dinsdag 28 februari 2006

ZOLI

Zoli wil een afspraak met ons maken, maar hij kan niet in het weekend. Dan staat hij in zijn nieuwe sportwinkel aan het Balatonmeer. Sinds een half jaar open, zegt hij, en een doorslaand succes.
Ik ben de tel inmiddels kwijt hoeveel sportwinkels Zoli heeft. Hij is gespecialiseerd in zwemkleding, geen wonder, want zijn vrouw, dochter en zoon hebben allemaal iets met zwemmen. De een was ooit zwemtrainster, de ander zat haast in het Hongaarse Olympische zwemteam, de derde doet aan waterpolo. En Zoli verkoopt dus zwemkleding.
Zoli is onze oude buurman. Wij woonden ooit in een klein deel van een oude villa, waarvan hij een ander klein deel bezat. Het pand was door de prinselijke familie Esterhazy gebouwd, in de jaren dertig aan een juwelier uit Pest verkocht en na de oorlog door de communisten onteigend. Die hadden het in appartementen verdeeld waar vooral mensen van het platteland een onderkomen hadden gevonden. Het was een curieus stel buren, want hoewel ze al decennia pand en tuin deelden, waren de onderlinge verhoudingen niet erg warm te noemen.
Zoli's ouders hadden er ook een apartmentje en hij was constant met twee zaken bezig: zijn woning verfraaien (zonder vergunning, zodat hij het steeds aan de stok had met de bouwinspectie) en één of andere business bedenken waar hij het mee kon maken.
Met ieder nieuw plan kwam hij bij ons aanzetten. Één keer wilde hij in de tuin een gebouwtje neerzetten, met daarin een paar sokkenbreimachines. Hij was van plan Adidassokken te maken, tot we hem vertelden dat dat niet zomaar mocht, omdat Adidas een beschermde merknaam was. Daar hoorde hij van op. Het was begin jaren negentig en niemand in Hongarije bekommerde zich om beschermde merknamen. Het was een soort Hongkong in het klein, in die dagen. Maar Zoli zag toch maar af van de sokken.
Het idee dat wij hem aan de hand deden, een pizzathuisbezorgservice, zag hij weer niet zitten. Geen markt voor, dacht hij. Maar op zekere dag kwam Zoli met een gulden plan: hij zou een sportwinkel beginnen.
We waren sceptisch. Boedapest barstte in die dagen van de zaakjes die sportkleding verkochtten, omdat iedereen hetzelfde gulden idee leek te hebben en trainingspakken bovendien de nationale mode waren. Zoli wilde het heel kleinschalig aanpakken. Hij had een winkel van anderhalve vierkante meter gehuurd, wel op een centrale straat in de stad, maar echt piepklein.
Nu had hij er wel over nagedacht. Hij legde zich uitsluitend toe op badkleding, waar je natuurlijk niet veel ruimte voor nodig hebt. Zijn aanbod bestond uit geïmporteerde, dure badkleding, die hij buiten de winkel ook direct aan de man bracht, via de zwemcontacten van vrouw en kinderen.
De meeste van die spullen kwamen als 'monster zonder waarde' het land binnen, dat scheelde in de kosten, en bovendien betekende het dat je ze kon verkopen zonder daar de belastingdienst van op de hoogte te stellen. Één keer werden ook wij betrokken bij de import van een speciaal soort badmatjes. Als vrouw en kinderen niet hoefden te zwemmen, stond één van hen wel in het winkeltje, dat tot laat in de avond open was.
Zo was de situatie toen we in 1994 Hongarije een paar jaar lang in de steek lieten. Vier jaar later keerden we terug, en liepen Zoli weer tegen het lijf. Had hij nog een sportwinkel? Jazeker. Hij had zelfs vier sportwinkels, inclusief een zaak in het WestEnd Shopping Center, op dat moment dé winkelhit van Hongarije.
Het ging hem goed, en het gaat hem nu nog beter. Hij bezit inmiddels een groter deel van de villa, inclusief de woning die wij ooit huurden en een enorm stuk van de nog enormere tuin. Hij kan zich inplaats van slechte wijn goede wijn veroorloven en hij is nog steeds bezig met het opknappen van zijn huis.
Hij heeft in het verleden weliswaar wat gefoezeld met belastingen en importheffingen, maar wie heeft dat niet in Hongarije. Wat hij heeft bereikt, is toch vooral het resultaat van simpelweg hard werken. En van zijn gulden idee, natuurlijk. Hoewel een pizzabezorgdienst ongetwijfeld ook een succes zou zijn geworden, als ik tenminste afga op het aantal pizzakoeriers dat Budapest tegenwoordig telt.

