maandag 23 juni 2008

NUMMERTJE TREKKEN

Sinds een paar jaar zie je ze steeds vaker opduiken op allerlei plekken: automaten waaruit je een nummertje moet trekken zodat je beurt afgeroepen kan worden. De bank heeft ze, de vreemdelingenpolitie, het ziekenfonds, sommige postkantoren. Sinds enkele dagen beschikt het net verhuisde plaatselijke kantoor van de electriciteitsmaatschappij er ook over.
Het is een electronische versie van het nummertje dat je bij de bakker kunt tekken. Makkelijk, zou je denken, dat voorkomt van die vragen als 'wie was de laatste', of schuine blikken omdat niemand wat durft te zeggen tegen die blonde dame op hoge hakken die plompverloren voordringt.
Maar een korte studie van die palen leert dat gemak niet voorop heeft gestaan bij het ontwerp. Over het algemeen moet je een heel keuzemenu bestuderen. Kom je voor een zakelijke rekening, een persoonlijke rekening, een lening, buitenlandse valuta, een kredietkaart, moet je geld opnemen of storten, en zo ja, meer of minder dan een miljoen forint? En als je dan voor een zakelijke rekening komt, kom je dan voor geldopname, advies of iets anders?
De computer die het systeem regelt, schijnt zijn eigen opvattingen over klantgericht handelen te hebben. Het komt voor dat iemand die ruim na jou binnen is gekomen, eerder aan de beurt is, omdat hij voor een andere zaak komt. Wat dat betreft is papier simpeler: zoiets zal je bij de bakker niet zo snel overkomen.
Ooit vroeg ik me wanhopig af of ik misschien twéé nummertjes moest trekken als ik voor twee verschillende zaken kwam. Inmiddels weet ik dat het er niet echt toe doet wat ik intik, ook als ik met een heel boodschappenlijstje kom, hoef ik meestal toch maar naar één dame. Nog steeds trek ik, als het heel druk is, soms wel eens twee nummertjes: dat vergroot de kansen om snel aan de beurt te komen.
Laatst kwam ik in een helemaal lege bank. Ah, dacht ik, dan hoef ik ook geen nummertje te trekken. Fout gedacht. Die nummertjes, ben ik inmiddels achter, zijn er namelijk helemaal niet voor mijn gemak. Ze zijn er trouwens ook niet voor het gemak van de dames achter de balie.
Ze zijn er voor de controle van de dames achter de balie. Aan de hand van de nummertjes wordt nagegaan hoeveel klanten ze op een dag te woord hebben gestaan, en hoe lang en over wat voor soort aangelegenheid.
Als de nummertjesautomaat het niet doet, heb je pech. Zo heb ik het meegemaakt dat de uitreiking van verblijfsvergunningen een tijd stillag, omdat de automaat niet meewerkte. Bij het electriciteitsbedrijf, waar de klantenservice tot twee uur 's middags werkt, kun je tot tien voor twee precies een nummertje trekken. Kom je een minuut later, mag er niemand meer voor de balie staan, jij komt ook niet aan de beurt. Geen nummer, geen service, zo simpel is dat.

