perron, en vandaar kun je de trein ook in, via de achterdeur. De half acht intercity is de drukste trein van de dag, en als je pech hebt, moet je tot Boedapest staan. Wie zeker wil zijn van een zitplaats, stapt daarom niet op het hoofdperron, maar aan de andere kant in. En sommigen wagen daar zelfs hun leven voor.
Ik ben er inmiddels aan gewend, maar een Nederlandse stationschef zou waarschijnlijk een hartaanval krijgen op het station in Vác. Een groot deel van de dag is het er doodstil, maar twee keer per uur, rond het hele en het halve uur, verandert het in een krioelend mierennest van aankomende en vertrekkende treinen, honderden passagiers en mensen die het spoor oversteken zonder er een seconde over na te denken dat dat niet zou mogen.
Labels:
trein
zondag 27 november 2011
De Donau valt droog
In Nederland wilde het maar geen zomer worden, in Italië spoelden ze weg, en in Hongarije? Je hoort er niemand over, maar Hongarije kampt al maanden met droogte. De herfst en winter zijn misschien niet de seizoenen waarin dat het meeste opvalt, maar sinds eind juli heeft het al met al iets van drie dagen geregend.
Er zijn zeker boeren die god op hun blote knieën hebben gedankt, want vorig jaar was het juist extreem nat, en zijn sommige velden een heel jaar niet drooggevallen. Daar kon dit jaar eindelijk weer worden verbouwd. Maar onze buurvrouw in het dorp klaagt er wel degelijk over. Ze moet haar veld met de hand omspitten, en de kleigrond is te hard om door te komen. Haar kleinzoon heeft het nog geprobeerd, maar na één rij heeft hij het opgegeven.
Waar je goed kunt zien hoe droog het is, is langs de Donau. De reden waarom onze woonplaats Vác gebouwd werd waar die werd gebouwd, was dat er een ondiepte in de rivier is waar je bij laag water met paarden doorheen kon waden en dezer dagen is dat goed te zien. De rivier staat extreem laag. De watervogels hebben er baat bij, overal zijn slikken en kreekjes en ik kan me niet herinneren eerder zoveel overwinteraars te hebben gezien: aalscholvers, reigers, verschillende soorten eenden, zwanen. En tot mijn verbazing zie ik ook sporen van zwijnen en herten. Waar leven die als het water hoger staat?
Op één plaats hebben zich eilandjes in het water gevormd. Met rubberlaarzen aan kun je er zo naar toe en dat sta je waar normaal alleen vissen komen. Binnenschepen hebben er enorme last van. Je ziet nauwelijks nog een schip langskomen, en degenen die langs varen, zijn leeg. Dan nog hoor je ze soms met een metalen geluid langs de bodem van de rivier schrapen.
Het is geen nieuw probleem. Hoewel de Rijn in de jaren negentig via het Rijn-Main-Donaukanaal met de Donau en dus met de Zwarte Zee is verbonden, heeft de binnenvaart op de rivier nog steeds geen hoge vlucht genomen, omdat de Donau zo moeilijk bevaarbaar is. Gewone binnenschepen, dat gaat nog wel. Maar grote, hoogopgetaste duwbakcombinaties hebben op de Donau weinig te zoeken. Op plaatsen is hij te ondiep, op andere kun je niet onder de brug door als het water hoog staat, en op weer andere plekken kolkt hij (verderop, niet in Hongarije) juist weer zo woest tussen de bergen door dat je er met een schip ook nauwelijks langskomt.
Er zijn zeker boeren die god op hun blote knieën hebben gedankt, want vorig jaar was het juist extreem nat, en zijn sommige velden een heel jaar niet drooggevallen. Daar kon dit jaar eindelijk weer worden verbouwd. Maar onze buurvrouw in het dorp klaagt er wel degelijk over. Ze moet haar veld met de hand omspitten, en de kleigrond is te hard om door te komen. Haar kleinzoon heeft het nog geprobeerd, maar na één rij heeft hij het opgegeven.
Waar je goed kunt zien hoe droog het is, is langs de Donau. De reden waarom onze woonplaats Vác gebouwd werd waar die werd gebouwd, was dat er een ondiepte in de rivier is waar je bij laag water met paarden doorheen kon waden en dezer dagen is dat goed te zien. De rivier staat extreem laag. De watervogels hebben er baat bij, overal zijn slikken en kreekjes en ik kan me niet herinneren eerder zoveel overwinteraars te hebben gezien: aalscholvers, reigers, verschillende soorten eenden, zwanen. En tot mijn verbazing zie ik ook sporen van zwijnen en herten. Waar leven die als het water hoger staat?
Op één plaats hebben zich eilandjes in het water gevormd. Met rubberlaarzen aan kun je er zo naar toe en dat sta je waar normaal alleen vissen komen. Binnenschepen hebben er enorme last van. Je ziet nauwelijks nog een schip langskomen, en degenen die langs varen, zijn leeg. Dan nog hoor je ze soms met een metalen geluid langs de bodem van de rivier schrapen.
Het is geen nieuw probleem. Hoewel de Rijn in de jaren negentig via het Rijn-Main-Donaukanaal met de Donau en dus met de Zwarte Zee is verbonden, heeft de binnenvaart op de rivier nog steeds geen hoge vlucht genomen, omdat de Donau zo moeilijk bevaarbaar is. Gewone binnenschepen, dat gaat nog wel. Maar grote, hoogopgetaste duwbakcombinaties hebben op de Donau weinig te zoeken. Op plaatsen is hij te ondiep, op andere kun je niet onder de brug door als het water hoog staat, en op weer andere plekken kolkt hij (verderop, niet in Hongarije) juist weer zo woest tussen de bergen door dat je er met een schip ook nauwelijks langskomt.
Labels:
Donau,
scheepvaart
dinsdag 15 november 2011
Criminele statistieken
Ik heb vandaag een gastcollege gegeven aan de universiteit.Het thema was een soort vergelijking tussen Hongaarse en Nederlandse media. Ik had gekozen voor de wijze waarop Nederlandse en Hongaarse media met de criminaliteit van zigeuners en Marokkanen/Turken omgaan.
Hongaars onderzoek daarnaar heb ik niet gevonden, maar op basis van mijn eigen ervaring ging ik er vanuit dat de situatie in Hongarije zeker niet beter zal zijn dan in Nederland. Dat wil zeggen dat bij journalisten, net als bij gewone burgers, het vooroordeel regeert. Zigeuners, en Marokkaanse jongeren, zijn crimineel. Dat weten we allemaal, en wij, de media doen er ijverig aan mee om dat beeld te bevestigen.
Volgens een Nederlands onderzoek uit 2004 (al wat ouder, maar niemand maakt me wijs dat dat echt veranderd is) had in dat jaar pakweg 45 procent van de misdaadverslaggeving betrekking op, zoals ik dat een PVV-politicus net zo netjes hoorde verwoorden, niet-westerse allochtonen. Datzelfde jaar telde Nederland 12000 niet-westerse allochtone verdachten (Marokkanen en Turken dus) en 100.000 Nederlandse verdachten. Twaalf procent, niet 45 procent, dus. De Nederlandse bevolking telt iets van 11 procent "niet-westerse allochtonen". Dat ze dus 12 procent van het totale aantal verdachten uitmaken, komt aardig overeen, moet ik zeggen.
Overigens blijkt in de verslaggeving niet zo'n heel groot verschil te zijn tussen, zeg maar, de Volkskrant en de Telegraaf, als het om de hoeveelheid misdaadverslaggeving gaat, en ook niet als het gaat om het aantal artikelen dat aan bijvoorbeeld aan "Marokkaanse probleemjongeren" wordt besteed. De inhoud verschilt wel: de Telegraaf schrijft vooral over individuele daders en slachtoffers, de Volkskrant heeft meer analyses en algemene reportage. Maar het effect op de lezer schijnt het zelfde te zijn: Marokkaanse jongeren zijn gevaarlijk. Toch?
Zoals gezegd, zulk onderzoek heb ik in Hongarije niet kunnen vinden. Wel cijfers van de gevangenisbevolking, en op basis daarvan zou je moeten concluderen dat zigeuners een stuk crimineler zijn dan niet-westerse allochtonen. Pakweg 30 tot 40 procent van de Hongaarse gedetineerden is zigeuner, voor zover dat op basis van huidskleur en dergelijke is vast te stellen. Officieel wordt de etnische achtergrond namelijk niet geregistreerd.
Nu blijkt uit Amerikaans onderzoek dat zwarte verdachten een vier keer zo grote kans lopen om veroordeeld te worden voor hetzelfde misdrijf als blanken, en dat ze bovendien zwaardere straffen krijgen. Het zou me niet echt verbazen als dat cijfer voor Hongarije ook opgaat. Als dat klopt, zou het aantal zigeunergedetineerden eigenlijk met dertig procent omlaag moeten, wat betekent dat iets van de zeven gevangenen Roma zou moeten zijn. En dan kom je op pakweg 15 procent van het totaal uit.
Uitgaande van die cijfers kun je concluderen dat de half miljoen zigeuners in Hongarije zich vermoedelijk drie keer zo vaak aan misdrijven schuldig maken als niet-Roma. Dat is behoorlijk veel, maar toch iets anders dan het achtvoudige dat het percentage gedetineerden suggereert.
De klacht over zigeunercriminaliteit komt vooral uit het oosten van het land, waar de werkloosheid onder Roma in sommige dorpen vrijwel honderd procent is (en de kans op werk nihil). Niet helemaal onbegrijpelijk, ik zou van een uitkering van nog geen tachtig euro per maand ook niet rond kunnen komen. Maar dat is geen troost voor de slachtoffers van die criminaliteit, die vaak niet veel welvarender zijn dan de daders, en je moet het niet bagatelliseren wat het betekent om als een ochtend al je appels of walnoten gestolen zijn als je die bomen niet voor de lol hebt, maar er zelf ook echt van moet leven.
Desondanks, het idee dat zo ongeveer alle zigeuners van de misdaad leven, en Hongaren uitsluitend slachtoffer zijn, is het resultaat van vooroordeel en het bevestigt zichzelf. Zo vertelde iemand me het verhaal van haar zoon, die door twee jongens van zijn fiets werd beroofd. "Zigeuners", veronderstelde iedereen die het verhaal hoorde onmiddellijk. Nee hoor, zei de jongen, die de daders goed had gezien. "Dat ze blond waren, betekent nog niet dat het geen zigeuners waren," was het antwoord dat hij te horen kreeg.
Maar goed, dat niet alleen burgers, maar ook journalisten (Hongaarse en Nederlandse) zelden kritisch naar dit soort cijfers kijken, werd vanavond prompt bevestigd. Er is een nieuw Nederlands onderzoek naar geweld op straat. Klaarblijkelijk is 25 procent van alle mensen wel eens met geweld in aanraking gekomen en daarom wil de PVV nu een meldpunt geweld oprichten.
Dat klonk als een serieus probleem, hoewel ik niemand de kritische vraag hoorde stellen wat er eigenlijk onder geweld was verstaan. Op de een of andere manier wil het er bij mij niet in dat een kwart van de Nederlandse bevolking wel eens op straat in elkaar is geslagen.
In dat onderzoek is ook onderzocht hoe vaak jongeren met de politie in aanraking komen. Dat blijkt iets van 1,4 procent van alle jongeren te zijn. Bij "niet-westerse allochtone jongeren"ligt het percentage hoger: 4,7 procent. Hou me ten goede, ik doe niets af aan het leed van overvallen winkeliers en op straat beroofde ouderen. Maar dat betekent dus wel dat 95,3 procent van de Turkse en Marokkaanse jongeren NIET met de politie in aanraking is gekomen. 95,3 procent die, net als alle zigeuners in Hongarije die wel naar school gaan, een baan zoeken en een leven leiden dat zich niet echt van hun buren onderscheidt, door u en mij constant met wantrouwen worden bekeken. Toch verwacht ik morgen geen kop in de krant "Slechts een enkele Marokkaanse jongere komt met de politie in aanraking". En dat zet wel aan het denken.
Hongaars onderzoek daarnaar heb ik niet gevonden, maar op basis van mijn eigen ervaring ging ik er vanuit dat de situatie in Hongarije zeker niet beter zal zijn dan in Nederland. Dat wil zeggen dat bij journalisten, net als bij gewone burgers, het vooroordeel regeert. Zigeuners, en Marokkaanse jongeren, zijn crimineel. Dat weten we allemaal, en wij, de media doen er ijverig aan mee om dat beeld te bevestigen.
Volgens een Nederlands onderzoek uit 2004 (al wat ouder, maar niemand maakt me wijs dat dat echt veranderd is) had in dat jaar pakweg 45 procent van de misdaadverslaggeving betrekking op, zoals ik dat een PVV-politicus net zo netjes hoorde verwoorden, niet-westerse allochtonen. Datzelfde jaar telde Nederland 12000 niet-westerse allochtone verdachten (Marokkanen en Turken dus) en 100.000 Nederlandse verdachten. Twaalf procent, niet 45 procent, dus. De Nederlandse bevolking telt iets van 11 procent "niet-westerse allochtonen". Dat ze dus 12 procent van het totale aantal verdachten uitmaken, komt aardig overeen, moet ik zeggen.
Overigens blijkt in de verslaggeving niet zo'n heel groot verschil te zijn tussen, zeg maar, de Volkskrant en de Telegraaf, als het om de hoeveelheid misdaadverslaggeving gaat, en ook niet als het gaat om het aantal artikelen dat aan bijvoorbeeld aan "Marokkaanse probleemjongeren" wordt besteed. De inhoud verschilt wel: de Telegraaf schrijft vooral over individuele daders en slachtoffers, de Volkskrant heeft meer analyses en algemene reportage. Maar het effect op de lezer schijnt het zelfde te zijn: Marokkaanse jongeren zijn gevaarlijk. Toch?
Zoals gezegd, zulk onderzoek heb ik in Hongarije niet kunnen vinden. Wel cijfers van de gevangenisbevolking, en op basis daarvan zou je moeten concluderen dat zigeuners een stuk crimineler zijn dan niet-westerse allochtonen. Pakweg 30 tot 40 procent van de Hongaarse gedetineerden is zigeuner, voor zover dat op basis van huidskleur en dergelijke is vast te stellen. Officieel wordt de etnische achtergrond namelijk niet geregistreerd.
Nu blijkt uit Amerikaans onderzoek dat zwarte verdachten een vier keer zo grote kans lopen om veroordeeld te worden voor hetzelfde misdrijf als blanken, en dat ze bovendien zwaardere straffen krijgen. Het zou me niet echt verbazen als dat cijfer voor Hongarije ook opgaat. Als dat klopt, zou het aantal zigeunergedetineerden eigenlijk met dertig procent omlaag moeten, wat betekent dat iets van de zeven gevangenen Roma zou moeten zijn. En dan kom je op pakweg 15 procent van het totaal uit.
Uitgaande van die cijfers kun je concluderen dat de half miljoen zigeuners in Hongarije zich vermoedelijk drie keer zo vaak aan misdrijven schuldig maken als niet-Roma. Dat is behoorlijk veel, maar toch iets anders dan het achtvoudige dat het percentage gedetineerden suggereert.
De klacht over zigeunercriminaliteit komt vooral uit het oosten van het land, waar de werkloosheid onder Roma in sommige dorpen vrijwel honderd procent is (en de kans op werk nihil). Niet helemaal onbegrijpelijk, ik zou van een uitkering van nog geen tachtig euro per maand ook niet rond kunnen komen. Maar dat is geen troost voor de slachtoffers van die criminaliteit, die vaak niet veel welvarender zijn dan de daders, en je moet het niet bagatelliseren wat het betekent om als een ochtend al je appels of walnoten gestolen zijn als je die bomen niet voor de lol hebt, maar er zelf ook echt van moet leven.
Desondanks, het idee dat zo ongeveer alle zigeuners van de misdaad leven, en Hongaren uitsluitend slachtoffer zijn, is het resultaat van vooroordeel en het bevestigt zichzelf. Zo vertelde iemand me het verhaal van haar zoon, die door twee jongens van zijn fiets werd beroofd. "Zigeuners", veronderstelde iedereen die het verhaal hoorde onmiddellijk. Nee hoor, zei de jongen, die de daders goed had gezien. "Dat ze blond waren, betekent nog niet dat het geen zigeuners waren," was het antwoord dat hij te horen kreeg.
Maar goed, dat niet alleen burgers, maar ook journalisten (Hongaarse en Nederlandse) zelden kritisch naar dit soort cijfers kijken, werd vanavond prompt bevestigd. Er is een nieuw Nederlands onderzoek naar geweld op straat. Klaarblijkelijk is 25 procent van alle mensen wel eens met geweld in aanraking gekomen en daarom wil de PVV nu een meldpunt geweld oprichten.