maandag 27 februari 2006

EEN LAND, EEN CAMPAGNE, EN VEEL AFFICHES

'Er is een land. Er is een mens. Er is een programma'. Dat lijkt toch sprekend op 'Ein Reich, Ein Volk, Ein Führer'. Tenminste, als je de conservatieve Hongaarse oppositiepartij Fidesz moet geloven. Land, mens en programma zijn afkomstig van een verkiezingsaffische van de socialistische partij, en zijn bedoeld om het programma van premier Gyurcsány aan te prijzen.
Fidesz-politicus Tamas Deutsch-Für had er speciaal een persconferentie voor belegd om zijn scherpzinnige analyse wereldkundig te maken. Hij voerde aan dat mensen die de oorlog hadden meegemaakt zich door het affiche diep gekwetst zouden voelen en nam er zelfs het woord nazi's bij in de mond.
De leider van de Hongaars-joodse gemeenschap moest hem helaas teleurstellen. Hem was geen enkele bijgedachte aan Hitlers leuzen opgekomen toen hij het affiche zag. Een taalwetenschapper noemde de overeenkomst zeer vergezocht en de uitlatingen van de politicus kinderlijk.
Maar het zij Deutsch vergeven. Fidesz moest wel iets terugdoen na alle kritiek op hun eigen affiches. Bij gebrek aan echte serieuze discussie zijn affiches in deze verkiezingscampagne namelijk een hoofdthema geworden. Die van Fidesz komen onder de kop 'Wij leven slechter dan vier jaar geleden', met een foto van een werkloze, een oudere vrouw en nog wat mensen die het slechter hebben dan iver jaar geleden onder de Fidesz-regering.
Helaas bleek eerst dat de werkloze geen werkloze was, maar een betaald fotomodel. Toen werd beweerd dat de arme oude dame wier hartmedicijnen zoveel duurder waren geworden, in feite eigenaresse van een behoorlijke hoeveelheid onroerend goed was die ze verhuurde. En toen bleek dat weer niet waar te zijn. De vrouw die in werkelijkheid op het affiche staat, is overigens ook niet vanwege haar hartproblemen gekozen, maar, zo zei ze in de krant, waarschijnlijk vanwege haar inderdaad mooie rimpelige huid.
Wat zou het, vraag je je dan af. Persoonlijk ben ik er nooit vanuit gegaan dat achter dat soort gezichten op verkiezingsaffiches ook daadwerkelijk een werkloze of een hartpatient schuil zou gaan, net zomin als ik denk dat de mevrouw van de wasmiddelreclame thuis ook daadwerkelijk met Witte Reus wast of dat de Bolletjebakker echt bij Bolletje werkt en de ganse lange dag met koekjes bakken bezig is.
Persoonlijk lijkt het me belangrijker dat je als kiezer te weten komt wat partijen na de verkiezingen van plan zijn te gaan doen. Maar iedere aanleiding om de tegenstander zwart te maken zonder een serieuze discussie over beleid met elkaar te hoeven te voeren, wordt in deze campagne aangegrepen. Het is jammer dat de kranten daar ook nog aan meewerken. Maar het verbaast me hoe langer hoe minder dat de kiezers volgens de opiniepeilingen nauwelijks in de komende verkiezingen zijn geïnteresseerd.

donderdag 23 februari 2006

CORRUPTIE (1)

Van Hongarije en Polen tot Moskou en Bulgarije hoor je burgers klagen dat de corruptie sinds de val van het communisme is enorm is toegenomen. Dat idee leeft niet alleen bij de bevolking, maar ook bij buitenlandse investeerders, politieke partijen, media en internationale organisaties. Corruptie is een serieus probleem, erkent de Bulgaarse politieke wetenschappers Ivan Krastev, directeur van het Centrum voor Liberale Strategiën in Sofia. Maar of het nu erger is dan vroeger, betwijfelt hij.
Krastev, schrijver van het boek 'Shifting obsessions'(Verschuivende Obsessies) over corruptie in Centraal-Europa, ziet de klacht over de toegenomen corruptie onder de bevolking vooral een uiting van onvrede. Hij noemt het 'de zwarte mythe van de verandering' waar alles uit kan worden verklaard: de toename tussen arm en rijk, de teloorgang van wat eens grote nationale bedrijven waren, de werkloosheid en al het andere dat mensen niet zint in hun dagelijkse leven. Voor sommigen is het zelfs een reden om terug te verlangen naar de tijden van weleer, toen het autoritaire communistische regiem, zo geloven ze, corruptie aan banden legde.
Feit is volgens Krasjev dat de corruptie sinds de politieke omwentelingen sterk van karakter is veranderd. Onder het communisme betaalde je zelden steekgeld. Corruptie vond plaats op basis van wat de Russen 'blat' noemen: een soort ruilhandel in vriendendiensten. De dokter hielp de loodgieter en kreeg van zijn patient weer dat nauwelijks te krijgen onderdeel voor zijn kapotte boiler. Vaak was de ruil nog veel gecompliceerder: A deed wat voor B, en in ruil daarvoor zorgde B weer dat C regelde dat D iets voor A iets deed.
Iedereen wist dat je zonder connecties nooit een auto gerepareerd kreeg, een badkamer opgeknapt, een zoon op een goede plek op de universiteit of een bruiloft in het enige goede restaurant van de stad. Het voelde niet echt als corruptie, en pas als iemand geen connecties had en dus de boot mis liept, begon hij zich erover te beklagen. Het systeem werkte, zolang er, zoals onder het communisme, een tekort was aan bijna alles. Maar na 1990 kon iedereen dankzij de markteconomie gewoon naar de winkel voor zijn boileronderdelen of naar de garage voor zijn auto. Vriendendiensten maakten gaandeweg plaats voor geldtransacties en dat is in ieders ogen iets geheel anders.
Wat ook veranderd is, aldus Krasjev, is het maatschappelijke evenwicht. Vroeger waren de inkomensverschillen gering. Ook blat veranderde daar weinig aan. Toen na 1990 de privatisatie van staatsbedrijven begon, kon de enkeling met de juiste connecties zijn slag slaan. De Russische oliemiljardairs zijn daar het sterkste voorbeeld van, maar een groot deel van de heersende elite in Centraal-Europa verdiende zijn beginkapitaal dankzij de goede connecties op het juiste moment. Voor veel gewone burgers staat privatisering sindsdien gelijk aan corruptie, en dat is mede een reden waarom privatiseringsplannen vaak op protest stuiten.
In praktijk, zo blijkt uit onderzoek, komen mensen in hun dagelijkse leven helemaal niet zo vaak corruptie tegen. In landen als Hongarije of Tsjechië doen ambtenaren over het algemeen gewoon hun werk. Maar dat verandert niets aan het beeld dat mensen hebben, want dat wordt voor een groot deel bepaald door media en politiek.
De eigen vooroordelen kunnen ook een belangrijke rol spelen. Toen wij ons balkon wilden verbreden, verwierp de gemeente het eerste ontwerp op esthetische gronden. Onze Hongaarse buurvrouw was ervan overtuigd dat de ambtenaar geld wilden zien. Wij stelden voor het ontwerp aan te passen en tot haar stomme verbazing werd het plan daarna gewoon goedgekeurd. Misschien zou dat ook gebeurd zijn als we haar weg hadden bewandeld en geld hadden betaald. Maar corruptie was in dit geval duidelijk niet de oorzaak van ons probleem.
Politici stellen corruptieaffairs vooral aan de kaak voor hun eigen gewin. In veel gevallen, betoogt Krasjev, is van bestrijding dan ook eigenlijk geen sprake. ,,De politieke competitie in veel democratiën is gereduceerd tot een confrontatie tussen een regering die van corruptie wordt beschuldigd en een oppositie die iets minder corrupt zegt te zijn''.
Media spelen een belangrijke rol in de wijze waarop mensen corruptie beleven. Toen de Poolse regering een paar jaar geleden een anti-corruptiecampagne startte, leidde dat tot meer berichten in de krant, wat de Polen ervan overtuigde dat de corruptie toenam. Dat is mede een verklaring waarom het communisme minder corrupt lijkt: in die tijd las je nooit in de krant dat een ambtenaar zich had laten omkopen. Maar corruptie bestrijden kan een regering zijn populariteit kosten. Dat betekent volgens Krasjev dat ook de meest anti-corrupte politici er feitelijk geen enkel belang bij hebben het onderwerp echt aan te pakken.