donderdag 12 juni 2008

DIENSTREGELING

De bus naar Nógrádsáp? De dame achter het loket op het busstation in Vác verwees me met een vaag armgebaar naar halte nummer drie. Inderdaad, op de kop van het platform stond een bord, met alle plaatsen waar de bussen die hier vertrokken, heengingen.
Bussen, inderdaad, want er stonden er welgeteld vijf, achter elkaar, naast elkaar. Welke de mijne was, was me een raadsel, want de enkele bus die boven de voorruit een bord met zijn bestemming had, scheen naar Budapest te gaan. Vragen leek de enige oplossing. De ene ging naar Penc, vertelde een wachtende mevrouw bij die bus me. De andere naar Csövár, een dorpje net voorbij Penc. De derde ging naar Legénd, het buurdorp van Nógrádsáp. De vierde bleek inderdaad naar Nógrádsáp te gaan. En de vijfde ging voorlopig nergens heen, maar dat zou ik pas bij vertrek ontdekken.
Om 14.10 startte onze chauffeur de bus. Mij was een raadsel hoe hij weg wilde rijden, want we stonden volledig ingeklemd tussen de andere vier bussen. Maar dat raadsel loste zich op, toen ook de chauffeurs van de drie andere bussen hun motoren startten. Daar vertrokken we, in colonne.
In colonne reden we door Vác en door het aangrenzende Rád. In het daaropvolgende Penc had één van de bussen zijn eindbestemming bereikt en sloeg de ander af richting Csövár. De bus richting Legénd en die richting Nógrádsáp vervolgden gezamelijk hun weg.
Bij mij was tegen die tijd het licht uitgegaan. Ik weet dat het maken van dienstregelingen een kunst is, waar zelfs de wiskunde zijn tanden op stukbijt. Maar vier bussen op dezelfde tijd in dezelfde richting laten vertrekken, waarvan twee met eindbestemmingen die slechts vijf kilometer uit elkaar liggen?
Een beetje meer spreiding, een bus die een stukje doorrijdt naar het volgende dorp en je zou een geweldige service hebben. De inwoners van Rád en Penc zouden iedere tien minuten een bus naar Vác kunnen nemen, in plaats van de huidige situatie, waarin een paar bussen tegelijkertijd langskomen en er vervolgens drie kwartier of een uur lang géén bus rijdt.
En de inwoners van Legénd en Nógrádsáp zouden pakweg ieder half uur een bus naar de stad kunnen nenem, inplaats van één keer per uur, of zelfs één keer in de twee uur. Je hoeft geen mathematicus te zijn om dat te bedenken. En als je dan nog af en toe een monteur door de bus stuurt die zorgt dat de rugleuningen van de stoelen niet op half zeven hangen, kan niemand nog over je service klagen.
Maar Volán is een staatsbedrijf, en dat merk je. Knorrige lokettistes, slechte informatie, matige service: zolang vadertje staat te hulp springt als de bedrijfskas weer eens leeg is, zal dat vermoedelijk niet veranderen. En ondertussen stappen steeds meer dorpsbewoners over op de auto.

maandag 9 juni 2008

CORRUPTIE?