Dat klonk als een serieus probleem, hoewel ik niemand de kritische vraag hoorde stellen wat er eigenlijk onder geweld was verstaan. Op de een of andere manier wil het er bij mij niet in dat een kwart van de Nederlandse bevolking wel eens op straat in elkaar is geslagen.
In dat onderzoek is ook onderzocht hoe vaak jongeren met de politie in aanraking komen. Dat blijkt iets van 1,4 procent van alle jongeren te zijn. Bij "niet-westerse allochtone jongeren"ligt het percentage hoger: 4,7 procent. Hou me ten goede, ik doe niets af aan het leed van overvallen winkeliers en op straat beroofde ouderen. Maar dat betekent dus wel dat 95,3 procent van de Turkse en Marokkaanse jongeren NIET met de politie in aanraking is gekomen. 95,3 procent die, net als alle zigeuners in Hongarije die wel naar school gaan, een baan zoeken en een leven leiden dat zich niet echt van hun buren onderscheidt, door u en mij constant met wantrouwen worden bekeken. Toch verwacht ik morgen geen kop in de krant "Slechts een enkele Marokkaanse jongere komt met de politie in aanraking". En dat zet wel aan het denken.
Labels:
criminalliteit,
roma
dinsdag 8 november 2011
Sint Joris en de Hongaarse maagd
Je hebt mensen die van rellen houden. Ik niet, en ik heb er dan ook alle begrip voor dat vreedzame Fidesz-aanhangers die op 23 oktober 2006 ongewild betrokken raakten bij de rellen tussen de oproerpolitie en extreemrechts, slechte herinneringen aan die dag hebben. Met je hele familie tussen het traangas en de zwaaiende wapenstokken staan is niet leuk, en klappen krijgen terwijl je niets hebt gedaan nog minder.
Maar om die rellen nou een van de belangrijkste gebeurtenissen van de Hongaarse geschiedenis van de afgelopen 100 jaar te noemen? Iets dat op één lijn staat met, bijvoorbeeld, de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de Holocaust, de onderdrukking van het Stalinisme en de opstand van 1956?
Mij gaat dat wat ver, er vallen bij rellen wel vaker onterechte klappen. Maar toch is 23 oktober 2006 terechtgekomen in de reeks van 15 schilderijen die in opdracht van de regering zijn gemaakt ter herdenking van de historische hoogtepunten van de afgelopen eeuw. De kunstwerken zijn een aanvulling op vijftig soortgelijke schilderijen die eind 19de eeuw werden vervaardigd ter herdenking van het duizendjarig bestaan van het Hongaarse rijk.
En zo strijdt nu Sint Joris, de patroonheilige van de politie, niet tegen de draak, maar tegen een onschuldige, in het wit geklede Hongaarse maagd, terwijl vanaf de rand wenende vrouwen toekijken. Opmerkelijk, een beschermheilige die zich zo misdraagt. Daarmee klaag je niet een gebeurtenis, maar een hele organisatie aan. Wat moet dat toekomstige generaties leren? Dat de Hongaarse politie een wrede club vrouwenschenders is? Of dat heiligen ook niet onfeilbaar zijn?
De schilderijen zijn bedoeld om te vieren dat Hongarije op 1 januari een nieuwe grondwet krijgt. Het is een wonderlijke collectie werken, die tot stand kwam onder de bezielende leiding van theaterregisseur Imre Kerényi, een man die ervaring heeft met het organiseren van theatrale gebeurtenissen.
Maar om die rellen nou een van de belangrijkste gebeurtenissen van de Hongaarse geschiedenis van de afgelopen 100 jaar te noemen? Iets dat op één lijn staat met, bijvoorbeeld, de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de Holocaust, de onderdrukking van het Stalinisme en de opstand van 1956?
Mij gaat dat wat ver, er vallen bij rellen wel vaker onterechte klappen. Maar toch is 23 oktober 2006 terechtgekomen in de reeks van 15 schilderijen die in opdracht van de regering zijn gemaakt ter herdenking van de historische hoogtepunten van de afgelopen eeuw. De kunstwerken zijn een aanvulling op vijftig soortgelijke schilderijen die eind 19de eeuw werden vervaardigd ter herdenking van het duizendjarig bestaan van het Hongaarse rijk.
En zo strijdt nu Sint Joris, de patroonheilige van de politie, niet tegen de draak, maar tegen een onschuldige, in het wit geklede Hongaarse maagd, terwijl vanaf de rand wenende vrouwen toekijken. Opmerkelijk, een beschermheilige die zich zo misdraagt. Daarmee klaag je niet een gebeurtenis, maar een hele organisatie aan. Wat moet dat toekomstige generaties leren? Dat de Hongaarse politie een wrede club vrouwenschenders is? Of dat heiligen ook niet onfeilbaar zijn?
De schilderijen zijn bedoeld om te vieren dat Hongarije op 1 januari een nieuwe grondwet krijgt. Het is een wonderlijke collectie werken, die tot stand kwam onder de bezielende leiding van theaterregisseur Imre Kerényi, een man die ervaring heeft met het organiseren van theatrale gebeurtenissen.
Labels:
geschiedenis,
grondwet
zaterdag 5 november 2011
Hongaarse dakloze moet van de straat
Soms gaat László Zátrok naar de daklozenopvang, maar als het even kan, slaapt hij buiten. “In de opvang wordt zoveel gestolen, dat is gewoon niet veilig.” De gewezen banketbakker leeft sinds zes jaar op straat, maar als het aan de Hongaarse autoriteiten ligt, moet hij vanaf 1 december iedere nacht naar de opvang. Slapen op straat gaat hem boetes van 50.000 (160 euro) forint of zelfs gevangenisstraf opleveren. Net als eten of statiegeldflessen uit vuilnisbakken halen, trouwens.
Het straatleven is hem aan te zien. Zátrok is 43 jaar oud, maar oogt minstens vijftig. Hij werd dakloos toen hij na het overlijden van zijn ouders zes jaar geleden zijn werk verloor. Familie heeft hij niet, en dus had hij, zoals de meeste daklozen, ook geen vangnet waar hij terecht kon toen hij in de problemen kwam. “Het was in het begin moeilijk,” zegt hij. Maar inmiddels kent hij alle trucs. En hij heeft het niet snel koud.
Het straatleven is hem aan te zien. Zátrok is 43 jaar oud, maar oogt minstens vijftig. Hij werd dakloos toen hij na het overlijden van zijn ouders zes jaar geleden zijn werk verloor. Familie heeft hij niet, en dus had hij, zoals de meeste daklozen, ook geen vangnet waar hij terecht kon toen hij in de problemen kwam. “Het was in het begin moeilijk,” zegt hij. Maar inmiddels kent hij alle trucs. En hij heeft het niet snel koud.
Af en toe gebruikt hij de faciliteiten die de daklozenopvang hem biedt: douches, wasmachines, een postadres en boeken. Hij leest graag. Hij bedelt, verzamelt statiegeldflessen en doet los werk. ’s Zomers werkt hij bij boeren in de oogst. ’s Winters komt hij, zoals veel de naar schatting 20.000 Hongaarse daklozen, naar Boedapest, waar je dagelijks een warme maaltijd kunt halen bij een voedselbedeling, en waar onderdak is als het echt te koud wordt.
Maar het leven is niet makkelijker geworden sinds de gemeente Boedapest daklozen vorig jaar uit de metrostations verbande. In een van de eerste koude nachten deze herfst stierven, ongewoon vroeg in het jaar, twee mensen aan onderkoeling.. Kort daarop kwam de regering met het idee van straffen en verplichte opvang. Het idee kwam van Maté Kocsis, de burgemeester van het achtste district van Boedapest, waar mensen sinds deze herfst worden opgepakt als een 'dakloze levensstijl" hebben.
Maar het leven is niet makkelijker geworden sinds de gemeente Boedapest daklozen vorig jaar uit de metrostations verbande. In een van de eerste koude nachten deze herfst stierven, ongewoon vroeg in het jaar, twee mensen aan onderkoeling.. Kort daarop kwam de regering met het idee van straffen en verplichte opvang. Het idee kwam van Maté Kocsis, de burgemeester van het achtste district van Boedapest, waar mensen sinds deze herfst worden opgepakt als een 'dakloze levensstijl" hebben.
“Natuurlijk storen mensen zich aan daklozen in bijvoorbeeld de metro en moet je daar iets aan doen,” zegt Miklós Vecsei van het Malteser Kruis, de grootste organisatie in de daklozenopvang en de armoedebestrijding in Hongarije. De vraag is alleen hoe. Hongarije telt 20.000 daklozen en 9000 opvangplaatsen. Dat is te weinig. Maar zomaar meer opvanghuizen is volgens Vecsei geen oplossing.
“In het beleid wordt totaal niet gekeken naar de verschillende behoeftes. Psychiatrische patienten en agressieve of dronken daklozen worden bij de gewone opvang vaak niet eens toegelaten, maar alternatieven zijn er niet. Anderen zijn alleen dakloos, omdat er nauwelijks sociale woningbouw bestaat. Die zouden van de straat zijn als ze ergens in onderhuur konden."
“In het beleid wordt totaal niet gekeken naar de verschillende behoeftes. Psychiatrische patienten en agressieve of dronken daklozen worden bij de gewone opvang vaak niet eens toegelaten, maar alternatieven zijn er niet. Anderen zijn alleen dakloos, omdat er nauwelijks sociale woningbouw bestaat. Die zouden van de straat zijn als ze ergens in onderhuur konden."
Zijn organisatie pleit voor een flexibeler gebruik van de fondsen, zodat het bijvoorbeeld mogelijk om goedkope accommodatie te huren voor mensen die niets anders nodig hebben dan een nieuwe woning. "Dat is goedkoper dan daklozenopvang en haalt hen uit een uitzichtloze irkel , maar de beschikbare subsidies mogen alleen aan opvangbedden worden besteed.”
Boetes en opsluiting vinden zowel Vecsei als Zátrok totale onzin. Geen dakloze kan zo’n boete betalen, en gevangenisstraf is peperdure geldverspilling, meent Vecsei. Zátrok maakt zich niet echt bezorgd. “De politie zal ons de eerste tijd wel vaker oppakken, maar daar krijgen ze net als altijd wel genoeg van.”
Het echte antwoord op het probleem is volgens Vecsei armoedebestrijding. “Er zijn pakweg 100.000 mensen die nog niet dakloos zijn, maar vanwege hun schulden in de gevarenzone leven. En er zijn mensen die officieel een huis hebben, maar die in totaal onbewoonbare krotten leven, zonder enige verwarming, zonder water, met nauwelijks een dak boven hun hoofd. Dan wordt een metrostation, waar het nooit vriest, en waar een openbare wc en gratis voedseluitdelingen in de buurt zijn, plotseling luxe. De mensen in die krotten zien de meeste burgers en de politici nooit en daarom trekt niemand zich hun lot echt aan. Maar als je die problemen niet aanpakt, is iedere maatregel tegen daklozen dweilen met de kraan open.”
Boetes en opsluiting vinden zowel Vecsei als Zátrok totale onzin. Geen dakloze kan zo’n boete betalen, en gevangenisstraf is peperdure geldverspilling, meent Vecsei. Zátrok maakt zich niet echt bezorgd. “De politie zal ons de eerste tijd wel vaker oppakken, maar daar krijgen ze net als altijd wel genoeg van.”
Het echte antwoord op het probleem is volgens Vecsei armoedebestrijding. “Er zijn pakweg 100.000 mensen die nog niet dakloos zijn, maar vanwege hun schulden in de gevarenzone leven. En er zijn mensen die officieel een huis hebben, maar die in totaal onbewoonbare krotten leven, zonder enige verwarming, zonder water, met nauwelijks een dak boven hun hoofd. Dan wordt een metrostation, waar het nooit vriest, en waar een openbare wc en gratis voedseluitdelingen in de buurt zijn, plotseling luxe. De mensen in die krotten zien de meeste burgers en de politici nooit en daarom trekt niemand zich hun lot echt aan. Maar als je die problemen niet aanpakt, is iedere maatregel tegen daklozen dweilen met de kraan open.”
zaterdag 29 oktober 2011
Touwtrekken om standbeelden
De geschiedenis van Hongarije is in steen gehouwen en in brons gegoten. Geen enkele zichzelf respecterende stad heeft niet een paar opvallend geplaatste standbeelden van historische figuren, en de website www.szoborlop.hu, die een overzicht geeft van alle standbeelden van Hongarije, heeft alleen voor Boedapest al 3253 vermeldingen. Niet alle beelden die daar te vinden zijn, zijn overigens nog te bezichtigen. Want behalve dat er beelden worden geplaatst om de geschiedenis vast te leggen, worden er in Hongarije ook regelmatig beelden verwijderd als de politieke kijk op die geschiedenis verandert.
Een beeld dat in dat kader binnenkort gaat sneuvelen, als het aan het Hongaarse parlement ligt althans, is dat van Attila József op het Kossuth tér bij het parlement. Attila is een van Hongarije's gevierde twintigste eeuwse dichters en je vind overal in Hongarije standbeelden van hem. Maar hij was in zijn korte leven ook communist en anarchist, en werd van de universiteit werd geschopt na het schrijven van een gedicht dat begon met de strofe `Ik ken geen vader-, moederband. Ik heb geen god, geen vaderland.` Niet het soort denkwereld die past bij het nationalistische tijdsgewricht waarin Hongarije leeft.
Zijn beeltenis aan de Donau werd er bovendien in de communistische tijd geplaatst, en de volksvertegenwoordigers besloten onlangs in al hun wijsheid dat het plein voor het parlementsgebouw teruggebracht moet worden in de staat van voor 1944. Of beter, in de staat waarin het was onder het autoritaire staatshoofd, admiraal Miklós Horthy. Waarom juist in die staat, en waarom niet in de situatie van bijvoorbeeld 1906, is een goede vraag. Of, zoals ik iemand in een praatprogramma op de radio hoorde zeggen, waarom maken we er niet weer een akker van, want dat was het heel lang geleden natuurlijk ook. Maar goed, het is geen geheim dat de huidige regering het Horthy-bewind als een positief voorbeeld in de Hongaarse geschiedenis beziet.
Een beeld dat in dat kader binnenkort gaat sneuvelen, als het aan het Hongaarse parlement ligt althans, is dat van Attila József op het Kossuth tér bij het parlement. Attila is een van Hongarije's gevierde twintigste eeuwse dichters en je vind overal in Hongarije standbeelden van hem. Maar hij was in zijn korte leven ook communist en anarchist, en werd van de universiteit werd geschopt na het schrijven van een gedicht dat begon met de strofe `Ik ken geen vader-, moederband. Ik heb geen god, geen vaderland.` Niet het soort denkwereld die past bij het nationalistische tijdsgewricht waarin Hongarije leeft.
Zijn beeltenis aan de Donau werd er bovendien in de communistische tijd geplaatst, en de volksvertegenwoordigers besloten onlangs in al hun wijsheid dat het plein voor het parlementsgebouw teruggebracht moet worden in de staat van voor 1944. Of beter, in de staat waarin het was onder het autoritaire staatshoofd, admiraal Miklós Horthy. Waarom juist in die staat, en waarom niet in de situatie van bijvoorbeeld 1906, is een goede vraag. Of, zoals ik iemand in een praatprogramma op de radio hoorde zeggen, waarom maken we er niet weer een akker van, want dat was het heel lang geleden natuurlijk ook. Maar goed, het is geen geheim dat de huidige regering het Horthy-bewind als een positief voorbeeld in de Hongaarse geschiedenis beziet.
Labels:
kossuth plein,
standbeelden
maandag 24 oktober 2011
HORTHY'S STOEL
Als je het paleis van Sissi gezien hebt, is er in Gödöllő verder niets te doen, had een vriend van ons die er woont ons gemeld. Maar we hadden nu eenmaal met iemand afgesproken dat we elkaar in Gödöllő zouden ontmoeten, en omdat we door omstandigheden nogal vroeg waren, moesten we onszelf een aantal uren zoet houden.
Het paleis van Sissi hadden we inderdaad al gezien, een paar keer zelfs, want dat behoort tot het soort topattracties waar je gasten al snel mee naar toeneemt. Buiten dat paleis maakt Gödöllő inderdaad geen echt bruisende indruk, wat toch gek is als je bedenkt dat het een studentenstad is met een landbouwuniversiteit. Maar het feit dat het hart van de stad ten behoeve van het autoverkeer ooit werd omgebouwd tot een zesbaans racebaan, helpt niet om een gezellig stadsgevoel te geven.
Maar niet ver van het paleis bleek toch een aardig plein te zijn, en aan dat plein het stadsmuseum. We gingen met een soort van 'waarom-niet' gevoel naar binnen. Dan kan het leven alleen maar meevallen. En dat deed het ook.