woensdag 22 februari 2006

WORSTELEN MET EEN FOUT IMAGO

Uit de sportauto die voor het terras stopt, stapt een jonge vrouw, gekleed volgens de laatste mode, misschien net een tikje te sexy om haar echt goede smaak toe te dichten. Ze zwaait haar lange zwarte haar over haar schouders en stapt heupwiegend en zelfverzekerd naar een tafeltje achterin het café, waar drie vriendinnen wachten, even sexy, even duur gekleed.
Vier jonge Roemeense vrouwen, vriendinnen die over de wereld zijn uitgezwermd, maar elkaar ieder jaar in deze week in Cluj treffen. De ene woont in Italië, de ander in Amerika. Twee wonen nog in Roemenië. Alle vier hebben goede banen, goede vooruitzichten, een salaris waar ze comfortabel van kunnen leven.

Vrijwel niemand in het café is ouder dan 35. Ze zitten financieel allemaal aan de goede zijde van de generatiekloof, want oud zijn betekent in Roemenië vaak ook arm zijn. Zij zijn de opkomende middenklasse. Voor hen is het communisme, met lange rijen voor de winkels, donkere, onverwarmde huizen en angst voor de geheime dienst niet meer dan een vage jeugdherinnering. Net als overigens als een gegarandeerde baan en een vast pensioen, verloren communistische verworvenheden waar hun ouders nog wel eens naar talen.

TALENKENNIS
Ze zijn opgegroeid met buitenlandse televisieprogramma’s en spreken hun talen, beter dan waar dan ook elders in Centraal-Europa. Ze kennen de wereld en hebben vaak een tijd in het buitenland gewoond. Ze hebben een mobiele telefoon, ze zijn gewend aan de vrijheid eigen keuzes kunnen te maken en hebben hun zinnen gezet op een goede auto. Ze zijn misschien niet altijd even optimistisch, maar ze hebben kansen. Meer kansen dan hun ouders ooit hebben gehad.
En Roemenië biedt kansen, zegt Robert Rekkers, directeur van de Banca Transilvania in Cluj. Met een economische groei van rond de zeven procent zit het land enorm in de lift. De oud-ABN-Amro-man stapte enkele jaren geleden over naar de Roemeense bank, die grote problemen had na een fraude bij een van haar kantoren.

De ontwikkelingen in Roemenië gaan snel, maar het land kampt ook met een imagoprobleem van corruptie en nationalisme. Cluj, de stad waar de Banca Transilvania haar hoofdkantoor heeft, maakt deel uit van dat imago. Twaalf jaar lang werd de stad gerund door de extreem-rechtse burgemeester Gheorghe Funar, een man met een pathologische haat voor de lokale Hongaarse minderheid en angst voor buitenlandse investeerders die het gemunt hadden op het ‘Roemeense nationale erfgoed’.
Twee jaar geleden moest Funar het veld ruimen voor de democraat Emil Boc. Tot diens eerste daden behoorden het strijken van ontelbare Roemeense vlaggen en het overschilderen van de stadsbankjes, die allemaal in de nationale kleuren waren geschilderd.
Boc worstelt met de erfenis van een lege stadskas, grote schulden en een gebrek aan computers op het stadhuis, maar hij heeft op één punt de wind mee: hij geniet het vertrouwen van investeerders die jarenlang met een grote boog om Cluj heen zijn gelopen. Terwijl de stad met zijn zeven universiteiten begin jaren negentig als een van de aantrekkelijkste investeringsregio’s in Centraal-Europa gold, zijn buitenlandse bedrijven er ver te zoeken, in tegenstelling tot Noord-Roemeense steden als Timisoara, Sibiu en Oradea, die naast Boekarest gelden als de motoren van de Roemeense industrie.
Rekkers verwacht dat Cluj een inhaalslag gaat maken. De stad telt niet alleen zo’n zestigduizend goed opgeleide studenten, maar is ook het economische en culturele centrum van de regio. ,,Er is hier een enorm aanbod aan goedgeschoolde arbeidskrachten, aan jonge mensen die bereid zijn om te leren en te werken’’. Roemenen zijn creatief en bereid tot aanpassing, is zijn ervaring. ,,De Roemeense arbeidswetgeving is star, dus konden we bij de bank niet op grote schaal reorganiseren. Maar dat was ook niet nodig. Het personeel was vol enthousiasme bereid mee te werken aan de veranderingen die we door hebben gevoerd’’.
De interesse van investeerders voor Transilvanië ligt volgens Rekkers voor de hand. ,,Deze regio ligt vlak bij de buitengrens van de EU. Het voelt hier ook Europeser dan in het zuiden van het land. Roemenië is een land met een verdeelde geschiedenis. Het zuiden behoorde tot het Ottomaanse rijk, dit deel tot het Habsburgse. Dit is altijd het welvarendere deel van het land geweest, al is Cluj door de politieke problemen de laatste tien jaar blijven stilstaan’’.
Cluj oogt inderdaad als een verarmde versie van een Oostenrijkse stad, compleet met pastelkleurige burgerhuizen om een groot plein met een kerk in het midden. Boekarest is eerder een minaretloze versie van Istanboel. De straten in Cluj zijn in betere staat, het verkeer is er minder chaotisch en zelfs het karakter van de mensen is anders, Europeser, zegt Rekkers. ,,Corruptie is overal in Roemenië een probleem, maar hier is het minder sterk dan in Boekarest. We hebben hier meer de Habsburgse mentaliteit’’, meent burgemeester Boc en Rekkers is het met hem eens.
Corruptie is een thema, waar vrijwel iedereen in Roemenië, buitenlander of Roemeen, over begint. Ook Rekkers ontkomt er niet aan, maar hij plaatst het in zeker perspectief. ,,Ik vraag me af of de corruptie hier daadwerkelijk zoveel erger is dan in bijvoorbeeld Polen. Het probleem is, denk ik, dat een van de meest corrupte sectoren de medische stand is, en daar heeft iedereen mee te maken. Ikzelf heb hier ook artsen moeten betalen om behandeld te worden. Er is vooral veel kleine corruptie, bij ambtenaren bijvoorbeeld, maar dat is natuurlijk juist wat mensen in hun dagelijks leven voelen en wat hun beeld bepaalt’’.
Wie van een ambtenaar iets gedaan wil krijgen, merkt al snel dat zaken makkelijker gaan als er geld op tafel komt. Jerry van Schaik, manager van het naar Nederlands idee opgezette Grand Café Amsterdam in het centrum van Boekarest, heeft met dat probleem alle ervaring. Hij heeft regelmatig te maken met inspecteurs van de veterinaire en andere diensten, die altijd iets vinden waarvoor ze een boete kunnen uitdelen en kunnen dreigen de boel te sluiten.
,,Als je dan geld geeft, zijn de problemen weer van tafel. Wij hebben hier ooit een discussie gehad over de vraag of we schone handen zouden proberen te houden en die boetes simpelweg betalen. Maar ik ken een Engelsman met een nachtclub die dat heeft geprobeerd. Die werd daarna vreselijk in de mangel genomen, hij kreeg iedere twee dagen een inspectie op zijn dak’’.
Dat soort problemen weerhouden Van Schaik er overigens niet van zijn energie te steken in de opening van een hotel, niet ver van het café vandaan. Net als Rekkers is hij ervan overtuigd dat Roemenië een land is dat vele mogelijkheden biedt, al was het maar, omdat er tot nu toe naar verhouding zo weinig is gebeurd. En Boekarest is de kurk waar de economie op drijft.