Een Nederlandse studente die in Budapest een scriptie schrijft over het verband tussen corruptie en politiek, wilde van mij weten of de corruptie in Hongarije volgens mij erger was geworden, of juist minder erg.
Goede vraag. Het probleem met corruptie is dat je het verschijnsel zelf niet kunt meten. Dat hoort nu eenmaal bij illegale activiteiten, die worden niet bij de belasting opgegeven en strafrechtelijk onderzoek naar corruptie is ook al niet simpel. Het enige dat je kunt meten en in cijfers kunt weergeven, is in hoeverre mensen denken dat er in hun land sprake van corruptie is.
Als mensen denken dat er weinig corruptie is, mag je aannemen dat ze het verschijnsel in hun dagelijkse leven zelden tegen komen en dat er dus ook niet zoveel gaande is. Als mensen zeggen dat er volgens hen veel corruptie is, kun je de conclusie trekken dat ze er vaak mee te maken hebben, en corruptie dus een normaal verschijnsel is.
Maar er spelen ook andere factoren mee. Politici en de pers, bijvoorbeeld. Als politici hun opponenten regelmatig van corruptie beschuldigen, en de kranten die beschuldigingen klakkeloos overnemen zonder te onderzoeken of er iets van klopt, kun je als lezer denken dat er ontzettend veel corruptie is, zonder dat je in je dagelijkse leven vaak met het verschijnsel te maken hebt.
Dat is in Hongarije een beetje het geval. Hongaren denken dat de corruptie in hun land groot is, terwijl de corruptie in hun dagelijkse corruptie de afgelopen jaren aantoonbaar is afgenomen.
Onder het communisme moest je jaren wachten op een telefoonaansluiting. Als je dus iemand kende die voor je kon regelen dat het sneller ging (in ruil voor een wederdienst, niet voor geld), dan maakte je natuurlijk gebruik van zo'n weggetje. Veel mensen hebben dat waarschijnlijk niet als corruptie ervaren. Er was tekort aan van alles, en om dat soort problemen op te lossen, zocht je iemand die de juiste contacten had. Zo iemand deed wat voor je, en als hij een tijdje later bij je aankwam voor een wederdienst, dan hielp je hem ook. Logisch toch?
Maar het was natuurlijk niet meer dan verkapte corruptie. Degenen die het pech hadden niemand te kennen die auto-onderdelen kon leveren, of bouwmateriaal, of een mannetje dat bij de gemeente werkte en in het weekend wel even kon komen helpen met de buldozer van de plantsoenendienst, konden op hun telefoonaansluiting of hun paspoort wachten tot ze een ons wogen.
Nu staan de maatschappijen te dringen om je een telefoon te verkopen. En de wet is zo geregeld dat je je paspoort binnen luttele dagen kunt afhalen. Daar hoef je niets meer voor te regelen, daar hoef je geen geld voor te schuiven, dat gaat gewoon vanzelf. Een nieuwe auto is geen gunst meer, maar een ding dat je kunt aanschaffen als je genoeg gespaard hebt. En anders staan de kredietverleners te dringen.
In alle jaren dat ik in Hongarije woon, heb ik welgeteld twee keer meegedaan aan corruptie. De eerste keer was direct na aankomst in Budapest, in 1990. De douaneman die onze verhuisboedel kwam inklaren (thuis!) vroeg, voor hij zijn handtekening onder het inklaringsformulier zette, heel bescheiden of we de taxi voor hem konden betalen. Het ging om iets van 2,50 gulden, één euro. Dat hebben we gedaan.
De tweede keer ging het om een agent die ons, op een snikhete zomerdag terwijl we met een auto vol kinderen zaten, dreigde mee naar het bureau te nemen nadat we door rood waren gereden. Het sloeg nergens op, en als ik alleen was geweest zou ik met alle liefde gekeken hebben wat er gebeurd zou zijn als ik néé had gezegd. Maar met een huilende baby in de auto... Als wraak hebben we hem het geld heel zichtbaar voor iedereen in zijn handen gedrukt, wat hij héél vervelend vond.
Maar ik heb nog nooit geld op tafel hoeven leggen om iets voor elkaar te krijgen. Misschien waren sommige procedures sneller gegaan als ik wel had betaald, maar omdat ik dat nooit uit heb geprobeerd, kan ik daar niets over zeggen. Hoewel ik in dit blog vaker heb geschreven over situaties waarin zaken moeizaam gingen, ben ik tegenwoordig vaak verbijsterd hoe snel problemen soms opgelost kunnen worden.
Een per e-mail ingediende klacht over een kapotte hoofdkraan leidde ertoe dat anderhalf uur later twee monteurs voor de deur stonden om de zaak te repareren. We konden ze niet eens een fooi geven: toen ze klaar waren stak één van hen zijn hoofd om de deur om dat te melden en weg waren ze.
Wel merk ik, dat Hongaren er vaak van overtuigd zijn dat je er zonder corruptie niet komt. Toen wij samen met onze buren een bouwvergunning aanvroegen voor de verbouwing van ons huis, werd die in eerste instantie op esthische gronden afgewezen. Nu vond ik het ontwerp dat we hadden ingediend - naar een idee van de buurman - zelf ook lelijk, dus ik had wel begrip voor die afwijzing (sterker nog, hij kwam me niet slecht uit). Onze Hongaarse buurvrouw was er echter van overtuigd dat de ambtenaren geld wilden. Ik stelde voor een nieuw ontwerp in te dienen. En zowaar: dat werd goedgekeurd.
Maar een serieus probleem is, dat regelingen vaak onduidelijk zijn en bovendien constant veranderen en besluiten vaak onvoldoende worden gemotiveerd. Zelfs als er géén sprake is van corruptie, leidt dat ertoe dat mensen vaak het gevoel hebben dat er iets niet klopt.
Dat geldt in het klein, maar dat geldt helemaal in het groot. Als staatsbedrijven worden verkocht zonder dat de prijs openbaar wordt gemaakt, is het begrijpelijk dat mensen denken dat er iets niet klopt. Ondoorzichtige besluitprocedures hóeven niet altijd te betekenen dat er corruptie is, maar bevorderen dat idee wel. En zolang politici weigeren daar iets aan te doen, zullen andere politici dat aangrijpen om beschuldigingen van corruptie te doen. Misschien terecht. Misschien ook niet.

zaterdag 7 juni 2008

TRIANON

Gisteren was het 88 jaar dat het Verdrag van Trianon werd ondertekend. Dat zou ik nooit geweten hebben, als het geen aanleiding was geweest voor een plechtige ceremonie, bijna op mijn eigen drempel.
Niet zover van ons vandaan, in een park langs de Donau, staat een monument, maar waarvoor het was, was me totaal onduidelijk. Tot gisteren, toen in het bijzijn van de bisschop, een gereformeerde hoogwaardigheidsbekleder en de burgemeester van Vác, de 'nationale vlag' werd gehesen. Tot nu toe dacht ik dat iedere rood-wit-groene vlag met het Hongaarse wapen een nationale vlag was, maar hier ging het toch om iets anders.