Ik had de gebruikelijke collectie landbouwwerktuigen, klederdrachten en boerenmeubels verwacht, en die was er ook. Aan het begin van de vorige eeuw heeft Gödöllő een belangrijk kunstenaarskolonie geleefd die gezichtsbepalend was voor de Hongaarse secessie, een stroming die art-nouveau combineerde met motieven uit de Hongaarse volkskunst. Een van de kunstenaars was gespecialiseerd in gobelins, anderen hielden zich met schilderkunst bezig. Het museum heeft een kleine, maar interessante tentoonstelling gewijd aan dit deel van Gödöllő's verleden. Uiteraard is er ook afdeling over de geschiedenis van de stad, en bovendien een collectie tropische souvenirs, van Papoea-peniskokers tot Afrikaanse maskers en schilden, die een bereisde inwoner heeft nagelaten.
Maar de grootste attractie van het museum zijn toch wel de suppoosten, een viertal oudere dames die o zo blij waren dat ze gasten kregen. Tal van kleine Hongaarse musea worden bemand, of meestal bevrouwd door gepensioneerden die zo wat bijverdienen en vaak alles van hun museum weten en die daar graag over vertellen aan de enkele bezoeker die er die dag komt.
Voorwaarde is meestal wel dat je Hongaars spreekt, en vooral een buitenlander die Hongaars spreekt, mag zich in hun warme belangstelling koesteren. Voor we het museum in mochten, liet de cassiere haar kassa in de steek om ons in een belendend zaaltje de restanten te tonen van een buste van graaf Teleki die ooit in Gödöllő had gestaan, maar door bronsdieven was gestolen. Inmiddels is de buste vervangen door bronskleurige kunststof.
Eenmaal binnen werden we opgewacht door maar liefst drie dames, die gezellig in een zitje zaten te babbelen en erop toezagen dat we toch echt geen deel van de tentoonstelling zouden missen. Toen ze er zeker van waren dat we echt alles gezien hadden, werden we uitgenodigd te gaan zitten. De ene ontruimde de fauteuille waarin ze had gezeten en bood hem mij aan. ,,Dit is de stoel waarin Horthy vroeger zat,'' vertelde ze, met enige trots.
Het was een mooi meubelstuk met art nouveau invloeden. De hele zithoek bleek van Horthy afkomstig, een cadeau van de admiraal die vanaf 1920 tot 1944 als regent van de niet meer bestaande keizer van Oostenrijk (en koning van Hongarije) tamelijk dictatoriaal over Hongarije heerste en jarenlang aan de kant van Hitler meevocht in de Tweede Wereldoorlog, tot hij in 1944 in het geheim onderhandelingen met de geallieerden begon.
Veel Hongaren kijken minder negatief tegen Horthy aan dan de rest van de wereld, die hem toch vooral als een bondgenoot van Hitler gedenkt. Maar blijkbaar had het museum er toch een beetje mee gezeten om de meubels echt tentoonstellen, en werden ze daarom gewoon gebruikt. Of-ie comfortabel zat, was de vraag van de vriendelijke dame. Dat kon ik beamen. Al was het een vreemd gevoel om in dezelfde stoel te zitten als Horthy ooit.
De dame keek blij, en diepte uit haar tas een opschrijfboekje tevoorschijn. Het bleek vol met adressen te staan van andere buitenlanders die vermoedelijk ook al eens in Horthy's stoel waren beland. Zuid-Amerika, Australië, Canada: het boekje gaf een compleet overzicht van de Hongaarse diaspora. Het was duidelijk hoe blij ze was met iedere gast. We hebben afscheid genomen voor ze aan het verzoek toekwam ook ons adres bij haar achter te laten.
Schelden op het internet
Péter Szijjártó, de woordvoerder van de Hongaarse premier Orbán, leest nooit reacties op internetfora. Mensen die hun mening geven zonder hen naam erbij te vermelden zijn volgens hem 'buitengewoon lafhartig'. Nu is er in een land waar je als ambtenaar zonder opgave van redenen ontslagen kunt worden (een van de eerste wetten die deze regering aannam toen ze vorig jaar mei aantrad) misschien wel wat voor te zeggen om in sommige gevallen geen naam te gebruiken als je je mening geeft. Voor je het weet, ben je je baan kwijt. Maar goed, daar gaat het nu niet over.
Waar het wel over gaat, is dat ik aanneem dat Szijjártó er gezien zijn mening over anonieme internetbijdragen alles aan gaat doen om Gergely Böszörményi Nagy, top-ambtenaar bij het ministerie van binnenlandse zaken, ontslagen te krijgen. Op Mandiner, een conservatief politiek blog, schreef Nagy namelijk onder schuilnaam een open brief aan Dorottya Karsay, sociaal werkster, zangeres en componiste van de nieuwe Hongaarse hit Nem Tetszik a Rendzser (Het Systeem Bevalt me Niet). Het liedje is op Youtube te zien, met ondertiteling.
Dat Nagy een schuilnaam koos, is wel begrijpelijk. Zijn epistel is namelijk een denigrerende en onaangename aanval op Karsay, op haar opleiding, haar kwaliteiten en haar zorgen over de toekomst. Er staat ook een verwijzing in naar Droevige Zondag, een hit uit de dertiger jaren die volgens velen zelfmoord propageert. Smakeloos en precies het soort mening dat mensen op internetfora meestal altijd onder een schuilnaam uiten.
Muzikaal is Karay's lied misschien geen hoogtepunt, maar het ligt makkelijk in het gehoor, en wat belangrijker is, het is de muzikale vlag van "Een miljoen voor de persvrijheid", een oppositiebeweging die er vooral via Facebook in slaagde afgelopen zondag onder het motto 'dit systeem bevalt me niet' zo'n 100.000 mensen op de been te krijgen voor een demonstratie tegen de regering Orbán. Dat aantal is overigens een schatting van de organisatoren, gebaseerd op het feit dat het goed vol was. De politie was niet in staat een cijfer te nomen, hoewel ik er zeker van ben dat ze het gezegd zouden hebben als het er maar 5000 waren geweest
Böszörményi Nagy is niet zomaar een topambtenaar. Hij is pr-man van het ministerie en bovendien
verantwoordelijk voor de marketing van Hongarije als 'merk'. Hij heeft het vak in Amerika geleerd, bij de campagne van de Republikeinen. Zelf ziet hij geen conflict tussen zijn werk en zijn uitlatingen op Mandiner. Die waren privé en privé mag je alles zeggen, toch? Dat is weinig op af te dingen, hoewel er ook voor private uitingen grenzen van fatsoen zijn. Daarnaast beweegt Nagy zich in hoge Fidesz-kringen, en dat maakt het moeilijk dit soort uitlatingen zomaar als privé af te doen.
Bovendien heb ik het gevoel dat collega's die de euvele moet zouden hebben om in hun vrije tijd actief zijn bij de beweging Nem teszik a rendszer, dat beter onder een schuilnaam kunnen doen. Want iedereen is gelijk voor het Hongaarse ontslagrecht, maar sommigen zijn gelijker dan anderen. De afgelopen maanden konden diverse kritische overheidsdienaren hun boeltje pakken en naar een andere baan zoeken.
woensdag 19 oktober 2011
Demonstratieperikelen
Als oppositiebeweging demonstreren is niet meer echt simpel in Hongarije. Een paar weken geleden dreigde een demonstratie van de oppositie op een zaterdagmiddag op het Kossuth tér, het plein voor het parlement, verboden te worden door de politie. Argument: zo'n demonstratie zou het werk van de afgevaardigden storen. Dat heb ik de huidige regeringspartij Fidesz nou nooit horen zeggen toen ze in 2006 wekenlang deelnam aan een onafgebroken demonstratie tegen de toenmalige premier Gyurcsány op datzelfde Kossuth tér.
Demonstreren bij het parlement heeft uiteraard tot doel om de aandacht van de politici te trekken. Het idee dat je hen niet mag lastigvallen met oppositie-ideeën is natuurlijk van den gekke. Maar los daarvan: op zaterdag in het Hongaarse parlement niet echt hard gewerkt. Toen het de politie duidelijk werd die smoes dan ook wel erg doorzichtig was, kwam het volgende argument ter tafel: in een museum op het plein zou die dag een of andere wedstrijd plaatsvinden, en die zou gestoord worden door de demonstratie. De rechter moest eraan te pas komen om de gezagsdragers tot inkeer te laten komen.
Voor komende zondag, 23 oktober, de herdenking van de Hongaarse opstand van 1956, heeft een aantal oppositieorganisaties opnieuw een demonstratie aangekondigd, dit maal, heel toepasselijk, op de Straat van de Persvrijheid. Voor wie Boedapest kent en toch geen idee heeft waar die zich bevindt: het is een klein stuk straat aan de Pest-zijde van de Erzsébetbrug, dat na een paar honderd meter overgaat in de Kossuth Lajos út.
Die demonstratieplannen waren al wekenlang bekend, toen regeringspartij Fidesz verklaarde dat ze ook wilde gaan demonstreren, voor de regering uiteraard, en wel min of meer op dezelfde plek, namelijk op de Kossuth Lajos út zelf. Daarbij zou ook herdacht worden dat demonstranten van Fidesz tijdens die eindeloze reeks demonstraties in 2006 op zeker moment verwikkeld raakten in rellen tussen extreemrechts en de politie. Daarbij werd onder meer een parlementariër door de politie mishandeld. Niet fraai, maar de toenmalige oppositiepartij was vooraf dringend gevraagd haar demonstratie niet op die plek te organiseren, omdat dit soort problemen gezien de rellerige sfeer in de stad waren te voorzien. Fidesz hield destijds vast aan de geplande plek en verwijt de politie sindsdien overmatig hard optreden. Er wordt zelfs over gedacht om Gyurcsány nu aan te klagen wegens zijn verantwoordelijkheid bij het 'overmatige geweld'.
Een pro- en een antiregeringsdemonstratie pal naast elkaar, dat kan natuurlijk niet. Dat vraagt haast om een herhaling van vijf jaar geleden, en dat wilde de politie uiteraard niet. Die haalde organisatoren van beide demonstraties bij elkaar, maar toen Fidesz beweerde geen idee te hebben van het feit dat de oppositie al weken eerder een demonstratie had aangekondigd en weigerde ergens anders heen te gaan, leek er een patstelling te ontstaan. Als politie zeg je niet zomaar tegen de regeringspartij dat ze elders moet gaan demonstreren, dat is duidelijk. Althans niet in Hongarije. Uiteindelijk koos de oppositie eieren voor haar geld en zei toe haar demonstratie te verplaatsen, zodat de pro-regeringsdemonstratie ongestoord kon plaatsvinden.
Dezer dagen werd bekend dat alle commotie over de demonstraties om niet was. Fidesz ziet van zijn manifestatie af. De reden? Premier Orbán, die de belangrijkste spreker had moeten zijn, moet die dag in Brussel het Europese crisisberaad bijwonen.Ik ben het er geheel mee eens dat dat voorrang heeft. Maar dat je niet voor de regering zou kunnen demonstreren als je de premier niet kunt toejuichen, verbaast me toch een beetje.
Demonstreren bij het parlement heeft uiteraard tot doel om de aandacht van de politici te trekken. Het idee dat je hen niet mag lastigvallen met oppositie-ideeën is natuurlijk van den gekke. Maar los daarvan: op zaterdag in het Hongaarse parlement niet echt hard gewerkt. Toen het de politie duidelijk werd die smoes dan ook wel erg doorzichtig was, kwam het volgende argument ter tafel: in een museum op het plein zou die dag een of andere wedstrijd plaatsvinden, en die zou gestoord worden door de demonstratie. De rechter moest eraan te pas komen om de gezagsdragers tot inkeer te laten komen.
Voor komende zondag, 23 oktober, de herdenking van de Hongaarse opstand van 1956, heeft een aantal oppositieorganisaties opnieuw een demonstratie aangekondigd, dit maal, heel toepasselijk, op de Straat van de Persvrijheid. Voor wie Boedapest kent en toch geen idee heeft waar die zich bevindt: het is een klein stuk straat aan de Pest-zijde van de Erzsébetbrug, dat na een paar honderd meter overgaat in de Kossuth Lajos út.
Die demonstratieplannen waren al wekenlang bekend, toen regeringspartij Fidesz verklaarde dat ze ook wilde gaan demonstreren, voor de regering uiteraard, en wel min of meer op dezelfde plek, namelijk op de Kossuth Lajos út zelf. Daarbij zou ook herdacht worden dat demonstranten van Fidesz tijdens die eindeloze reeks demonstraties in 2006 op zeker moment verwikkeld raakten in rellen tussen extreemrechts en de politie. Daarbij werd onder meer een parlementariër door de politie mishandeld. Niet fraai, maar de toenmalige oppositiepartij was vooraf dringend gevraagd haar demonstratie niet op die plek te organiseren, omdat dit soort problemen gezien de rellerige sfeer in de stad waren te voorzien. Fidesz hield destijds vast aan de geplande plek en verwijt de politie sindsdien overmatig hard optreden. Er wordt zelfs over gedacht om Gyurcsány nu aan te klagen wegens zijn verantwoordelijkheid bij het 'overmatige geweld'.
Een pro- en een antiregeringsdemonstratie pal naast elkaar, dat kan natuurlijk niet. Dat vraagt haast om een herhaling van vijf jaar geleden, en dat wilde de politie uiteraard niet. Die haalde organisatoren van beide demonstraties bij elkaar, maar toen Fidesz beweerde geen idee te hebben van het feit dat de oppositie al weken eerder een demonstratie had aangekondigd en weigerde ergens anders heen te gaan, leek er een patstelling te ontstaan. Als politie zeg je niet zomaar tegen de regeringspartij dat ze elders moet gaan demonstreren, dat is duidelijk. Althans niet in Hongarije. Uiteindelijk koos de oppositie eieren voor haar geld en zei toe haar demonstratie te verplaatsen, zodat de pro-regeringsdemonstratie ongestoord kon plaatsvinden.
Dezer dagen werd bekend dat alle commotie over de demonstraties om niet was. Fidesz ziet van zijn manifestatie af. De reden? Premier Orbán, die de belangrijkste spreker had moeten zijn, moet die dag in Brussel het Europese crisisberaad bijwonen.Ik ben het er geheel mee eens dat dat voorrang heeft. Maar dat je niet voor de regering zou kunnen demonstreren als je de premier niet kunt toejuichen, verbaast me toch een beetje.
Labels:
demonstraties,
oppositie
woensdag 12 oktober 2011
Gemoedelijke chaos
Sinds maanden ligt de straat bij ons om de hoek open. Of eigenlijk sinds jaren: twee jaar geleden hebben ze wat aan de riolering gedaan, en de resulterende geul werd destijds slechts provisorisch gedicht. In afwachting van een totale renovatie, vermoedde ik lange tijd, en dat blijkt ook te kloppen. Midden in de zomer ging de straat open, en sindsdien heerst er chaos.
Er zal wel iets gepland worden en er zal wel een bouwschema zijn. maar veel is daar niet van te merken. Improvisatie lijkt de boventoon te voeren. Zijn ze aan de ene kant de straat aan het dichten en denk je dat het project zijn voltooiing nadert, gaat er aan de andere kant wat open. Ze zijn op de ene plek bestrating aan het leggen, terwijl elders nieuwe gaten geslagen worden. En het is niet de enige straat die er zo aan toe is: het halve centrum van Vác is één grote bouwput.
De winkeliers zijn al maanden nauwelijks bereikbaar. Dat vond ik vooral sneu voor een nieuw souvernierswinkeltje dat net voor het begin van de werkzaamheden zijn deuren had geopend en en zo de zomer, toch het belangrijkste verkoopseizoen, in het water zag vallen. Maar de eigenaar haalde wat gelaten zijn schouders op over de puinhoop voor zijn deur en knoopte als advertentie wat kleurige doeken en tassen aan een hek op het bouwterrein. Een cafeetje op de hoek had midden tussen de bouwwerkzaamheden een terras. Het stoorde de klandizie blijkbaar niet, want het zat constant vol. Er zijn toch veel mensen die graag kijken hoe anderen werken.
Een paar wegen geleden werd vanwege deze werkzaamheden in het centrum de gaskraan dichtgedraaid. Vier dagen lang had Vác geen gas. Niet om te koken, niet om te douchen. Het was gelukkig zomer. Er zal vast gemopperd zijn, maar ik heb er weinig boze reacties op gehoord.
Iedere dag als ik door de straat moet, is het weer een nieuw avontuur hoe de route deze keer loopt. Voetgangers lopen namelijk dwars over het bouwterrein, vrolijk tussen de betonauto, de bobcat en de graafmachine door. De bouwvakkers zeggen beleefd sorry als ze vanwege hun werk in de weg staan terwijl je erlangs wil en doen een stapje opzij. De weg voert langs zandkuilen, putten, betonnen drempels en stapels planken.
Vooral 's avonds is het spannend. Dan liggen de werkzaamheden weliswaar stil, maar de verlichting van de straat is niet al te best, en in het donker moet je extra goed opletten om niet onverwacht in een half afgedekte put terecht te komen of aan te knallen tegen een paaltje met uitstekende elektrische bedrading dat er eerder op de dag nog niet stond.