Wel is Wat Roemenië met andere Centraal-Europese landen als Polen, is dat de nieuwe welvaart tot nu toe grote groepen van de bevolking voorbij is gegaan. Niet voor niets dat zoeken Roemenen nog steeds massaal hun heil in het buitenland. Miljoenen Roemenen werken tegenwoordig kortere of langere tijd over de grens.
Wat veranderd is, is dat het niet meer zozeer de intellectuelen zijn die het land massaal verlaten. Het zijn vooral de arme dorpelingen uit Moldova en uit de Karpaten die in rijen voor de Spaanse en Italiaanse ambassade staan om, soms maar voor enkele maanden, als bouwvakker, serveerster of tomatenplukker in Madrid of op de Povlakte aan de slag te gaan. Ze zijn er graag gezien tijdelijke arbeiders, niet in de laatste plaats omdat ze door hun romaanse taalachtergrond het Spaans en Italiaans vaak binnen luttele maanden onder de knie hebben.
,,Die trek van arbeiders naar de Europese Unie is misschien wel een van de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen jaren, in positieve zin’’, zegt Sorin Ionita van de Roemeense Academische Vereniging (SAR), een van de belangrijkste politieke denktanks van het land.
Wat buitenlandse investeerders voor Boekarest en een aantal andere grote steden betekenen, betekenen deze arbeiders voor de dorpen waar ze vandaan komen. ,,Die mensen hebben vorig jaar gezamenlijk meer geld naar huis gestuurd dan er aan directe buitenlandse investeringen het land binnenkwam. Dat investeren ze in onroerend goed en in kleine bedrijven. Hun dorpen hebben de afgelopen paar jaar echt enorme ontwikkelingen doorgemaakt, niet alleen economisch opzicht, maar ook in mentaliteit’’.

Het zijn dorpen waar een eeuwenlange traditie van clientelepolitiek heerst, waar de burgemeester een kleine lokale god is, omdat zonder zijn medewerking helemaal niets kan. ,,Die gemeenschappen leven haast nog in middeleeuwse verhoudingen. Maar nu zien mensen plotseling in den vreemde dat die positie van autoriteiten helemaal niet zo vanzelfsprekend is’’, zegt Ionita.
,,En niet alleen dat. Families krijgen voor het eerst een wasmachine, maar het electriciteitsnet in het dorp kan dat helemaal niet aan. En plotseling vragen ze zich af te waarom die burgemeester niet eens een goede stroomvoorziening voor elkaar heeft gekregen en waarom de straten zo beroerd zijn dat hun nieuwe auto er niet kan rijden. Ze worden critisch, beginnen eisen te stellen, accepteren een falende overheid niet meer als vanzelfsprekend. Dat is echt nieuw’’.
Die mentaliteitsverandering is een steun in de rug voor de EU, die in haar jaarlijkse rapporten over de stand van zaken in EU-kandidaat Roemenië steeds weer wijst op de burocratische corruptie en het gebrek aan een onafhankelijke rechtspraak. Volgens Ionita groeit het politieke besef dat verandering noodzakelijk is. De oprichting van een Anti-Corruptie Eenheid is daar één teken van, vereenvoudiging van bepaalde regelgeving, bijvoorbeeld bij de oprichting van een bedrijf, een andere.
Maar het blijft een moeizaam proces, mede omdat het een gevecht is tegen een eeuwenoude mentaliteit. Het Roemeense ambtenarenapparaat werkt volgens regels en werkmethoden die vrijwel regelrecht uit de 19de eeuw stammen. Ook binnen de politiek is de bereidheid tot verandering niet onverdeeld. Per slot van rekening heeft lang niet iedereen belang bij openheid en transparantie.