Toen Hongarije na de Eerste Wereldoorlog onder het verdrag van Trianon tweederde van zijn grondgebied kwijtraakte, ontstond de Hongaarse Irredentistische Beweging, die zich tot doel stelde om alle Hongaarse gebieden weer te verenigen.
Het was een zeer brede beweging. Overal zag je slagzinnen als ‘Nee, nee, nooit’, ‘Hongaarse gerechtigheid’ en ‘Alles terug’. Het land werd overstroomd met een vloed aan irredentistische parafernalia, van vlaggen, briefkaarten en asbakken tot puzzels en tafelklokken, allemaal versierd met de kaart van Groot-Hongarije, het Hongaarse wapen of andere symbolen van het verloren vaderland.
Mensen die de zaak heel serieus namen, hadden zelfs een speciale groet en op school begonnen kinderen in heel Hongarije iedere ochtend met het opzeggen van het ‘Hongaarse Credo’, een gedicht dat in 1920 de eerste prijs had gewonnen bij een patriottische dichtwedstrijd:

‘Ik geloof in één God
Ik geloof in één Vaderland
Ik geloof in één goddelijke en eeuwige gerechtigheid
Ik geloof in de wederopstanding van Hongarije
Amen’

Overal verschenen in die jaren 'Nationale Vlaggen', monumenten die het verscheurde vaderland moesten herdenken. Het belangrijkste stond op het Szabadság tér in Budapest, op de plaats waar nu het door velen verfoeide Monument voor de Sovjet-gevallenen staat. Meer dan 300 gemeente richtten hun eigen monument op. Het ging niet alleen om de vlag: veel belangrijker eigenlijk was de sokkel, waarin aarde verwerkt werd uit alle verloren provincies.

Zoiets heb ik sinds gisteren dus ook voor mijn deur. Het vervangt een monument dat in de jaren dertig gebouwd werd, maar door een overstroming werd vernield. Onder het communisme was er van herbouw natuurlijk geen sprake, maar gnu kwam het er dus van.
Hou me ten goede: ik begrijp dat Trianon in Hongarije nog steeds leeft. Er was een tijd dat ik het niet begreep, maar inmiddels ken ik zoveel mensen die zelf, of hooguit één, twee generaties geleden uit Roemenië of Slowakije zijn gekomen, die daar nog grootouders, neven en nichten hebben, dat het me volslagen duidelijk is waarom de opsplitsing van het land nog steeds een gevoelige snaar raakt.
Maar de inwijding van de Nationale Vlag was meer dan een gevoelige snaar, het was meer wentelen in historisch verdriet. Het was allemaal heel droevig, met tal van gedichten en liederen waarin woorden als 'bitter lot' en 'bloed' in iedere tweede zin terug kwamen. ,,Na 1920 kon ik nooit meer blij zijn'' luidde één tekstregel van een lied, en een groot deel van de menigte zong het mee.
Het was ook niet echt meer van deze tijd, met huzaren, kanonschoten en een koperen urn, waarin plechtig aarde uit alle verloren provincies werd gestort, om in de voet van het monument ingemetseld te worden. Hoezeer het niet van deze tijd was, bleek misschien wel het beste bij de kraam met irredentische souvenirs, waaronder een speld met Groot-Hongarije en een portret van admiraal Miklos Horthy, de man die Hongarije tot in de Tweede Wereldoorlog op zeer autoritaire wijze overheerste.
In een tijd waarin de grenzen tussen Hongarije en de buurlanden steeds minder belangrijk worden, zou je hopen dat dit soort rituelen ook minder belangrijk worden. Maar dat schijnt niet het geval te zijn. Hoewel... meer dan tweehonderd mensen waren er niet, hoewel wij allen een uitnodiging in de brievenbus hadden gekregen om ook te komen. Dat was in de jaren twintig wel anders.