Onverantwoord? Zeker. In Nederland zou je dat bouwterrein zonder helm en veiligheidschoenen niet opkomen en zou je binnen de kortste keren weg worden gejaagd door een gestreste opzichter. Gelijktijdig zou diezelfde opzichter waarschijnlijk wel voor een veilige, met hekken afgezette doorgang voor voetgangers hebben gezorgd. Daar is zeker wat voor te zeggen, en het beperkt het risico op ongelukken absoluut. Maar het heeft ook wel wat, die gemoedelijke chaos. En ooit, weet ik zeker, komt het wel weer in orde. Als dat maar voor de winter is.
Er zal wel iets gepland worden en er zal wel een bouwschema zijn. maar veel is daar niet van te merken. Improvisatie lijkt de boventoon te voeren. Zijn ze aan de ene kant de straat aan het dichten en denk je dat het project zijn voltooiing nadert, gaat er aan de andere kant wat open. Ze zijn op de ene plek bestrating aan het leggen, terwijl elders nieuwe gaten geslagen worden. En het is niet de enige straat die er zo aan toe is: het halve centrum van Vác is één grote bouwput.
De winkeliers zijn al maanden nauwelijks bereikbaar. Dat vond ik vooral sneu voor een nieuw souvernierswinkeltje dat net voor het begin van de werkzaamheden zijn deuren had geopend en en zo de zomer, toch het belangrijkste verkoopseizoen, in het water zag vallen. Maar de eigenaar haalde wat gelaten zijn schouders op over de puinhoop voor zijn deur en knoopte als advertentie wat kleurige doeken en tassen aan een hek op het bouwterrein. Een cafeetje op de hoek had midden tussen de bouwwerkzaamheden een terras. Het stoorde de klandizie blijkbaar niet, want het zat constant vol. Er zijn toch veel mensen die graag kijken hoe anderen werken.
Een paar wegen geleden werd vanwege deze werkzaamheden in het centrum de gaskraan dichtgedraaid. Vier dagen lang had Vác geen gas. Niet om te koken, niet om te douchen. Het was gelukkig zomer. Er zal vast gemopperd zijn, maar ik heb er weinig boze reacties op gehoord.
Iedere dag als ik door de straat moet, is het weer een nieuw avontuur hoe de route deze keer loopt. Voetgangers lopen namelijk dwars over het bouwterrein, vrolijk tussen de betonauto, de bobcat en de graafmachine door. De bouwvakkers zeggen beleefd sorry als ze vanwege hun werk in de weg staan terwijl je erlangs wil en doen een stapje opzij. De weg voert langs zandkuilen, putten, betonnen drempels en stapels planken.
Vooral 's avonds is het spannend. Dan liggen de werkzaamheden weliswaar stil, maar de verlichting van de straat is niet al te best, en in het donker moet je extra goed opletten om niet onverwacht in een half afgedekte put terecht te komen of aan te knallen tegen een paaltje met uitstekende elektrische bedrading dat er eerder op de dag nog niet stond.
Onverantwoord? Zeker. In Nederland zou je dat bouwterrein zonder helm en veiligheidschoenen niet opkomen en zou je binnen de kortste keren weg worden gejaagd door een gestreste opzichter. Gelijktijdig zou diezelfde opzichter waarschijnlijk wel voor een veilige, met hekken afgezette doorgang voor voetgangers hebben gezorgd. Daar is zeker wat voor te zeggen, en het beperkt het risico op ongelukken absoluut. Maar het heeft ook wel wat, die gemoedelijke chaos. En ooit, weet ik zeker, komt het wel weer in orde. Als dat maar voor de winter is.
Labels:
Vác
vrijdag 7 oktober 2011
Kolontár, een jaar later
János en Magdi Fuchs |
De moddergolf sloeg onuitwisbare gaten in Kolontár en het naburige Devecser, waar meer dan 120 huizen werden bedolven. In beide plaatsen hebben de getroffen panden inmiddels plaatsgemaakt voor een herdenkingspark en wonen de bewoners inmiddels in de nieuwe wijken die de regering met grote voortvarendheid liet bouwen.
Goede huizen, zegt Magdi. De Fuchsen hebben twee badkamers, drie slaapkamers, een eetkamer en een zitkamer. De keuken is, mede dankzij steun van hulporganisaties, opnieuw ingericht. In de woonkamer staan nieuwe meubels. Het is allemaal degelijk gebouwd en mooi afgewerkt.
Te mooi, vinden sommigen.
Labels:
kolontár
woensdag 5 oktober 2011
Straatnamensoep
"De Rákóczi híd? Welke brug is dat nu weer?" Ook onze Hongaarse vrienden zijn tijdelijk in verwarring. Dat de gemeente Budapest het Moskouplein onlangs vernoemde naar de totaal onbekende premier Kálmán Széll is de meeste mensen niet ontgaan. Maar dat de in 1995 gebouwde Lágymányosi brug een andere naam had gekregen, is ook voor veel Budapesters een onverwachte ontdekking.
Voor het vinden van de weg is het niet erg verhelderend, want Ferenc Rákóczi de Tweede, een prins die in de 17de eeuw een opstand tegen de Habsburgers leidde (en verloor) had bepaald geen tekort aan straten en pleinen die naar hem vernoemd zijn. De kaart van Budapest telt, verstrooid over de hele stad, maar liefst drie Rákóczipleinen, zes Rákóczistraten en twee Rákócziwegen. Plus nog een Rákoczi Ferenc straat en een Rákóczi Ferenc II weg. En nu dus nog een brug.
Hij is niet de enige. Graaf Istvan Széchenyi, ongetwijfeld een van de belangrijkste Hongaarse staatslieden van de 19de eeuw, wordt ook herdacht met een groot aantal straten en pleinen. Plus de nodige monumenten. In het vijfde district, het hart van Pest, vind je op een steenworp afstand van elkaar de Széchenyi-kettingbrug, een Széchenyistraat en sinds kort ook nog een Széchenyiplein. Al met al dragen 17 plaatsen in de stad zijn naam. En dan heb ik het nog niet over het Széchenyibad en een handvol Széchenyi-standbeelden.
Beroemde Hongaren kunnen klaarblijkelijk nooit voldoende straten naar zich vernoemd hebben, en als Budapester weet je dat je bij een adres altijd ook naar het district moet vragen, tenzij iemand toevallig in de Szúnyog utca woont. Die ligt in het twaalfde district, maar de verleiding om elders nog een andere straat naar muggen te vernoemen heeft de gemeente kunnen weerstaan.
Voor toeristen is die eenzijdige naamgeving knap verwarrend. Wat te denken bijvoorbeeld van het feit dat de oudste metro, de ondergrondse, begint op het Vörösmartyplein, en vijf haltes later de Vörösmartystraat aandoet? Ook Budapesters komen er trouwens niet altijd uit. Een kennis die ik laatst ontmoette bij de metrohalte Deak Ferenc tér, stapte even later in totale verwarring bij het Ferenciek terre uit, terwijl hij eigenlijk bij de Ferenc Körut moest zijn. Drie haltes, allemaal vlak achter elkaar, langs dezelfde metrolijn. Hij ging niet zo vaak met de metro, erkende hij.
Gelukkig is aan die verwarring nu een einde gekomen. De halte Ferenc körut blijkt onlangs namelijk te zijn omgedoopt in Corvin Negyed, naar het nabijgelegen nieuwe Corvin-winkelcentrum. Dat lost alles op, lijkt me. Of toch niet? Want Budapest kent behalve dit nieuwe Corvin-winkelcentrum ook nog een veel ouder Corvin-warenhuis. Da's om het makkelijker te maken.
Széchenyi brug |
Hij is niet de enige. Graaf Istvan Széchenyi, ongetwijfeld een van de belangrijkste Hongaarse staatslieden van de 19de eeuw, wordt ook herdacht met een groot aantal straten en pleinen. Plus de nodige monumenten. In het vijfde district, het hart van Pest, vind je op een steenworp afstand van elkaar de Széchenyi-kettingbrug, een Széchenyistraat en sinds kort ook nog een Széchenyiplein. Al met al dragen 17 plaatsen in de stad zijn naam. En dan heb ik het nog niet over het Széchenyibad en een handvol Széchenyi-standbeelden.
Beroemde Hongaren kunnen klaarblijkelijk nooit voldoende straten naar zich vernoemd hebben, en als Budapester weet je dat je bij een adres altijd ook naar het district moet vragen, tenzij iemand toevallig in de Szúnyog utca woont. Die ligt in het twaalfde district, maar de verleiding om elders nog een andere straat naar muggen te vernoemen heeft de gemeente kunnen weerstaan.
Voor toeristen is die eenzijdige naamgeving knap verwarrend. Wat te denken bijvoorbeeld van het feit dat de oudste metro, de ondergrondse, begint op het Vörösmartyplein, en vijf haltes later de Vörösmartystraat aandoet? Ook Budapesters komen er trouwens niet altijd uit. Een kennis die ik laatst ontmoette bij de metrohalte Deak Ferenc tér, stapte even later in totale verwarring bij het Ferenciek terre uit, terwijl hij eigenlijk bij de Ferenc Körut moest zijn. Drie haltes, allemaal vlak achter elkaar, langs dezelfde metrolijn. Hij ging niet zo vaak met de metro, erkende hij.
Gelukkig is aan die verwarring nu een einde gekomen. De halte Ferenc körut blijkt onlangs namelijk te zijn omgedoopt in Corvin Negyed, naar het nabijgelegen nieuwe Corvin-winkelcentrum. Dat lost alles op, lijkt me. Of toch niet? Want Budapest kent behalve dit nieuwe Corvin-winkelcentrum ook nog een veel ouder Corvin-warenhuis. Da's om het makkelijker te maken.
Labels:
Budapest,
straatnamen
dinsdag 4 oktober 2011
Hoezo zes jaar lagere school?
Het is weer de tijd dat heel het volk geteld moet worden. Hongarije organiseert een volkstelling en iedereen heeft vorige week een envelop gekregen met de nodige bescheiden. Ik herinner me dat er in 1971 een kleine volksopstand in Nederland uitbrak naar aanleiding van de laatste volkstelling die in ons land ooit werd gehouden, maar hier geen kik, behalve van de katholieke kerk die iedereen al sinds weken bestookt met foldertjes en ander reclamemateriaal en het verzoek toch vooral in te vullen dat je katholiek bent. Dat is goed voor de kerksubsidie.
Gelukkig hoeven we niet, zoals Jezus en Maria ooit, terug naar de plaats waar we vandaan komen. Sterker nog, deze volkstelling is heel modern: het formulier kan op het internet worden ingevuld.. In het Engels zelfs, als je wilt. Maar dat betekent helaas niet dat het programma echt ingesteld is op het feit dat een deel van de bevolking misschien niet binnen de Hongaarse grenzen geboren is en dus niet zomaar in een hokje te stoppen is.
Waar het echt mis gaat, is bij de vragen over het onderwijs. Het Hongaarse onderwijssysteem wijkt nogal af van het Nederlandse. Je hebt een achtjarige lagere school, die op zich weer uit twee blokken van vier jaar bestaat, en vervolgens een vierjarige middelbare school. Een zesjarige lagere school en een zesjarige middelbare school, daar kan het systeem niets mee.
Al mijn pogingen om de informatie aan te passen zodat het toch enigszins lijkt op wat ik in werkelijkheid aan schoolopleiding heb gehad, lopen stuk. Een bepaald schooltype kan ik volgens de computer alleen maar gevolgd hebben als ik voor 1937 geboren ben, en of ik dus even mijn geboortedatum wil aanpassen. Hoe ik de cijfertjes ook aanpas, het programma blijft sputteren dat dit niet kan en dat niet kan. Even overweeg ik voor het gemak het hokje met "lagere school niet afgemaakt" aan te kruisen, maar uiteindelijk besluit ik de boel maar te versturen met foutmeldingen en al. Dat blijkt gelukkig te kunnen, al waarschuwen ze me nog wel dat het zo echt niet klopt. Ik ga er maar vanuit dat ik er niet voor in het gevang zal komen, al is het foutief invullen officieel strafbaar.
Ik moet bekennen, het nut van de hele operatie ontgaat me een beetje. De informatie is bedoeld voor het Hongaarse Bureau voor Statistiek, en moet natuurlijk uiteindelijk de basisinformatie van het regeringsbeleid leveren, maar het overgrote deel van de informatie waarom ze vragen, zit volgens mij al lang in een of andere computer. Zo heeft Hongarije een redelijk goed functionerend kadaster, dus waarom zou je in een volkstelling nog eens vragen hoeveel kamers een huis heeft?
Het aantal chronisch zieken moet te achterhalen zijn door de gegevens van de nationale gezondheidsverzekering in te kijken. En naar mijn mening hoort de staat zich eigenlijk niet met de kerk te bemoeien, en doet het er dus ook niet toe hoeveel katholieken er zijn. Overigens zijn de vragen naar godsdienst, nationaliteit en etnische achtergrond niet verplicht. Ik maak me sterk dat Hongarije straks heel wat minder zigeuners blijkt te hebben dan je op het oog zou zeggen.
Zo'n volkstelling is bovendien een momentopname die één keer in de tien jaar plaatsvindt. Je mag toch hopen dat ze deze snel veranderende wereld het beleid van 2010 niet meer bepalen op basis van de informatie van 2001.
In Nederland is het volk al veertig jaar lang niet geteld. Dat wil zeggen, we worden wel geteld, maar we hebben het niet door. Na de telling in 1971 heeft Nederland het nooit meer geprobeerd. Tegenwoordig koppelt het Centraal Bureau voor Statistiek de informatie die overal in computers over ons aanwezig is, gewoon aan elkaar. In andere landen, zoals in Duitsland, gaan de volkstellers overigens wel op pad.
Een argument om tellers op pad te sturen en iedereen persoonlijk te tellen, is dat sommigen, zoals bijvoorbeeld illegalen, anders buiten de boot vallen. Maar ook bij een persoonlijke telling worden er altijd mensen gemist. en ik betwijfel of alle daklozen in Hongarije een formulier zullen krijgen. De belangrijkste reden om in Nederland gewoon bestaande gegevens aan elkaar te koppelen, schijnt overigens vooral heel pragmatisch te zijn: de kosten. Het kost een klauw met geld, een echte volkstelling. De elektronische koppeling van gegevens is al met al 95 procent goedkoper, en levert bovendien meer informatie op.
Gelukkig hoeven we niet, zoals Jezus en Maria ooit, terug naar de plaats waar we vandaan komen. Sterker nog, deze volkstelling is heel modern: het formulier kan op het internet worden ingevuld.. In het Engels zelfs, als je wilt. Maar dat betekent helaas niet dat het programma echt ingesteld is op het feit dat een deel van de bevolking misschien niet binnen de Hongaarse grenzen geboren is en dus niet zomaar in een hokje te stoppen is.
Waar het echt mis gaat, is bij de vragen over het onderwijs. Het Hongaarse onderwijssysteem wijkt nogal af van het Nederlandse. Je hebt een achtjarige lagere school, die op zich weer uit twee blokken van vier jaar bestaat, en vervolgens een vierjarige middelbare school. Een zesjarige lagere school en een zesjarige middelbare school, daar kan het systeem niets mee.
Al mijn pogingen om de informatie aan te passen zodat het toch enigszins lijkt op wat ik in werkelijkheid aan schoolopleiding heb gehad, lopen stuk. Een bepaald schooltype kan ik volgens de computer alleen maar gevolgd hebben als ik voor 1937 geboren ben, en of ik dus even mijn geboortedatum wil aanpassen. Hoe ik de cijfertjes ook aanpas, het programma blijft sputteren dat dit niet kan en dat niet kan. Even overweeg ik voor het gemak het hokje met "lagere school niet afgemaakt" aan te kruisen, maar uiteindelijk besluit ik de boel maar te versturen met foutmeldingen en al. Dat blijkt gelukkig te kunnen, al waarschuwen ze me nog wel dat het zo echt niet klopt. Ik ga er maar vanuit dat ik er niet voor in het gevang zal komen, al is het foutief invullen officieel strafbaar.
Ik moet bekennen, het nut van de hele operatie ontgaat me een beetje. De informatie is bedoeld voor het Hongaarse Bureau voor Statistiek, en moet natuurlijk uiteindelijk de basisinformatie van het regeringsbeleid leveren, maar het overgrote deel van de informatie waarom ze vragen, zit volgens mij al lang in een of andere computer. Zo heeft Hongarije een redelijk goed functionerend kadaster, dus waarom zou je in een volkstelling nog eens vragen hoeveel kamers een huis heeft?