,,Alle hervormingen tot nu toe hebben plaatsgevonden onder druk van de EU’’, zegt Ruxandra Stan, directeur van de Raad van Buitenlandse Investeerders, waarin de grootste buitenlandse bedrijven in Roemenië vertegenwoordigd zijn. Voor haar is het dan ook geen vraag of Roemenië rijp is voor het EU-lidmaatschap in 2007: ,,Hoe langer je dat lidmaatschap uitstelt, hoe groter de ruimte blijft om veranderingen uit te stellen. Veel Roemenen zien dat lidmaatschap dan ook echt als een kwestie van nu of nooit’’.
De tijden dat mensen zich met makkelijke nationalistische slogans lieten opjutten, zijn volgens haar inmiddels wel voorbij. ,,In de jaren negentig lieten ze zich nog bang maken met kreten als ‘uitverkoop van ons nationale erfgoed’. Maar die angst is voorbij Roemenen zijn grote voorstanders van de markteconomie, dat blijkt uit alle opiniepeilingen, en de meesten werken juist graag voor een buitenlands bedrijf, omdat de arbeidsvoorwaarden meestal beter zijn en de bedrijfsveiligheid groter’’.

maandag 20 februari 2006

HACKERS ALS CAMPAGNEWAPEN

''Waarom zou je over de inhoud van verkiezingscampagnes praten als je je ook kunt bezighouden met écht spannende zaken, zoals een politieke partij die bij zijn tegenstander op de server inbreekt en campagnemateriaal steelt?'' Gábor Kuncze, voorzitter van de kleine liberale Vrije Democraten, bedoelde het cynisch, maar eigenlijk is het natuurlijk te gek voor woorden: een verkiezingscampagne die gevoerd wordt met behulp van hackers.
Vorige week werd bekend dat de oppositiepartij Fidesz heeft ingebroken op de computer van de regerende socialistische partij, de MSzP, en daar duizenden stukken met betrekking tot hun verkiezingscampagne heeft gedownload. Fidesz erkende de daad meteen. De partij had ook weinig keuze, aanzien de socialisten de computergegevens konden laten zien die duidelijk maakten dat het materiaal inderdaad naar een Fideszcomputer was gegaan.

Maar, verweerde de oppositiepartij zich, stelen was het niet, want het benodigde wachtwoord was gewoon ergens op een webforum te vinden geweest. Ten eerste bleek dat niet waar te zijn. Het wachtwoord was Fidesz door een tot nu toe nog niet bekend persoon per e-mail toegestuurd. Ten tweede verandert het natuurlijk nauwelijks iets aan de zaak. Het is een beetje als een inbreker die beweert dat hij eigenlijk niet ingebroken heeft, omdat hij de sleutel van het huis ergens op straat heeft gevonden.
Vervolgens beweerde de partij ook nog, dat de MSzP ook bij Fidesz in de computer ingebroken zou hebben, zonder voor die bewering overigens ook maar een spoor van bewijs te leveren.
Het rare is dat de gebeurtenis nauwelijks consequenties lijkt te hebben. Stel je voor dat bekend zou worden dat de PvdA de computer van het CDA heeft gekraakt, of omgekeerd. Het land zou te klein zijn en het zou de partij in de opiniepeilingen waarschijnlijk weinig goed doen. De verantwoordelijke, in dit geval campagneleider Antal Rogan, zou vermoedelijk per omgaande een nieuwe baan kunnen gaan zoeken.
Weliswaar is de Hongaarse politie een onderzoek gestart, maar verder lijkt de zaak geen enkele consequentie te hebben. Fidesz zelf doet nog steeds alsof het hacken van de computer van je tegenstander de normaalste zaak van de wereld is.
In ieder geval naar de buitenwereld toe, intern schijnt er wel degelijk discussie over de kwestie te zijn. Maar politieke consequenties zou de zaak binnen in de partij waarschijnlijk alleen hebben, als de opiniepeilingen daar aanleiding toe geven. En de kans is groot dat dat niet gebeurt, al was het maar omdat veel Hongaren toch aanzienlijk minder vertrouwd zijn met het internet dan Nederlandse kiezers. Dat wordt trouwens ook een probleem bij het politieonderzoek: veel ervaring met internetcriminaliteit heeft de Hongaarse politie niet.
Ondertussen heeft Kuncze natuurlijk wel gelijk dat het triest is dat de campagne nu ruim een week wordt overschaduwd door zaken die niets met de inhoud van doen hebben.

CREATING JOBS FOR DISABLED PEOPLE

A few years ago Tibor Arodján suffered a stroke. He recovered quite well, but one arm remained weak and his speech got a bit slurred. It meant the end of his carrier as a builder. Luckily for him, Arodján found Teszt, a company that offers jobs to people with, as the Hungarian law calls it, ‘changed abilities’. They gave him a job in their hothouse, where he grows chrysantiums for All Saints Day and primroses for Womens Day.

Arodján feels lucky. He loves his work and he realises very well that he could have ended up at home, living on minimal state support, with no chance for a job. Nobody in Hungary is eager to employ a handicapped builder. State support for companies that employ disabled people is very limited. That means that for those who, physically or mentally, are not able to compete on the commercial job market, chances to find regular employment are very slim.
That used to be different untill 15 years ago. The communist state-run economy guaranteed full employment and thus offered virtually everybody a job. As long as people were not too seriously disabled they had the chance to own their own bread, often even in a normal state run company. For those with more limitations there were workplaces in sheltered workshops which were run by the local governments.
Teszt is the commercial successor of that system. The company owns eight sheltered workshops in several towns and offers jobs to some 600 people, physically as well as mentally disabled. Not all of them have ‘changed abilities’, which actually means that they used to have a regular job which they lost because of health problems or as a result of an accident. Part of the Teszt-employees were born handicapped and never had any employment before.
According to Hungarian law, companies get a subvention for the salaries of their employees if they employ at least 70 percent of handicapped people. That means that only specialized institutions like Teszt ever qualify for this kind of state support.
Companies that have at least five percent disabled people amongst their workforce get a discount on their social security premiums. But very few companies see that as an attractive arrangement. “Employers rather pay the whole amount and work with healthy people” says László Frajna, production director of Teszt. “Apart from their disablities, most of our employees deal with additional problems. They often have a very low self-esteem. They are very sensitive to criticism, very insecure and they tend to overreact. Or they need some special care because of their illness. Regular employers don’t have the patience for such things. They just want a job to be done.”
Take for instance Gabriella Szőke, who lost her whole stomach to cancer. She works at the administration and is very capable in her job. Although officially, she is 67 percent disabled, she works seven hours a day. But she has to eat small amounts at very regular intervals. If she forgets, which is easy without a stomach as she never gets hungry, she rapidly looses wheight. If she eats a bit too much, she gets ill and starts vomiting. Few employers are ready to deal with that.
On a sunny October morning at the workshop in Dunakeszi, a woman sits in front of the building, smoking a cigarette. She makes a relaxed impression and obviously sees no reason to flinch, just because one of the companies directors is approaching. On the contrary, she starts to chat and asks Frajna about his children. These little breaks belong to the normal routine of life at Teszt. Nobody expects her to work constantly. After all, if she could, she probably would have a regular job.
In Dunakeszi, Teszt has a hothouse, a carpenters workshop and a welding workshop. Some people do gardening for the local government. Other are employed in the companies offices. But most of the employees do simple, manual jobs: packaging, assembling pumps for soap bottles, producing plastic bags. The work is mostly commissioned by companies.
It is the kind of work Teszt-people are really good at, says Frajna. “Some of them may not be able to read their own name, but that doesn’t mean they have good manual skills. And often, they have a much longer concentration span for this kind of work that others who would be quickly bored with it. People here are happy to do it. They know how difficult it was for them to find a job and they are very motivated.”
The Dutch logistic company Rynart is one of the few companies who recognized that strength. Amongst its other services, Rynart offers co-packaging and repackaging, like putting the Hungarian stickers on imported chocolate bars. Since a year, part of this work is done by some 60 Teszt-employees who work at the Rynart premises in Biatorbágy. In the beginning, Rynart saw it as an experiment, because the company wanted to make sure that the Teszt-people would be able to meet the companies deadlines and quality requirements. It worked out that well that Rynart decided to let Teszt do a big part of the repackaging. Rynart-employees who did that work before, in the meantime have been reassigned to more demanding jobs.
“Apart from a tire company in Vác, this is the only place where Teszt-employees work on the premises,” says Frajna. “Within Teszt, people really compete to get a job at Rynart, because they see it as an important step forward.”
The idea behind Teszt is to rebuild self-esteem and teach people to get into the rhythm of a normal job. Some of the people have been unemployed for more than ten years, before they find their way to the company, through the job agency of the local government or just because somebody told them about Teszt. The ultimate goal is to help them find their way back to a normal job. In practice, though, only few succeed, as the reality of the competition elsewhere turns out to be too hard. Quite a few of those who switch to a regular job, eventually come back to Teszt.
But Teszt’s possibilities to help people are limited and it will become only more difficult in the future, is the fear of Károly Windhager, regional manager in Dunakeszi. “We can’t offer jobs to very seriously disabled people, for instance those in a wheelchair, because we don’t have the money to build provisions like special toilets, and there is no state support for that kind of things. Actually, just now, we employed one man in a wheelchair, but he works from home and does computer work for us.”
“In the last two years, we employed 200 people more. But the state economizes everywhere. The total sum of the salary subventions we get is frozen on the level of 2003. That means that it becomes harder for us to offer our customers an attractive price, which of course endagers our possibilities to give people a job.”
Loosing their job would be a disaster for most Teszt-employees. It often would mean social isolation and in most cases utter poverty. In Hungary, disabled people are devided in three categories, those with 40, 50 or 67 percent disability. Only the last group qualifies for a full pension, normally somewhere around 50,000 forint per month. People who are less disabled get some 20,000 forint monthly and are only able to survive with the help of their family. For them, a job is sheer necessity.

HONGAARSE ROMA-LEERLINGEN HERKENNEN ZICHZELF IN NEDERLANDS LESMATERIAAL

,,De drempel voor zigeunerouders om een schoolgebouw binnen te stappen, is enorm. Ze zijn bang voor iedere instantie en de school de zoveelste instelling waarvan ze niets begrijpen en waar ze niet begrepen worden. Als ze het gebouw betreden, is dat omdat er problemen zijn met hun kind’’, zegt Lili Urszinyi, project-assistente van Pedamoka, een organisatie die (met Nederlandse steun) leerplannen ontwikkelt om Hongaarse Roma-kinderen betere kansen te geven in het onderwijs.
Roma-kinderen doen het slecht in het Hongaarse onderwijs. Ze beginnen vaak met een achterstand en komen daarom in het speciale onderwijs terecht. Anderen eindigen in aparte klassen, of op de achterste bankjes waar weinig aandacht aan hen wordt besteed. Veel Hongaarse ouders vrezen dat het onderwijs eronder lijdt als er veel Roma-kinderen in de klas zitten. Net als op zwarte scholen in Nederland sturen ze hun kinderen dan liever elders heen.
Aan de ene kant is er sprake van discriminatie, maar het blijkt vaak ook moeilijk om Roma-ouders echt voor het onderwijs van hun kinderen te interesseren. Toch is die betrokkenheid van ouders essentieel, willen de kinderen op school succes hebben. Urszinyi: ,,Kinderen kopiëren de houding van hun ouders. Als die negatief is, is de kans groot dat het kind op school afhaakt.’’ Vandaar dat Pedamoka, vier jaar geleden opgezet door de Nederlandse Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO), grote nadruk op ouderparticipatie legt.
Daarvoor moeten aan beide zijden vooroordelen worden doorbroken. Als eerste stap stuurt Pedamoka de klassenonderwijzers op huisbezoek, samen overigens met een Roma-expert. Urszinyi: ,,Ze vinden dat doodeng. Sommigen vragen echt of ze dan geen politiebescherming nodig hebben. Vaak is de eerste keer dat ze een zigeunerbuurt ingaan en de leefomstandigheden van hun leerlingen zien.’’