Het aantal chronisch zieken moet te achterhalen zijn door de gegevens van de nationale gezondheidsverzekering in te kijken. En naar mijn mening hoort de staat zich eigenlijk niet met de kerk te bemoeien, en doet het er dus ook niet toe hoeveel katholieken er zijn. Overigens zijn de vragen naar godsdienst, nationaliteit en etnische achtergrond niet verplicht. Ik maak me sterk dat Hongarije straks heel wat minder zigeuners blijkt te hebben dan je op het oog zou zeggen.
Zo'n volkstelling is bovendien een momentopname die één keer in de tien jaar plaatsvindt. Je mag toch hopen dat ze deze snel veranderende wereld het beleid van 2010 niet meer bepalen op basis van de informatie van 2001.
In Nederland is het volk al veertig jaar lang niet geteld. Dat wil zeggen, we worden wel geteld, maar we hebben het niet door. Na de telling in 1971 heeft Nederland het nooit meer geprobeerd. Tegenwoordig koppelt het Centraal Bureau voor Statistiek de informatie die overal in computers over ons aanwezig is, gewoon aan elkaar. In andere landen, zoals in Duitsland, gaan de volkstellers overigens wel op pad.
Een argument om tellers op pad te sturen en iedereen persoonlijk te tellen, is dat sommigen, zoals bijvoorbeeld illegalen, anders buiten de boot vallen. Maar ook bij een persoonlijke telling worden er altijd mensen gemist. en ik betwijfel of alle daklozen in Hongarije een formulier zullen krijgen. De belangrijkste reden om in Nederland gewoon bestaande gegevens aan elkaar te koppelen, schijnt overigens vooral heel pragmatisch te zijn: de kosten. Het kost een klauw met geld, een echte volkstelling. De elektronische koppeling van gegevens is al met al 95 procent goedkoper, en levert bovendien meer informatie op.
Labels:
volkstelling
dinsdag 27 september 2011
Zwarte mannen
Een Nederlandse vriendin verhuisde onlangs naar een klein stadje op het platteland, niet zover van het Balatonmeer. Ze is getrouwd met een Hongaar en heeft drie kinderen die nu naar de lokale school gaan. Ze krijgen daar Engels, van een Hongaarse dame, maar afgelopen week werd haar gevraagd of ze haar kinderen misschien naar de szakkör, de vakkring Engels wilde sturen die de school na schooltijd organiseert. Scholen doen dat vaak. In zo'n vakkring krijgen kunstzinnige vakken de normale uren geen tijd voor is, of worden bepaalde vakken verder verdiept.
Mijn vriendin had er wel oren naar, want het bleek dat de les gegeven werd door een Amerikaan. Het Hongaarse talenonderwijs stimuleert de mondelinge vaardigheden niet, en zo'n vakkring zou haar kinderen helpen om echt Engels te gaan praten, dacht ze. De leraar blijkt een voormalige militair te zijn, die jaren geleden, tijdens de oorlog in Joegoslavië, op een naburige basis gestationeerd was, verliefd werd op een Hongaarse en is blijven hangen. Maar, waarschuwde de dame op school, hij was wel erg zwart. Ze zei meteen dat ze daar niets tegen had, maar dat ze wilde voorkomen dat ouders zouden schrikken.
Een Chinees hebben de meeste Hongaren wel eens gezien. Tot in de kleinste plaatsjes vind je wel een kinai bolt, een Chinese winkel met goedkope kleding. En net als vroeger in Nederland zijn Chinese restaurants vaak voorlopers als het gaat om de vestiging van niet-Hongaarse eetgelegenheden.
Maar zwarte mensen? Ik kwam laatst in het centrum van Boedapest binnen twee minuten drie keer een aantal Afrikanen tegen. In Amsterdam zou ik dat bepaald niet bijzonder hebben gevonden, maar in Boedapest viel het me echt op, al de tijd voorbij is dat je misschien één keer per maand een zwart gezicht langs ziet lopen. Er is zelfs een Afrikaanse kapper in Boedapest tegenwoordig. Maar dat is de hoofdstad. De meeste mensen op het platteland hebben echt nog nooit een zwart gezicht gezien.
Ooit hadden wij vrienden uit Botswana op bezoek. Dat wil zeggen, zij was Nederlands, hij Botswanees, en ze woonden in Gaborone. Hij was een grote en intens zwarte man, zoals je ze alleen in Afrika ziet. Ze kwamen met hun twee kinderen, precies in een weekend dat ik uitgenodigd was voor een huwelijk in een dorp. Toen ik de uitnodiging wilde weigeren vanwege mijn gasten, zei de moeder van de bruidegom dat ik ze gewoon mee kon nemen.
Hoewel ik de gastvrouw had gezegd dat onze gasten uit Afrika kwamen, veroorzaakte onze binnenkomst de nodige commotie. Een oude vrouw slaakte een kreet van schrik en verborg zich achter de rug van iemand anders bij het zien van onze zwarte vriend. Ze had misschien wel eens een Afrikaan op tv gezien, maar in het echt....Ach, grinnikte onze vriend, zo zouden ze in Botswana ook gereageerd hebben als jullie als blanke plots opdoken in een dorp.
Mijn vriendin had er wel oren naar, want het bleek dat de les gegeven werd door een Amerikaan. Het Hongaarse talenonderwijs stimuleert de mondelinge vaardigheden niet, en zo'n vakkring zou haar kinderen helpen om echt Engels te gaan praten, dacht ze. De leraar blijkt een voormalige militair te zijn, die jaren geleden, tijdens de oorlog in Joegoslavië, op een naburige basis gestationeerd was, verliefd werd op een Hongaarse en is blijven hangen. Maar, waarschuwde de dame op school, hij was wel erg zwart. Ze zei meteen dat ze daar niets tegen had, maar dat ze wilde voorkomen dat ouders zouden schrikken.
Een Chinees hebben de meeste Hongaren wel eens gezien. Tot in de kleinste plaatsjes vind je wel een kinai bolt, een Chinese winkel met goedkope kleding. En net als vroeger in Nederland zijn Chinese restaurants vaak voorlopers als het gaat om de vestiging van niet-Hongaarse eetgelegenheden.
Maar zwarte mensen? Ik kwam laatst in het centrum van Boedapest binnen twee minuten drie keer een aantal Afrikanen tegen. In Amsterdam zou ik dat bepaald niet bijzonder hebben gevonden, maar in Boedapest viel het me echt op, al de tijd voorbij is dat je misschien één keer per maand een zwart gezicht langs ziet lopen. Er is zelfs een Afrikaanse kapper in Boedapest tegenwoordig. Maar dat is de hoofdstad. De meeste mensen op het platteland hebben echt nog nooit een zwart gezicht gezien.
Ooit hadden wij vrienden uit Botswana op bezoek. Dat wil zeggen, zij was Nederlands, hij Botswanees, en ze woonden in Gaborone. Hij was een grote en intens zwarte man, zoals je ze alleen in Afrika ziet. Ze kwamen met hun twee kinderen, precies in een weekend dat ik uitgenodigd was voor een huwelijk in een dorp. Toen ik de uitnodiging wilde weigeren vanwege mijn gasten, zei de moeder van de bruidegom dat ik ze gewoon mee kon nemen.
Hoewel ik de gastvrouw had gezegd dat onze gasten uit Afrika kwamen, veroorzaakte onze binnenkomst de nodige commotie. Een oude vrouw slaakte een kreet van schrik en verborg zich achter de rug van iemand anders bij het zien van onze zwarte vriend. Ze had misschien wel eens een Afrikaan op tv gezien, maar in het echt....Ach, grinnikte onze vriend, zo zouden ze in Botswana ook gereageerd hebben als jullie als blanke plots opdoken in een dorp.
Labels:
Afrikanen,
immigranten
woensdag 21 september 2011
Stank van urine en bloed
Een paar minuten lopen van ons huis staat de gevangenis van Vác. Het is een historisch gebouw, niet alleen omdat het een van de oudste gevangenissen van Hongarije is, maar vooral ook, omdat het tijdens het communisme de belangrijkste gevangenis voor politieke gevangenen was.
De AVH, de communistische geheime dienst gebruikte de gevangenis voor verhoren, en hoewel er geen mensen werden geëxecuteerd, waren de omstandigheden waren zo slecht, dat velen hun verblijf niet overleefden. Arpád Göncz, de eerste post-communistische president, zat er vanwege zijn betrokkenheid bij de opstand van 1956, net als schrijver en oud-communist Tibor Déry en voormalig parlementariër Imre Mécs.
Eén keer per jaar, in het derde weekend van september tijdens de Nationale Culturele Erfgoeddagen, is de gevangenis toegankelijk voor publiek. Niet de hele gevangenis, uiteraard, maar de neogotische kapel die hoog boven het complex oprijst én de midden jaren zestig gesloten afdeling waar de AVH zijn beulswerk deed.
Die afdeling ziet eruit, alsof de laatste geheim agent ergens in 1964 de deur heeft dichtgedraaid en er nooit meer iemand naar omgekeken heeft, behalve om een keer een tentoonstelling in de gang en cellen te richten. Maar afgezien van die sobere verzameling documenten en foto's maakt het complex de indruk alsof niets veranderd is. De cellen zijn ooit als decor voor een film gebruikt. Dat kan ik me goed indenken. De muren lijken nog steeds de stank van bloed en urine uit te wasemen.
Bij het Huis van Terreur in Boedapest hebben ze de ellende en wreedheid indrukwekkend vormgegeven, met een ingerichte martelkamer en alles erbij. Hier zit het beangstigende juist in het gebrek aan zulke voorwerpen. Je hebt schokkend weinig nodig om de meest ongelooflijke misère te veroorzaken. Een paar cellen, zo klein dat de inzittende er alleen maar in kan staan, en dat dagen achter elkaar. Een diepe bak met ijskoud water. Een cel zonder enig licht. De opdracht om met je tenen tegen de muur te staan, maar het verbod om te leunen. Urenlang, en wie wel leunt, is het weinige eten dat hij krijgt voor die dag kwijt. Als je erover nadenkt, allemaal zaken waarbij helemaal geen bloed vloeit. Dus die stank moet ik me verbeeld hebben.
Intellectuelen waren het beste bestand tegen de omstandigheden, vertelde de vrouw die ons rondleidde. Zij wisten hun gedachten beter af te leiden en zich van de gruwel af te sluiten. En Vác was een zeer intellectuele gevangenis in die dagen. Zo intellectueel, dat de AVH besloot zijn vertaalbureau in de gevangenis op te zetten. Wie de martelingen eenmaal doorstaan had, werd aan het werk gezet met het vertalen van buitenlandse kranten, boeken en documenten. Veel gevangenen wisten zo eerder dan wie dan ook wat er buiten Hongarije gaande was. Ironisch dat het bezit van zulke documenten hen als vrije mensen waarschijnlijk in de gevangenis zou hebben gebracht. Maar velen van hen waren ter dood veroordeeld. Dat ze, zoals Göncz en Mécs, ooit vrij zouden komen om het na te vertellen, zat niet in de planning.
De AVH, de communistische geheime dienst gebruikte de gevangenis voor verhoren, en hoewel er geen mensen werden geëxecuteerd, waren de omstandigheden waren zo slecht, dat velen hun verblijf niet overleefden. Arpád Göncz, de eerste post-communistische president, zat er vanwege zijn betrokkenheid bij de opstand van 1956, net als schrijver en oud-communist Tibor Déry en voormalig parlementariër Imre Mécs.
Eén keer per jaar, in het derde weekend van september tijdens de Nationale Culturele Erfgoeddagen, is de gevangenis toegankelijk voor publiek. Niet de hele gevangenis, uiteraard, maar de neogotische kapel die hoog boven het complex oprijst én de midden jaren zestig gesloten afdeling waar de AVH zijn beulswerk deed.
Die afdeling ziet eruit, alsof de laatste geheim agent ergens in 1964 de deur heeft dichtgedraaid en er nooit meer iemand naar omgekeken heeft, behalve om een keer een tentoonstelling in de gang en cellen te richten. Maar afgezien van die sobere verzameling documenten en foto's maakt het complex de indruk alsof niets veranderd is. De cellen zijn ooit als decor voor een film gebruikt. Dat kan ik me goed indenken. De muren lijken nog steeds de stank van bloed en urine uit te wasemen.
Bij het Huis van Terreur in Boedapest hebben ze de ellende en wreedheid indrukwekkend vormgegeven, met een ingerichte martelkamer en alles erbij. Hier zit het beangstigende juist in het gebrek aan zulke voorwerpen. Je hebt schokkend weinig nodig om de meest ongelooflijke misère te veroorzaken. Een paar cellen, zo klein dat de inzittende er alleen maar in kan staan, en dat dagen achter elkaar. Een diepe bak met ijskoud water. Een cel zonder enig licht. De opdracht om met je tenen tegen de muur te staan, maar het verbod om te leunen. Urenlang, en wie wel leunt, is het weinige eten dat hij krijgt voor die dag kwijt. Als je erover nadenkt, allemaal zaken waarbij helemaal geen bloed vloeit. Dus die stank moet ik me verbeeld hebben.
Intellectuelen waren het beste bestand tegen de omstandigheden, vertelde de vrouw die ons rondleidde. Zij wisten hun gedachten beter af te leiden en zich van de gruwel af te sluiten. En Vác was een zeer intellectuele gevangenis in die dagen. Zo intellectueel, dat de AVH besloot zijn vertaalbureau in de gevangenis op te zetten. Wie de martelingen eenmaal doorstaan had, werd aan het werk gezet met het vertalen van buitenlandse kranten, boeken en documenten. Veel gevangenen wisten zo eerder dan wie dan ook wat er buiten Hongarije gaande was. Ironisch dat het bezit van zulke documenten hen als vrije mensen waarschijnlijk in de gevangenis zou hebben gebracht. Maar velen van hen waren ter dood veroordeeld. Dat ze, zoals Göncz en Mécs, ooit vrij zouden komen om het na te vertellen, zat niet in de planning.
Labels:
gevangenis,
Vác
vrijdag 16 september 2011
Hongaarse schuldsanering vooral goed voor rijken
Hongaarse banken, veelal dochterondernemingen van West-Europese bankbedrijven, vrezen miljarden euro’s schade nu de regering hen wil verplichten mensen met een hypotheek in buitenlandse valuta de kans te geven hun schulden in één keer af te lossen tegen een wisselkoers ver beneden de marktwaarde. “Als veel mensen daar gebruik maken, komt de stabiliteit van het Hongaars banksysteem in gevaar,” aldus voormalig minister van financiën Péter Oszkó.
Het leek jarenlang zo aantrekkelijk: voor hypotheken in Hongaarse forinten vroegen banken een torenhoge rente, terwijl de rente op euro- en frankenleningen minder dan vijf procent was. Bijna een miljoen Hongaren, 10 procent van de bevolking, kochten huizen, maar ook auto’s, televisies en zelfs vakanties met zogenaamde forex- (foreign exchange) leningen.
Een enkeling waarschuwde voor het risico dat de kosten fors zouden oplopen als de koers van de euro of de frank omhoog zou gaan, maar veel mensen namen dat risico. Bewust. Het was de keuze tussen dat, of geen nieuw huis, want de forint-leningen waren gewoon te duur. En wie luistert er nou naar doemdenkers?
Tot de crisis kwam. De frank, die jarenlang pakweg 140 forint kostte, doet nu 230 forint of meer. De euro, ooit 240 forint, staat op 280 en heeft de afgelopen jaren zelfs wel eens op 330 forint gestaan. Omgerekend in forinten hebben veel mensen hun schuld haast zien verdubbelen. Honderdduizenden kunnen dat gewoon niet meer trekken. Volgens het nieuwe regeringsbesluit krijgen ze nu de kans om hun schulden in één keer af te lossen tegen een vastgestelde, zeer gunstige koers: 180 forint voor de frank, 250 voor de euro.
Het leek jarenlang zo aantrekkelijk: voor hypotheken in Hongaarse forinten vroegen banken een torenhoge rente, terwijl de rente op euro- en frankenleningen minder dan vijf procent was. Bijna een miljoen Hongaren, 10 procent van de bevolking, kochten huizen, maar ook auto’s, televisies en zelfs vakanties met zogenaamde forex- (foreign exchange) leningen.
Een enkeling waarschuwde voor het risico dat de kosten fors zouden oplopen als de koers van de euro of de frank omhoog zou gaan, maar veel mensen namen dat risico. Bewust. Het was de keuze tussen dat, of geen nieuw huis, want de forint-leningen waren gewoon te duur. En wie luistert er nou naar doemdenkers?
Tot de crisis kwam. De frank, die jarenlang pakweg 140 forint kostte, doet nu 230 forint of meer. De euro, ooit 240 forint, staat op 280 en heeft de afgelopen jaren zelfs wel eens op 330 forint gestaan. Omgerekend in forinten hebben veel mensen hun schuld haast zien verdubbelen. Honderdduizenden kunnen dat gewoon niet meer trekken. Volgens het nieuwe regeringsbesluit krijgen ze nu de kans om hun schulden in één keer af te lossen tegen een vastgestelde, zeer gunstige koers: 180 forint voor de frank, 250 voor de euro.