Als er enig vertrouwen tussen ouders en onderwijzers is ontstaan, is het zaak om de ouders de school in te krijgen. Als lokmiddel organiseert Pedamoka computerlessen in het schoolgebouw. Ouders grijpen die kans vaak dankbaar aan, want computerkennis vergroot hun kansen op de arbeidsmarkt en in het oosten van Hongarije, waar Pedamoka vooral actief is, is de werkloosheid hoog, met name onder de Roma.
Pedamoka richt zich in de eerste plaats op scholen met een gemengde samenstelling. Doel is de segregatie daar te doorbreken. Daarvoor zijn door de SLO in samenwerking met Hongaarse onderwijzers speciaal lesmateriaal en handleidingen voor leerkrachten ontwikkeld. Verder geeft de stichting trainingen van leerkrachten, waarin naast het belang van ouderparticipatie veel nadruk op het verbeteren van de sfeer en de samenwerking in de klas ligt. Zo’n dertig scholen werken inmiddels met het nieuwe materiaal en ook vanuit het ministerie van onderwijs is interesse voor de aanpak.
,,In het normale Hongaarse lesmateriaal komen Roma niet voor, of alleen in negatieve zin. Daar kunnen zigeunerkinderen zich helemaal niet in terugvinden’’, zegt projectleider Jenne van der Velde. De vrolijk geillustreerde boeken besteden veel aandacht aan Roma-verhalen, -gebruiken en -muziek. Voor het geschiedenisonderwijs is er een docentenmap met verhalen van de oraal overgeleverde Roma-geschiedenis.
De boeken zijn vrolijk geïllustreerd en wijken alleen daarmee al af van het gewone lesmateriaal dat veel scholen gebruiken. Maar supermodern is de lesmethode niet en dat is een bewuste keuze, zegt Van der Velde. ,,Natuurlijk kun je met de modernste onderwijsmethoden uit Nederland komen aanzetten. Dat zie je Amerikanen bijvoorbeeld vaak doen. Maar dan krijg je eilandjes die niet aansluiten bij de rest van het onderwijs, en dat is niet de bedoeling. Het materiaal is moderner dan wat onderwijzers hier kennen, maar sluit nog wel zo aan bij wat ze gewend zijn, dat ze het makkelijk accepteren.’’

ROMA IN HONGARIJE
Hongarije telt naar schatting zo’n half miljoen Roma. Vooral op het platteland de werkloosheid onder hen zeer groot enorm. Discriminatie komt zeer veel voor. In het oosten van Hongarije, waar de meeste zigeuners wonen, tref je aparte Roma-dorpen aan, waar de leefomstandigheden vaak heel slecht zijn. Elders kennen dorpen vaak een ‘zigeunerrij’, één of twee straten waar vrijwel uitsluitend Roma-gezinnen wonen, over het algemeen in de kleinste en slechtste huizen van het dorp.
Volgens het ministerie van onderwijs zijn er 180 gesegregeerde scholen in Hongarije. Daarnaast zijn er 700 aparte Roma-klassen in gewone scholen en meer dan 2000 klassen waar meer dan de helft tot driekwart van de leerlingen zigeuner is. Eenderde van alle zigeunerkinderen zit op een school die overwegend door Roma wordt bezocht.
Om de segregatie in het onderwijs aan te pakken, heeft de huidige minister van onderwijs in 2002 een speciale afdeling voor Roma in zijn ministerie opgericht. Mede dankzij EU-fondsen is er sinds kort ook extra geld voor kinderen uit achterstandsgezinnen, wat scholen moet stimuleren zich extra in te zetten voor hun Roma-leerlingen. Nieuwe wetgeving moet discriminatie in het onderwijs moeilijker maken.

vrijdag 17 februari 2006

HET FEEST DER LOZE BELOFTEN

Een man gaat dood en zijn ziel meldt zich bij Petrus aan de hemelpoort. Of-ie binnen mag komen. Helaas, zegt Petrus, dat gaat zomaar niet. Ze hebben het systeem veranderd en tegenwoordig kunnen de zielen kiezen. Ze mogen een dagje naar de hel, en een dagje naar de hemel, en daarna moeten ze een besluit nemen.
De man gaat eerst naar de hel. Eén groot feest: muziek, dans, drank en eten in overvloed, vertier en al zijn oude vrienden zitten er ook. Dan de hemel: veel vaag lichtblauw, engelen die op wolkjes op een harp tokkelen, iedereen beleefd tegen elkaar, en bij het middageten allemaal frisse salades, vruchtendranken en gezonde hapjes. Niet onplezierig, maar voor de eeuwigheid? Hij zegt dus tegen Petrus dat hij liever teruggaat naar de hel.
Daar aangekomen plonst hij in een ketel met kokend water. Om hem heen worden mensen geroosterd, gespiesd en uit elkaar getrokken. Dan komt de duivel langs. Hé, roept de man, hoe zit dat? Gisteren was het hier heel anders. Zeker, antwoordt de duivel grijzend, maar dat was onze verkiezingscampagne.
De Hongaarse verkiezingscampagne vertoont veel overeenkomsten met deze zieltjeswinnarij, al is onduidelijk welke van de grootste partijen in de campagne de rol van de saaie hemel speelt, want de conservatieve Fidesz als de socialistische MSzP buitelen over elkaar heen om de kiezers van alles te beloven.
Topper is vermoedelijk wel de belofte van Fidesz om gepensioneerden een veertiende maand pensioen te betalen. Slim, want gepensioneerden vormen traditioneel een belangrijk deel van de aanhang van de socialisten. Uit opiniepeilingen blijkt dat de voorsprong die de MSzP in deze bevolkingsgroep heeft, sinds het 'veertiende maand-plan' daadwerkelijk is afgenomen.
Cynisch ook die belofte, want binnenskamers erkennen ook Fidesz-politici dat die veertiende maand er waarschijnlijk nooit zal komen. Het zou totaal onbetaalbaar zijn in een land dat toch al zucht onder een enorm begrotingstekort, zeker aangezien Fidesz ook nog eens 10 procent korting op de sociale premies én lagere belastingen belooft. 'Dat is gewoon campagne voeren', aldus een Fidesz-man, die daar natuurlijk niet op geciteerd wil worden. Wat doet het er toe, als we maar winnen, is zijn uitleg. De kiezer is per slot van rekening helemaal niet in politiek geïnteresseerd.
Tibor Navracsics, campagnestrateeg van de partij zei enkele maanden geleden tegen buitenlandse journalisten heel eerlijk dat Fidesz niet van plan was de echte regeringsplannen voor de verkiezingen uit de doeken te doen. Dat, aldus Navracsics, heeft de partij geleerd van de Duitse verkiezingen, waarbij de CDU aanzienlijk minder stemmen haalde dan verwacht: zeg niet eerlijk wat je van plan bent, want anders loopt de kiezer weg.
Maar met de huidige campagnestrategie is het grootste gevaar waarschijnlijk dat de kiezer niet wegloopt, maar dat hij uiteindelijk helemaal niet meer loopt, dat de Hongaren hun vertrouwen in de politiek totaal verliezen. De Hongaarse kiezer behoort toch al niet tot de meest enthousiaste stembusgangers, en als je met mensen praat, blijkt het vertrouwen in de politiek buitengewoon gering.