Labels:
banken,
hypotheken
vrijdag 9 september 2011
Ongeliefde buren: de armoedecirkel van Hongaarse zigeuners
Hungarian Farmers Battle Harvest Thieves by NewsLook
Het zou je maar overkomen: een hele zomer ploeg je, zaai je, spit en schoffel je, en als het dan zover is dat je kunt oogsten, kom je op een slechte dag op je veld en heeft iemand anders dat al gedaan. Het overkomt boeren in Noordoost-Hongarije regelmatig. Zo regelmatig, dat een aantal er inmiddels het bijltje bij neer heeft gegooid.
Noordoost-Hongarije is het armste deel van het land. De werkloosheid is er schrikbarend hoog, boven de twintig procent, en onder zigeuners nog veel hoger. Het is ook het deel van het land waar de extreemrechtse Jobbik het sterkste zijn. Hun propaganda over zigeunermisdaad slaat aan bij kiezers die dagelijks geconfronteerd worden met kruimel- en grotere diefstallen. Als je na een jaar hard werken je hele oogst kwijt bent, dan is het moeilijk om ruimdenkend te blijven.
Roma, zigeuners zijn natuurlijk een makkelijke zondebok voor zulke diefstallen, hoewel er ongetwijfeld ook niet-zigeuners zijn die zich aan de mais en aardappels van hun buren vergrijpen. Maar alleen iemand die lijdt aan verkeerde politieke correctheid zal in twijfel trekken dat het grootste deel van dit soort criminaliteit inderdaad op naam van deze minderheid komt.
Niet zo gek trouwens, want de omstandigheden van veel Roma-gemeenschappen zijn echt schrijnend. Gebrekkige scholing, gebrekkige kansen, families die soms al drie generaties geen werk hebben, een omgeving die hen met de nek aankijkt: veel Roma-families leven in een eeuwige cirkel van armoede waar niet uit te komen lijkt.
zaterdag 3 september 2011
Stormloop op nieuwe Hongaarse grondwet?
Zou de Hongaarse regering echt een stormloop van de burger op een eigen kopie van de nieuwe grondwet verwachten? Het lijkt er wel op. Afgelopen week kregen alle gemeenten een brief van staatssecretaris Erika Szabó met de opdracht om ervoor te zorgen dat op 1 september om 8 uur 's ochtends een GRONDWETSTAFEL in het gemeentehuis zou staan. De hoofdletters zijn niet van mij, maar van de staatssecretaris: iedere grondwetstafel moet voorzien worden van een bordje waarop de functie in kapitalen is geschreven.
Voor de meeste gemeenten was dat even aanpoten, want Szabós brief was weliswaar gedateerd op 26 augustus, ook al rijkelijk laat, maar kwam in veel gevallen pas de 30ste aan. En het ging niet zomaar om een tafel: er werden ook nog de nodige eisen aan gesteld.
De tafel moet staan in een aparte ruimte, die ook nog eens passend moet zijn voor zijn functie: het bestellen van een eigen kopie van de grondwet door de burger. Naast de tafel staat een bestelbox. Wie een bestelling plaatst, mag rekenen op een gratis exemplaar dat ook nog eens ondertekend is door parlementsvoorzitter László Kövér persoonlijk. Je mag voor die man hopen dat de belangstelling niet al te groot is, want ik neem toch aan dat hij ook iets anders te doen heeft.
Voor de meeste gemeenten was dat even aanpoten, want Szabós brief was weliswaar gedateerd op 26 augustus, ook al rijkelijk laat, maar kwam in veel gevallen pas de 30ste aan. En het ging niet zomaar om een tafel: er werden ook nog de nodige eisen aan gesteld.
De tafel moet staan in een aparte ruimte, die ook nog eens passend moet zijn voor zijn functie: het bestellen van een eigen kopie van de grondwet door de burger. Naast de tafel staat een bestelbox. Wie een bestelling plaatst, mag rekenen op een gratis exemplaar dat ook nog eens ondertekend is door parlementsvoorzitter László Kövér persoonlijk. Je mag voor die man hopen dat de belangstelling niet al te groot is, want ik neem toch aan dat hij ook iets anders te doen heeft.
Labels:
grondwet
woensdag 31 augustus 2011
Wereldkerken verliezen erkenning in Hongarije
Indiase gewaden, een stip op het voorhoofd, kale hoofden: de collectanten van de Hare Krishna-beweging kunnen je nauwelijks ontgaan in Boedapest. Het geld gaat naar hun Voedsel voor Leven programma dat jaarlijks zo’n 200.000 warme maaltijden en vele tonnen houdbaar voedsel uitdeelt.
Voedseluitdeling |
Hare Krishna is sinds dertig jaar actief in Hongarije, eerst illegaal, sinds de val van het communisme in 1989 als erkende godsdienst. Maar dankzij de nieuwe wet op de kerken die het Hongaarse parlement onlangs aannam, dreigt de beweging per 1 januari haar officiële status weer kwijt te raken.
De hindoe-stroming speelt een belangrijke rol in de hulp aan de armsten van de samenleving. Menige dakloze en gepensioneerde krijgt in de Voedsel voor Leven-gaarkeuken dagelijks tenminste één fatsoenlijke maaltijd. Met pakweg 10.000 aanhangers is hun omvang bescheiden, maar niemand kan ontkennen dat de Hare Krishna’s hun plaats hebben veroverd in de samenleving.
De Hare Krishna’s zijn niet de enigen die slachtoffer dreigen te worden van de omstreden nieuwe wetgeving. Van de 358 geregistreerde Hongaarse religieuze genootschappen blijven er vanaf 1 januari maar veertien over, allemaal met christelijke of joodse achtergrond. Wereldgodsdiensten als het boeddhisme, hindoeïsme en de islam tellen net zo min meer mee als de scientologykerk, Jehova’s Getuigen, Anglicanen, kleinere christelijke groeperingen en een groot aantal kleinere bewegingen die soms niet meer dan een handjevol aanhangers telden.
Labels:
godsdienst,
kerken
maandag 29 augustus 2011
András Töröks kritische gids van Boedapest, een snuifje van vroeger
"Sommige mensen schrijven ieder jaar een boek, ik schrijf ieder jaar hetzelfde boek," aldus András Török, schrijver van de gids die iedereen die langer in Boedapest verblijft, in zijn kast moet hebben staan: Budapest, A critical guide. Ieder jaar is overdreven: de eerste druk kwam uit kort voor de val van het communisme in Hongarije, de zevende, en geheel vernieuwde versie die deze zomer verscheen, is een boek over een totaal andere stad.
De twee steden hebben weliswaar hetzelfde stratenplan), en er zijn nog steeds maar drie metro's. Maar wie met Töröks gids en een stadskaart van 1989 op stap zou gaan, zou niet ver komen. Niet alleen zijn tal van straten en pleinen van naam veranderd, sommigen zelfs nog zo recent als deze zomer, bovendien zijn er tal van nieuwe bezienswaardigheden en voorzieningen en sommige gebouwen een totaal andere functie gekregen.
Wie nu door het autovrije hart van het vijfde district loopt, kan zich moeilijk voorstellen hoe die wijk er slechts luttele jaren geleden uitzag: straten verstopt met verkeer, zwart beroete huizen, onduidelijke winkeltjes. Toeristen hadden er weinig te zoeken, behalve de St. Stefansbasiliek, maar ook die oogde heel wat minder fraai dan vandaag de dag, omringd als het bouwwerk was door steigers die nooit leken te verdwijnen en een parkeerplaats waar nu een fraai plein ligt. Niet alle veranderingen zijn overigens ten goede: de prachtige Merino-stoffenwinkel in de Petőfi utci met zijn historische decor wist het communisme te overleven, maar is inmiddels gesneuveld.
Dat de auto grotendeels terug is gedrongen, is een prettige bijkomstigheid bij het maken van de vijf wandelingen die, net als bij de eerste uitgave, de kern van Töröks boek vormen. Ze voeren de bezoeker langs langs de belangrijkste monumenten van de binnenstad. Zoals het een goed reisleider betaamt, vertelt Török tijdens die wandelingen van alles over de gebouwen én over de geschiedenis en de ontwikkeling van de stad. En wat hij vertelt, boeit. Hij heeft een persoonlijk, een af en toe wat ironische schrijfstijl en combineert feiten met eigen herinneringen. Soms citeert hij wat hij tien, of twintig jaar geleden over dezelfde plek schreef, en kun je als lezer de ontwikkeling volgen.
De opzet van de wandelingen heeft veel goede kanten, maar ook nadelen. Wat niet langs de route ligt, of niet binnen loopafstand van , valt grotendeels buiten de boot, al wordt een aantal belangrijke plaatsen in het hoofdstuk "for serious adicts" alsnog behandeld. Net als eerdere edities kent ook deze gids opmerkelijk genoeg nog steeds geen wandeling door de joodse wijk, wat in 1989 wel te verklaren was, maar wat gezien alle ontwikkelingen in die wijk inmiddels een echt hiaat is geworden.. Wel staat er ditmaal een uitgebreid verhaal over de joodse gemeenschap. Delen van de stad die niet op loopafstand van het vertrekpunt van alle wandelingen, het Vörösmarty plein, liggen, vallen feitelijk ook buiten het bestek van het boek, wat uiteraard een zekere beperking oplevert. Zo maakt hij wel vermelding van het Huis van Terreur, het museum over de misdaden van het communisme, maar komt het Holocaust Centrum, in het negende district, niet in de gids voor.
Maar de waarde van de gids zit hem niet in de volledigheid, maar in de persoon van de schrijver. Behalve schrijver van deze reisgids was Török ooit lid van de democratische oppositie onder het communisme, en later onderminister van cultuuur en voorzitter van de Nationale Cultuurraad. Hij is een belangrijke figuur in het Hongaarse culturele leven en het is die bagage die zijn gids, en vooral deze laatste editie, zo de moeite waard maken.
"Budapest, a critical guide" is meer dan een gids, het is ook een persoonlijk herinnering aan de veranderingen in de stad. Welke andere gids vermeldt bijvoorbeeld "de voormalige rij voor de Adidaswinkel" op de Vaci utca als bezienswaardigheid, en vertelt hoe, na de opening van die winkel in 1989 haast een jaar lang altijd een rij klaten voor de deur stond, zo begerenswaardig waren die westerse sportschoenen, en zo weinig was er elders te krijgen? Het boek staat vol met kleine anekdotes, en wie de val het communisme, en de jaren daarna, niet zelf heeft meegemaakt, krijgt tenminste een beetje te proeven hoe het was.
Mooi, en een toevoeging aan de nieuwe editie zijn de persoonlijke tips van andere prominente Boedapesters onder het kopje "Budapest Bests". Bovendien is de nieuwe uitgave geïllustreerd met oude foto's, zoals een wonderlijke foto uit 1947 van een aantal koeien op het Blaha Lujza tér op weg naar het slachthuis en een foto van de Kiraly utca in de jaren dertig, die alle kritiek op de overvloed aan reclame- en uithangborden in het huidige Boedapest doet verstommen.
De twee steden hebben weliswaar hetzelfde stratenplan), en er zijn nog steeds maar drie metro's. Maar wie met Töröks gids en een stadskaart van 1989 op stap zou gaan, zou niet ver komen. Niet alleen zijn tal van straten en pleinen van naam veranderd, sommigen zelfs nog zo recent als deze zomer, bovendien zijn er tal van nieuwe bezienswaardigheden en voorzieningen en sommige gebouwen een totaal andere functie gekregen.
Wie nu door het autovrije hart van het vijfde district loopt, kan zich moeilijk voorstellen hoe die wijk er slechts luttele jaren geleden uitzag: straten verstopt met verkeer, zwart beroete huizen, onduidelijke winkeltjes. Toeristen hadden er weinig te zoeken, behalve de St. Stefansbasiliek, maar ook die oogde heel wat minder fraai dan vandaag de dag, omringd als het bouwwerk was door steigers die nooit leken te verdwijnen en een parkeerplaats waar nu een fraai plein ligt. Niet alle veranderingen zijn overigens ten goede: de prachtige Merino-stoffenwinkel in de Petőfi utci met zijn historische decor wist het communisme te overleven, maar is inmiddels gesneuveld.
Dat de auto grotendeels terug is gedrongen, is een prettige bijkomstigheid bij het maken van de vijf wandelingen die, net als bij de eerste uitgave, de kern van Töröks boek vormen. Ze voeren de bezoeker langs langs de belangrijkste monumenten van de binnenstad. Zoals het een goed reisleider betaamt, vertelt Török tijdens die wandelingen van alles over de gebouwen én over de geschiedenis en de ontwikkeling van de stad. En wat hij vertelt, boeit. Hij heeft een persoonlijk, een af en toe wat ironische schrijfstijl en combineert feiten met eigen herinneringen. Soms citeert hij wat hij tien, of twintig jaar geleden over dezelfde plek schreef, en kun je als lezer de ontwikkeling volgen.
De opzet van de wandelingen heeft veel goede kanten, maar ook nadelen. Wat niet langs de route ligt, of niet binnen loopafstand van , valt grotendeels buiten de boot, al wordt een aantal belangrijke plaatsen in het hoofdstuk "for serious adicts" alsnog behandeld. Net als eerdere edities kent ook deze gids opmerkelijk genoeg nog steeds geen wandeling door de joodse wijk, wat in 1989 wel te verklaren was, maar wat gezien alle ontwikkelingen in die wijk inmiddels een echt hiaat is geworden.. Wel staat er ditmaal een uitgebreid verhaal over de joodse gemeenschap. Delen van de stad die niet op loopafstand van het vertrekpunt van alle wandelingen, het Vörösmarty plein, liggen, vallen feitelijk ook buiten het bestek van het boek, wat uiteraard een zekere beperking oplevert. Zo maakt hij wel vermelding van het Huis van Terreur, het museum over de misdaden van het communisme, maar komt het Holocaust Centrum, in het negende district, niet in de gids voor.
Maar de waarde van de gids zit hem niet in de volledigheid, maar in de persoon van de schrijver. Behalve schrijver van deze reisgids was Török ooit lid van de democratische oppositie onder het communisme, en later onderminister van cultuuur en voorzitter van de Nationale Cultuurraad. Hij is een belangrijke figuur in het Hongaarse culturele leven en het is die bagage die zijn gids, en vooral deze laatste editie, zo de moeite waard maken.
"Budapest, a critical guide" is meer dan een gids, het is ook een persoonlijk herinnering aan de veranderingen in de stad. Welke andere gids vermeldt bijvoorbeeld "de voormalige rij voor de Adidaswinkel" op de Vaci utca als bezienswaardigheid, en vertelt hoe, na de opening van die winkel in 1989 haast een jaar lang altijd een rij klaten voor de deur stond, zo begerenswaardig waren die westerse sportschoenen, en zo weinig was er elders te krijgen? Het boek staat vol met kleine anekdotes, en wie de val het communisme, en de jaren daarna, niet zelf heeft meegemaakt, krijgt tenminste een beetje te proeven hoe het was.
Mooi, en een toevoeging aan de nieuwe editie zijn de persoonlijke tips van andere prominente Boedapesters onder het kopje "Budapest Bests". Bovendien is de nieuwe uitgave geïllustreerd met oude foto's, zoals een wonderlijke foto uit 1947 van een aantal koeien op het Blaha Lujza tér op weg naar het slachthuis en een foto van de Kiraly utca in de jaren dertig, die alle kritiek op de overvloed aan reclame- en uithangborden in het huidige Boedapest doet verstommen.
zondag 21 augustus 2011
Engels te makkelijk voor Hongaren
Het begint te verbeteren, maar Hongarije staat niet direct bekend om zijn talenkennis. De voorzitter van de parlementsfractie van regeringspartij Fidesz bijvoorbeeld komt met een tolk als hij buitenlanders te woord moet staan. Dat geldt trouwens ook voor parlementsvoorzitter Lászlö Kövér. Steeds meer restaurants hebben weliswaar een meertalige menukaart, maar de Duitse en Engelse sectie zijn vaak een bron van vermaak voor klanten die de betreffende taal echt beheersen.
In dat licht is het een beetje verrassend dat de Hongaarse regering Engels wil laten vallen als eerste taal, omdat dat te makkelijk zou zij en kinderen maar verkeerde ideeën over het leren van een vreemde taal zou geven. Staatssecretaris Rózsa Hoffman, een voormalig lerares Frans en Russisch die zelf geen Engels spreekt, vindt dat de jeugd van de meet af aan moet worden ingepeperd dat het leren van vreemde talen een klus is waar je je niet op moet verkijken. Als kinderen Engels leren, dan nemen ze het leren van een volgende taal veel te licht, leren ze eerst een andere taal, dan leren ze daarna zonder enige inspanning Engels, meende een woordvoerder van het ministerie op de Hongaarse radio. Geen grapje.
Daarom moeten schoolkinderen, als het aan haar ligt, beginnen met een gestructureerde, Romaanse taal, zoals het Frans. Gezien het feit dat volgens de een Eurobarometer over dit onderwerp maar vier procent van de Hongaren belang hecht aan kennis van het Frans, lijkt me dit een geval van de persoonlijke hobby van een bewindsvrouw tot landelijk beleid wordt gebombardeerd.
Maar daarnaast: dat kinderen door Engels een verkeerd idee krijgen over het leren van talen is natuurlijk een pedagogisch argument uit het jaar nul. en het schiet ook totaal voorbij aan de vraag waarom je eigenlijk vreemde talen leert. Mij lijkt het belangrijkste doel dat je dan met anderen kunt communiceren, maar ik heb het gevoel dat het ministerie talenonderwijs meer als een hersenoefening beschouwt.
Afgezien daarvan: waar mevrouw Hoffman vandaan haalt dat alle Hongaarse kinderen spelend Engels leren, is mij een raadsel.Volgens een Eurostat-onderzoek sprak in 2009 driekwart van de Hongaren boven de 25 nagenoeg geen buitenlandse taal. Slechts zes procent sprak een tweede taal op een aanvaardbaar niveau. En dat 19 jaar nadat Engels als verplicht vak op school werd ingevoerd.
De regering wil meer aandacht voor het talenonderwijs, en dat lijkt me gezien deze cijfers een lovenswaardig streven. Maar het eerste doel lijkt me ervoor te zorgen dat alle scholieren de twee talen die nu verplicht zijn, Engels en een taal naar keuze, ook zodanig beheersen, dat ze 'ja' antwoorden op de vraag of ze Engels of Duits spreken. Dat doen ze, is mijn ervaring, slechts zelden, zelfs als ze examen hebben gedaan.
Ik sprak een tijd geleden met een directeur van een van de vele buitenlandse servicecentra die in Boedapest hun deuren hebben geopend. Die centra werken voor klanten in het buitenland, en de man prees de talenkennis van zijn werknemers.
Toen ik hem zei dat me dat verbaasde, omdat mijn eigen ervaring toch anders was, gaf hij me grif gelijk. In Hongarije, vertelde hij, nemen servicecentra met name afgestudeerden van de universiteit aan, omdat dat de enigen zijn wier talenkennis goed genoeg is. In andere landen, zoals Nederland en Scandinavische landen, wordt dezelfde werk gedaan door mensen die net hun eindexamen middelbare school hebben gehaald.
In dat licht is het een beetje verrassend dat de Hongaarse regering Engels wil laten vallen als eerste taal, omdat dat te makkelijk zou zij en kinderen maar verkeerde ideeën over het leren van een vreemde taal zou geven. Staatssecretaris Rózsa Hoffman, een voormalig lerares Frans en Russisch die zelf geen Engels spreekt, vindt dat de jeugd van de meet af aan moet worden ingepeperd dat het leren van vreemde talen een klus is waar je je niet op moet verkijken. Als kinderen Engels leren, dan nemen ze het leren van een volgende taal veel te licht, leren ze eerst een andere taal, dan leren ze daarna zonder enige inspanning Engels, meende een woordvoerder van het ministerie op de Hongaarse radio. Geen grapje.
Daarom moeten schoolkinderen, als het aan haar ligt, beginnen met een gestructureerde, Romaanse taal, zoals het Frans. Gezien het feit dat volgens de een Eurobarometer over dit onderwerp maar vier procent van de Hongaren belang hecht aan kennis van het Frans, lijkt me dit een geval van de persoonlijke hobby van een bewindsvrouw tot landelijk beleid wordt gebombardeerd.
Maar daarnaast: dat kinderen door Engels een verkeerd idee krijgen over het leren van talen is natuurlijk een pedagogisch argument uit het jaar nul. en het schiet ook totaal voorbij aan de vraag waarom je eigenlijk vreemde talen leert. Mij lijkt het belangrijkste doel dat je dan met anderen kunt communiceren, maar ik heb het gevoel dat het ministerie talenonderwijs meer als een hersenoefening beschouwt.
Afgezien daarvan: waar mevrouw Hoffman vandaan haalt dat alle Hongaarse kinderen spelend Engels leren, is mij een raadsel.Volgens een Eurostat-onderzoek sprak in 2009 driekwart van de Hongaren boven de 25 nagenoeg geen buitenlandse taal. Slechts zes procent sprak een tweede taal op een aanvaardbaar niveau. En dat 19 jaar nadat Engels als verplicht vak op school werd ingevoerd.
De regering wil meer aandacht voor het talenonderwijs, en dat lijkt me gezien deze cijfers een lovenswaardig streven. Maar het eerste doel lijkt me ervoor te zorgen dat alle scholieren de twee talen die nu verplicht zijn, Engels en een taal naar keuze, ook zodanig beheersen, dat ze 'ja' antwoorden op de vraag of ze Engels of Duits spreken. Dat doen ze, is mijn ervaring, slechts zelden, zelfs als ze examen hebben gedaan.
Ik sprak een tijd geleden met een directeur van een van de vele buitenlandse servicecentra die in Boedapest hun deuren hebben geopend. Die centra werken voor klanten in het buitenland, en de man prees de talenkennis van zijn werknemers.
Toen ik hem zei dat me dat verbaasde, omdat mijn eigen ervaring toch anders was, gaf hij me grif gelijk. In Hongarije, vertelde hij, nemen servicecentra met name afgestudeerden van de universiteit aan, omdat dat de enigen zijn wier talenkennis goed genoeg is. In andere landen, zoals Nederland en Scandinavische landen, wordt dezelfde werk gedaan door mensen die net hun eindexamen middelbare school hebben gehaald.
maandag 25 juli 2011
Op weg naar een nieuwe staatseconomie
Ooit, tot zo'n twintig jaar geleden, kon je als Hongaarse burger rekenen op Vadertje Staat. Die verzorgde je van de wieg tot het graf, gaf je onderwijs, gezondheidszorg, werk en pensioen. Daar hing wel een prijskaartje aan. Ten eerste verlangde Vadertje Staat in ruil voor al die goede zorgen dat je als burger je mond hield. Een grapje hier en daar, okay, daar was niets tegen, maar echte kritiek werd niet gewaardeerd.
Ten tweede leverde Vadertje Staat niet altijd verzorging op topniveau. Het socialisme, want daar hebben we het over, zorgde er wel voor dat iedereen een baan had, maar dat werk was bepaald niet altijd even interessant. Ik ken iemand, die was zaadbewaker. Die sleet zijn dagen ermee om een loods met zakken graan in de gaten te houden. Vadertje Staat zorgde er ook voor dat iedereen naar de dokter kon, maar wie twintig jaar geleden een Hongaars ziekenhuis binnenliep, hoefde geen arts te zijn om te weten dat de gezondheidszorg vreselijk achterliep op West-Europa.
Waar Vadertje Staat echt niet goed in slaagde, was mensen voorzien van basisvoorzieningen. Stromend water, riolering, telefoon: in grote delen van het land bestond het eenvoudigweg niet. En het bleek ook niet echt eenvoudig om ervoor te zorgen dat alle winkels iedere dag weer voorzien werden van al die dingen die een mens nodig heeft, van koffie en wc-papier tot suiker en vlees. Hongarije kendein de jaren tachtig van de vorige eeuw weliswaar geen rijen, zoals Polen en Roemenië, maar dat een schap leeg was, kwam toch wel regelmatig voor.
De Hongaarse premier Viktor Orbán groeide op onder het socialisme. Sterker nog, hoewel zijn vader bij de partij zat, sloot hij zich aan bij de anti-communistische oppositie. Hij was er destijds ongetwijfeld eerder dan veel gewone burgers van op de hoogte dat de Hongaarse staatseconomie bezig was geheel in de soep te draaien.
Toch is een veel sterkere rol van de staat in de economie twintig jaar na dato precies het recept om de Hongaarse en de wereldeconomie uit het slop te trekken, zei Orbán afgelopen weekend in het Roemeense Tusnádfürdő/Băile Tuşnad, waar zijn partij jaarlijks een soort zomerkamp houdt. Een sterke staat, gebouwd op een sterke natie, dat was zijn boodschap. "De staat krijgt een totaal nieuwe rol in de toekomst," aldus Orbán. Volgens hem heeft het westerse vrij economische model zijn failliet bewezen en heeft de staat de taak om de economie te hervormen en de Europese welvaartstaat te vervangen door een op arbeid gebaseerde economie.
Nu is iedere economie op arbeid gebaseerd - de arbeidsproductiviteit ligt in Nederland aanzienlijk hoger dan in Hongarije, om maar wat te noemen - maar wat Orbán daarmee bedoelt, is de afgelopen tijd duidelijk geworden. Bij de verkiezingscampagne ruim een jaar geleden beloofde hij een miljoen nieuwe banen. Onmogelijk, leek het, tenzij je, net onder het socialisme, mensen verplicht om nutteloos werk te doen. En dat gaat inderdaad gebeuren. Werklozen zullen in toekomst verplicht worden om, tegen minder dan het minimumloon, graaf- en bouwwerkzaamheden te verrichten aan projecten die de staat organiseert. Daarbij kan het gaan om de aanleg van dijken en kanalen, maar ook om de bouw van sportstadia.
Natuurlijk gaat dat werk sneller met machines, en vermoedelijk ook beter, maar in Hongarije, aldus Orbán een tijd geleden op de Hongaarse tv, zullen dat soort projecten in toekomst niet meer met machines, maar met ouderwetse handkracht worden gedaan. Wie weigert, krijgt zo'n minimale uitkering dat er echt niet van te leven is. En omdat te verwachten is dat mensen niet staan te trappelen voor dit soort banen, worden straks gepensioneerde politiemensen ingeschakeld om toezicht op hen te houden.
Protesten tegen deze werkverschaffing hoor je tot nu toe nauwelijks, misschien omdat veel mensen denken dat het vooral zigeuners zijn die op die manier "eindelijk eens aan het werk gaan." In absolute getallen zijn er echter nog veel meer Hongaren, vooral in het oosten van het land, die ongeschoold en langdurig werkloos zijn en die geen kans maken op de reguliere arbeidsmarkt. Dat is een serieus probleem, dat valt niet te ontkennen. Maar al die mensen zouden waarschijnlijk meer gebaat zijn bij een goed scholingsprogramma dan bij graafwerk dat hen geen steek verder helpt als het gaat om het vinden van een echte baan.
Volgens hem kijken West-Europese landen met jaloezie naar de ontwikkelingen in Hongarije, en speelt het land met zijn nieuwe sterke staat, zijn nieuwe grondwet en zijn nieuwe mediawet een voortrekkersrol. Ongetwijfeld zijn Geert Wilders en andere populisten het roerend met hem eens.
Ten tweede leverde Vadertje Staat niet altijd verzorging op topniveau. Het socialisme, want daar hebben we het over, zorgde er wel voor dat iedereen een baan had, maar dat werk was bepaald niet altijd even interessant. Ik ken iemand, die was zaadbewaker. Die sleet zijn dagen ermee om een loods met zakken graan in de gaten te houden. Vadertje Staat zorgde er ook voor dat iedereen naar de dokter kon, maar wie twintig jaar geleden een Hongaars ziekenhuis binnenliep, hoefde geen arts te zijn om te weten dat de gezondheidszorg vreselijk achterliep op West-Europa.
Waar Vadertje Staat echt niet goed in slaagde, was mensen voorzien van basisvoorzieningen. Stromend water, riolering, telefoon: in grote delen van het land bestond het eenvoudigweg niet. En het bleek ook niet echt eenvoudig om ervoor te zorgen dat alle winkels iedere dag weer voorzien werden van al die dingen die een mens nodig heeft, van koffie en wc-papier tot suiker en vlees. Hongarije kendein de jaren tachtig van de vorige eeuw weliswaar geen rijen, zoals Polen en Roemenië, maar dat een schap leeg was, kwam toch wel regelmatig voor.
De Hongaarse premier Viktor Orbán groeide op onder het socialisme. Sterker nog, hoewel zijn vader bij de partij zat, sloot hij zich aan bij de anti-communistische oppositie. Hij was er destijds ongetwijfeld eerder dan veel gewone burgers van op de hoogte dat de Hongaarse staatseconomie bezig was geheel in de soep te draaien.
Toch is een veel sterkere rol van de staat in de economie twintig jaar na dato precies het recept om de Hongaarse en de wereldeconomie uit het slop te trekken, zei Orbán afgelopen weekend in het Roemeense Tusnádfürdő/Băile Tuşnad, waar zijn partij jaarlijks een soort zomerkamp houdt. Een sterke staat, gebouwd op een sterke natie, dat was zijn boodschap. "De staat krijgt een totaal nieuwe rol in de toekomst," aldus Orbán. Volgens hem heeft het westerse vrij economische model zijn failliet bewezen en heeft de staat de taak om de economie te hervormen en de Europese welvaartstaat te vervangen door een op arbeid gebaseerde economie.
Nu is iedere economie op arbeid gebaseerd - de arbeidsproductiviteit ligt in Nederland aanzienlijk hoger dan in Hongarije, om maar wat te noemen - maar wat Orbán daarmee bedoelt, is de afgelopen tijd duidelijk geworden. Bij de verkiezingscampagne ruim een jaar geleden beloofde hij een miljoen nieuwe banen. Onmogelijk, leek het, tenzij je, net onder het socialisme, mensen verplicht om nutteloos werk te doen. En dat gaat inderdaad gebeuren. Werklozen zullen in toekomst verplicht worden om, tegen minder dan het minimumloon, graaf- en bouwwerkzaamheden te verrichten aan projecten die de staat organiseert. Daarbij kan het gaan om de aanleg van dijken en kanalen, maar ook om de bouw van sportstadia.
Natuurlijk gaat dat werk sneller met machines, en vermoedelijk ook beter, maar in Hongarije, aldus Orbán een tijd geleden op de Hongaarse tv, zullen dat soort projecten in toekomst niet meer met machines, maar met ouderwetse handkracht worden gedaan. Wie weigert, krijgt zo'n minimale uitkering dat er echt niet van te leven is. En omdat te verwachten is dat mensen niet staan te trappelen voor dit soort banen, worden straks gepensioneerde politiemensen ingeschakeld om toezicht op hen te houden.
Protesten tegen deze werkverschaffing hoor je tot nu toe nauwelijks, misschien omdat veel mensen denken dat het vooral zigeuners zijn die op die manier "eindelijk eens aan het werk gaan." In absolute getallen zijn er echter nog veel meer Hongaren, vooral in het oosten van het land, die ongeschoold en langdurig werkloos zijn en die geen kans maken op de reguliere arbeidsmarkt. Dat is een serieus probleem, dat valt niet te ontkennen. Maar al die mensen zouden waarschijnlijk meer gebaat zijn bij een goed scholingsprogramma dan bij graafwerk dat hen geen steek verder helpt als het gaat om het vinden van een echte baan.
Volgens hem kijken West-Europese landen met jaloezie naar de ontwikkelingen in Hongarije, en speelt het land met zijn nieuwe sterke staat, zijn nieuwe grondwet en zijn nieuwe mediawet een voortrekkersrol. Ongetwijfeld zijn Geert Wilders en andere populisten het roerend met hem eens.
Labels:
economie,
werkverschaffing
donderdag 14 juli 2011
Gesprek in de trein
In de trein van Utrecht naar Nijmegen zit een groep studenten. Ze praten nogal hard, en daarom kan me niet ontgaan dat het gesprek plots over een medestudente gaat, of een medestudent, die zich van vrouw naar man aan het ombouwen is. Er schijnt een borstoperatie aanstaande te zijn, en de groep bespreekt intensief, maar met mededogen, wat voor enorm ingrijpende verandering dat voor de betreffende persoon moet zijn. Het gesprek gaat over hormonen, over baardgroei, over haar stem, maar, en daarom valt het me op, niet één keer wordt er grappig over gedaan of over gegiecheld. Transseksualiteit is voor hen duidelijk geen onderwerp om over te lachen, laat staan om bespottelijk te maken. Je zal het maar hebben. Alle problemen die daarbij komen kijken....
Ik probeer me hetzelfde gesprek in te denken in een Hongaarse treincoupé. Onmogelijk, denk ik. Het zal in Hongarije misschien mogelijk zijn je te laten opereren, maar als het gebeurt, gebeurt dat heel erg in het geheim. Een zoektocht op het internet levert sites op van belangenorganisaties van homoseksuelen, waar uit wordt gelegd wat een transseksueel is, en mensen worden uitgenodigd voor een bijeenkomst van transseksuelen in, jawel, Nederland. En er wat het een en ander hormoonbehandelingen uitgelegd. Maar een operatie? Er is één Attila die er openlijk voor uit is gekomen dat hij in een Anna veranderd is en die dan ook alle kranten heeft gehaald.
Maar daar blijft het wel bij. Boedapest heeft zeker een homoscene, en je ziet op straat heel af en toe een stel dat openlijk uit de kast komt. Maar daar is moed voor nodig, want aanvaard is het zeker niet. Homoseksualiteit is voor scholieren een onderwerp om op school lacherig over te doen, voor sommige priesters een ziekelijke afwijking en voor sommige politici in de huidige regering een kwestie om zich druk over te maken: niet voor niets is het huwelijk in de nieuwe grondwet vastgelegd als een verbinding tussen man en vrouw.
Transseksualiteit is in zo'n klimaat helemaal een brug te ver. En een paar studenten die er in de trein over praten alsof ze het hebben over de aanstaande verhuizing van een of andere vriend of het gebroken been van een vriendin? Ik denk dat we daar nog heel lang op kunnen wachten.
Ik probeer me hetzelfde gesprek in te denken in een Hongaarse treincoupé. Onmogelijk, denk ik. Het zal in Hongarije misschien mogelijk zijn je te laten opereren, maar als het gebeurt, gebeurt dat heel erg in het geheim. Een zoektocht op het internet levert sites op van belangenorganisaties van homoseksuelen, waar uit wordt gelegd wat een transseksueel is, en mensen worden uitgenodigd voor een bijeenkomst van transseksuelen in, jawel, Nederland. En er wat het een en ander hormoonbehandelingen uitgelegd. Maar een operatie? Er is één Attila die er openlijk voor uit is gekomen dat hij in een Anna veranderd is en die dan ook alle kranten heeft gehaald.
Maar daar blijft het wel bij. Boedapest heeft zeker een homoscene, en je ziet op straat heel af en toe een stel dat openlijk uit de kast komt. Maar daar is moed voor nodig, want aanvaard is het zeker niet. Homoseksualiteit is voor scholieren een onderwerp om op school lacherig over te doen, voor sommige priesters een ziekelijke afwijking en voor sommige politici in de huidige regering een kwestie om zich druk over te maken: niet voor niets is het huwelijk in de nieuwe grondwet vastgelegd als een verbinding tussen man en vrouw.
Transseksualiteit is in zo'n klimaat helemaal een brug te ver. En een paar studenten die er in de trein over praten alsof ze het hebben over de aanstaande verhuizing van een of andere vriend of het gebroken been van een vriendin? Ik denk dat we daar nog heel lang op kunnen wachten.
Labels:
homo,
transseksualiteit
donderdag 7 juli 2011
Spionage of politiek opzetje?
Een echt geval van spionage of een politiek proces? Die vraag houdt Hongarije bezig sinds afgelopen weekend de voormalige minister van veiligheidszaken György Szilvásy, lid van de vorige socialistische regering, op verdenking van spionage werd gearresteerd. Ook twee voormalige hoofden van de veiligheidsdienst werden in verband met dezelfde kwestie aangehouden.
Welke kwestie? Goede vraag. De drie worden beschuldigd van spionage en staatsvijandige activiteiten. Maar wat ze zouden hebben gedaan, is tot staatsgeheim verklaard en mag pas in 2089 openbaar worden gemaakt. Alleen voor de leden van de parlementaire commissie voor veiligheidszaken werd een tipje van de sluier opgelicht, maar ook die kregen de echte aanklacht niet te horen en moeten bovendien de komende 78 jaar hun mond houden over het weinige dat ze weten.
Bij gebrek aan informatie speculeren de Hongaarse media volop over de mogelijke aanklacht. Een optie is dat de drie van spionage voor Rusland worden beschuldigd. Dat past goed bij het feit dat een van de verdachten, Sándor Laborc, ooit door de Russische KGB werd opleid.
dinsdag 5 juli 2011
Hogere verkeersboetes
Rijden met een slok op was altijd al verboden in Hongarije, maar sinds 1 juli kun je het echt maar beter uit je hoofd laten. De minimumstraf voor bestuurders die gedronken hebben (en één glas is al genoeg) wordt 150.000 forint, pakweg 575 euro. En als je pech hebt en boven de 0,8 promille zit, rekent oom agent het dubbele. Bovendien kost dronken rijden je punten van je rijbewijs, en als het er genoeg zijn, ben je dat dus kwijt.
Het is maar een van de boetes die per 1 juli omhoog is gegaan. Na het lik-op-stukbeleid voor kleine misdrijven, dat vorig jaar werd ingevoerd, zijn nu verkeersovertreders aan de beurt. Wie geen gordel om heeft, is tussen de 15.000 en de 40.000 forint kwijt en wie door het rode licht of op een spoorwegovergang blijft staan, betaalt 100.000 forint (of zijn leven, natuurlijk, als hij pech heeft). Ook hardrijders kunnen rekenen op straffen die oplopen tot 300.000 forint. Afhankelijk van de geldende maximumsnelheid op de betreffende weg is tien tot twintig kilometer te hard nog een gewone boete, maar nog harder rijden wordt een officieel misdrijf. Hoe hoog de boete daarvoor is en hoe snel die oploopt hangt ook af van de maximumsnelheid op het betreffende wegdeel samen.
Buitenlanders moeten overigens helemaal gaan uitkijken, want de politie krijgt de bevoegdheid om auto's in beslag te nemen tot de boete is voldaan. Hongarije is niet het enige land dat dat doet. Ook Frankrijk, dat een boetesysteem heeft waar het nieuwe Hongaarse stelsel rechtstreeks van af gekeken lijkt te zijn. neemt auto's in beslag tot de boete voldaan is. De ervaring leert namelijk dat de politie anders naar zijn geld kan fluiten. De bedoeling is overigens wel dat boetes uiteindelijk ter plekke met een credit card kunnen worden betaald, maar dat is voorlopig toekomstmuziek.
En vanaf 2014 wordt het nog strenger, niet alleen in Hongarije, maar in de hele EU. Verkeersovertredingen worden een Europese aangelegenheid, en wie in Boedapest door het rode licht rijdt, te diep in het glas kijkt, of op de snelweg het gaspedaal eens flink intrapt, kan erop rekenen dat de Hongaren in Nederland navragen of dit voor het eerst of dat ze met een veelpleger van doen hebben. En dat kost extra.
Het is maar een van de boetes die per 1 juli omhoog is gegaan. Na het lik-op-stukbeleid voor kleine misdrijven, dat vorig jaar werd ingevoerd, zijn nu verkeersovertreders aan de beurt. Wie geen gordel om heeft, is tussen de 15.000 en de 40.000 forint kwijt en wie door het rode licht of op een spoorwegovergang blijft staan, betaalt 100.000 forint (of zijn leven, natuurlijk, als hij pech heeft). Ook hardrijders kunnen rekenen op straffen die oplopen tot 300.000 forint. Afhankelijk van de geldende maximumsnelheid op de betreffende weg is tien tot twintig kilometer te hard nog een gewone boete, maar nog harder rijden wordt een officieel misdrijf. Hoe hoog de boete daarvoor is en hoe snel die oploopt hangt ook af van de maximumsnelheid op het betreffende wegdeel samen.
Buitenlanders moeten overigens helemaal gaan uitkijken, want de politie krijgt de bevoegdheid om auto's in beslag te nemen tot de boete is voldaan. Hongarije is niet het enige land dat dat doet. Ook Frankrijk, dat een boetesysteem heeft waar het nieuwe Hongaarse stelsel rechtstreeks van af gekeken lijkt te zijn. neemt auto's in beslag tot de boete voldaan is. De ervaring leert namelijk dat de politie anders naar zijn geld kan fluiten. De bedoeling is overigens wel dat boetes uiteindelijk ter plekke met een credit card kunnen worden betaald, maar dat is voorlopig toekomstmuziek.
En vanaf 2014 wordt het nog strenger, niet alleen in Hongarije, maar in de hele EU. Verkeersovertredingen worden een Europese aangelegenheid, en wie in Boedapest door het rode licht rijdt, te diep in het glas kijkt, of op de snelweg het gaspedaal eens flink intrapt, kan erop rekenen dat de Hongaren in Nederland navragen of dit voor het eerst of dat ze met een veelpleger van doen hebben. En dat kost extra.
Labels:
boetes,
verkeersregels
maandag 4 juli 2011
De kracht van een anonieme klacht
Iemand, niemand weet wie, klaagde onlangs bij minister van informatie Zoltán Kóvacs over een bijdrage op het online-forum van oppositiekrant Népszava. Het ging om een reactie op een commentaar van de krant, waar de anonieme klager aanstoot aan genomen schijnt te hebben. Het commentaar was geschreven naar aanleiding van de begrafenis van de vroegere president Ferenc Madl. Maar wat de klager zo had gestoord aan de reacties, is niet duidelijk. Dat stond er namelijk niet bij.
Wat doe je als je als minister van informatie een anonieme brief krijgt over een niet nader gespecificeerde bijdrage op een internetforum? In de prullenbak ermee, zou je zeggen. Zo niet Zoltán Kóvacs. Die oordeelde dat zijn bureau niet het juiste was om de klacht te behandelen, en gaf de zaak dus door aan wat hij wel de juiste man vond, mediacommissaris Jenő Bodonovich. Dat is weer iemand anders dan de Hongaarse media-autoriteit die zich eigenlijk over dit soort klachten zou moeten buigen, maar hij is blijkbaar ook bevoegd om klachten af te handelen, zelfs anonieme.
De Népszava kreeg prompt een brief van meneer Bodonovich waarin die een onderzoek aankondigde naar de reacties op het forum, die beledigend voor Madl en de huidige president Pál Schmitt zouden zijn geweest. Eén reactie had de krant overigens zelf al verwijderd, eentje waarin premier Viktor Orbán in zoveel woorden dood werd gewenst.
Inmiddels heeft de media-autoriteit laten weten dat de wet helemaal geen mogelijkheden biedt om onlinemedia aan te pakken vanwege commentaren op hun sites, dus wat meneer Bodonovich precies gaat doen, is onduidelijk. In die zin lijkt het allemaal een storm in een glas water, maar juist daarom ga je je afvragen waarom de minister van informatie überhaupt aandacht aan een anonieme brief heeft gegeven.
Hongaarse media leggen een verband met het feit dat per 1 juli niet alleen het Hongaarse voorzitterschap van de EU voorbij is, maar ook de 'gewenningsperiode' die media kregen bij de invoering van de mediawet op 1 januari. Vanaf nu is het menens: media die volgens de media-autoriteit de wet overtreden en bijvoorbeeld beledigend schrijven over religie, minderheden, meerderheden en nog zo wat zaken, kunnen forse boetes krijgen.
In zo'n klimaat krijgt de hele kwestie meer betekenis. Zelfs als er uiteindelijk niets uit komt, dan heeft de brief aan de Népszava zo'n intimiderende werking gehad, dat diverse onlinemedia aankondigden hun forums te gaan moderaten. Nu is daar misschien wel wat voor te zeggen. Dat sommigen het internet als een vrijbrief zien om, liefst verstopt achter een schuilnaam, alles en iedereen die hen niet bevallen voor rotte vis uit te maken, of zelfs het graf in te wensen, is geen ontwikkeling die ik persoonlijk erg toejuich.
En dat je dat als beheerder van een forum niet accepteert, daar heb ik alle begrip voor, als het tenminste uit de juiste motieven gebeurt. Kranten maken ook een selectie van hun lezersbrieven. Noodgedwongen, want er is nu eenmaal maar een beperkte ruimte in een gedrukte krant, maar daarbij sneuvelen de scheldpartijen ook.
Ik kan me zelfs indenken dat je als regering een discussie met de media aangaat hoe je omgaat met bepaalde meningen op internetforums. Dat soort debatten zijn niet ongewoon: in Nederland hebben media ooit onderling afgesproken hoe ze omgaan met de identiteit van verdachten, en in Engeland (geloof het of niet) houden de tabloids zich ook aan bepaalde regels naar aanleiding van zo'n openbaar debat.
Maar dat media zonder enige discussie besluiten tot moderaten uit angst voor boetes, dat is zorgwekkend. Dat is geen rationale afweging meer, maar zelfcensuur. En dat de Hongaarse mediawet dat effect zou hebben, was te verwachten. Zelfs als er nooit een boete wordt uitgedeeld, is de dreiging van een forse geldstraf een effectief middel om media tot zelfcensuur te bewegen.
Dat geldt zeker voor oppositiemedia, die merendeels aan de rand van de afgrond staan, niet in de laatste plaats dankzij het feit dat deze regering hen geen overheidsadvertenties gunt en daarmee een fors gat in hun budget slaat. Het is een effectieve manier om van de kritische media af te komen zonder ze wettelijk aan te pakken. De Népszava is bijvoorbeeld bijna failliet. Een boete zou zeker het einde van de krant zijn. Dan hou je je wel gedeisd.
Wat doe je als je als minister van informatie een anonieme brief krijgt over een niet nader gespecificeerde bijdrage op een internetforum? In de prullenbak ermee, zou je zeggen. Zo niet Zoltán Kóvacs. Die oordeelde dat zijn bureau niet het juiste was om de klacht te behandelen, en gaf de zaak dus door aan wat hij wel de juiste man vond, mediacommissaris Jenő Bodonovich. Dat is weer iemand anders dan de Hongaarse media-autoriteit die zich eigenlijk over dit soort klachten zou moeten buigen, maar hij is blijkbaar ook bevoegd om klachten af te handelen, zelfs anonieme.
De Népszava kreeg prompt een brief van meneer Bodonovich waarin die een onderzoek aankondigde naar de reacties op het forum, die beledigend voor Madl en de huidige president Pál Schmitt zouden zijn geweest. Eén reactie had de krant overigens zelf al verwijderd, eentje waarin premier Viktor Orbán in zoveel woorden dood werd gewenst.
Inmiddels heeft de media-autoriteit laten weten dat de wet helemaal geen mogelijkheden biedt om onlinemedia aan te pakken vanwege commentaren op hun sites, dus wat meneer Bodonovich precies gaat doen, is onduidelijk. In die zin lijkt het allemaal een storm in een glas water, maar juist daarom ga je je afvragen waarom de minister van informatie überhaupt aandacht aan een anonieme brief heeft gegeven.
Hongaarse media leggen een verband met het feit dat per 1 juli niet alleen het Hongaarse voorzitterschap van de EU voorbij is, maar ook de 'gewenningsperiode' die media kregen bij de invoering van de mediawet op 1 januari. Vanaf nu is het menens: media die volgens de media-autoriteit de wet overtreden en bijvoorbeeld beledigend schrijven over religie, minderheden, meerderheden en nog zo wat zaken, kunnen forse boetes krijgen.
In zo'n klimaat krijgt de hele kwestie meer betekenis. Zelfs als er uiteindelijk niets uit komt, dan heeft de brief aan de Népszava zo'n intimiderende werking gehad, dat diverse onlinemedia aankondigden hun forums te gaan moderaten. Nu is daar misschien wel wat voor te zeggen. Dat sommigen het internet als een vrijbrief zien om, liefst verstopt achter een schuilnaam, alles en iedereen die hen niet bevallen voor rotte vis uit te maken, of zelfs het graf in te wensen, is geen ontwikkeling die ik persoonlijk erg toejuich.
En dat je dat als beheerder van een forum niet accepteert, daar heb ik alle begrip voor, als het tenminste uit de juiste motieven gebeurt. Kranten maken ook een selectie van hun lezersbrieven. Noodgedwongen, want er is nu eenmaal maar een beperkte ruimte in een gedrukte krant, maar daarbij sneuvelen de scheldpartijen ook.
Ik kan me zelfs indenken dat je als regering een discussie met de media aangaat hoe je omgaat met bepaalde meningen op internetforums. Dat soort debatten zijn niet ongewoon: in Nederland hebben media ooit onderling afgesproken hoe ze omgaan met de identiteit van verdachten, en in Engeland (geloof het of niet) houden de tabloids zich ook aan bepaalde regels naar aanleiding van zo'n openbaar debat.
Maar dat media zonder enige discussie besluiten tot moderaten uit angst voor boetes, dat is zorgwekkend. Dat is geen rationale afweging meer, maar zelfcensuur. En dat de Hongaarse mediawet dat effect zou hebben, was te verwachten. Zelfs als er nooit een boete wordt uitgedeeld, is de dreiging van een forse geldstraf een effectief middel om media tot zelfcensuur te bewegen.
Dat geldt zeker voor oppositiemedia, die merendeels aan de rand van de afgrond staan, niet in de laatste plaats dankzij het feit dat deze regering hen geen overheidsadvertenties gunt en daarmee een fors gat in hun budget slaat. Het is een effectieve manier om van de kritische media af te komen zonder ze wettelijk aan te pakken. De Népszava is bijvoorbeeld bijna failliet. Een boete zou zeker het einde van de krant zijn. Dan hou je je wel gedeisd.
Labels:
mediawet,
zelfcensuur
Abonneren op:
Posts (Atom)