'Wij slikken niet alles, we zijn volwassenen' is niet voor niets het motto van de kleine christendemocratische MDF. Het is te hopen dat de grote partijen zich die boodschap aantrekken, voordat de kiezer besluit om op een goede dag helemaal niet meer naar de stembus te gaan.

woensdag 15 februari 2006

KOUDE WINTER HEEFT ZIJN PRIJS

De waterklok van ons weekendhuis is kapotgevroren. Min 25 en geen sneeuw op het luik, dat kon hij niet hebben. Het schijnt ons, zo meldde de buurman, zo'n vijftig kuub water gekost te hebben (vraag me niet hoe ze dat hebben kunnen meten, zonder klok). Plus een nieuwe klok.
We zijn de enigen niet. Alom in ons dorp, en in de dorpen om ons heen zijn waterklokken gesneuveld in de barre kou. Helemaal verbazen doet me dat niet. Onze klok is, geheel volgens de voorschriften van het waterleidingbedrijf, ingebouwd in een pakweg anderhalve meter diepe betonnen put in de tuin, die wordt afgesloten met een ijzeren luik. De warmte van de aarde zou de klok vorstvrij moeten houden, en doet dat normaal ook wel, als dat luik met sneeuw is bedekt. Maar dit jaar vroor het dus zonder dat het eerst fatsoenlijk gesneeuwd had.
De schade is, financieel, behoorlijk. Die vijftig kuub water, genoeg om een zwembad mee te vullen, kosten inclusief rioolrechten zo'n 25000 forint, honderd euro. De klok zelf kost pakweg 40 euro. Gelukkig kent de loodgieter hier geen voorrijkosten en is ook zijn uurtarief fatsoenlijk, zodat de reparatiekosten nog wel te overzien zijn.
Voor mij althans, maar dat ligt natuurlijk anders voor de vele gepensioneerden in het dorp. Voor hen is dit een ramp die toch al snel een half maandinkomen kost. Er hangt natuurlijk veel af van hoeveel kuub water er bij hen is weggestroomd. Je mag gelukkig aannemen dat dat minder is dan bij ons waar het huis een goed deel van de winter leeg staat.Als de leiding bij de klok knapt, zal er in de keuken wel niets meer uit de kraan komen.
Nou is die klok eigenlijk helemaal niet van ons. Hij is eigendom van het waterleidingbedrijf, en is volgens voorschriften van het waterleidingbedrijf ingebouwd. Dat lijkt dus simpel: dan is het waterleidingbedrijf er verantwoordelijk voor. Dat hadden ze daar blijkbaar ook bedacht, want toen het klachten begon te regenen, waren ze er als de kippen bij om op televisie te verklaren dat zij niét verantwoordelijk zijn, kortom, dat iedereen zelf voor de kosten moet opdraaien. Mij is overigens niet duidelijk of ze ook vinden dat iedereen voor het verloren gegane water moet betalen. En voor de rioolrechten die daarbij horen.
Wettelijk zal het vermoedelijk niet zo simpel liggen dat het waterleidingbedrijf zich aan zijn verantwoordelijkheid kan onttrekken. Maar ja, hoe groot is de kans dat mensen er werk van gaan maken? Gezien de trage Hongaarse rechtsgang kun je als waterleidingbedrijf rustig de gok nemen dat dat niet zal gebeuren. Een procedure zou jaren vergen, en kost een hoop geld. Tenzij zich dus een hele groep gedupeerden verenigt, zal dat er wel niet van komen. Ik heb ook nog nooit gehoord dat iemand de gemeente aanklaagt wegens de reparatiekosten aan zijn auto, veroorzaakt door de enorme gaten in de weg.
Eigenlijk zou dit iets zijn dat een consumentenorganisatie op zich zou moeten nemen, maar zulke organisaties staan nog maar in de kinderschoenen. Dat je als burger en consument rechten hebt, is een besef dat slechts langzaam doordringt in een maatschappij waar consumenten pas sinds vijftien jaar een echte vrije keuze hebben en waar overheidsdiensten van oudsher geen recht waren, maar iets om dankbaar voor te zijn. Het is niet zo lang geleden dat je tien, vijftien jaar moesten wachten op een telefoonaansluiting of op een Oost-Duitse Trabant of Wartburg.
Het is trouwens nog veel korter geleden dat er bij ons in het dorp helemaal geen water was. En geen gas, geen telefoon, geen riolering. Dat zijn allemaal verworvenheden van het laatste decennium. We zullen het er dus maar op houden dat het waterleidingbedrijf gewoon geen ervaring heeft met dit soort dingen en dus geen idee had dat het zo hard kan vriezen in Hongarije. Ik mag hopen dat ze eruit leren en nieuwe waterklokken beter tegen de vorst beschermen. In ieder geval zal ik er maar voor zorgen dat onze klok in toekomst een winterjasje aankrijgt.

RH

maandag 13 februari 2006

KLEUTERSCHOOL VOOR DAKLOZE KINDEREN


Oorspronkelijk was de Wesley János Kleuterschool in het achtste district van Boedapest gewoon bedoeld voor kindertjes uit de buurt. Maar schoolleidster Etelka Riegg is een vrouw die mensen, en zeker kinderen, in nood niet in de kou kan laten staan. Dus als dakloze ouders hun kind aanmelden, zegt ze geen nee, al kan een kind volgens de wet alleen naar school als het een vast woonadres heeft. ,,Die wet is fout, niet ik’’, zegt Riegg schouderophalend, ,,Die stamt uit het communisme en is niet met de tijd meegegaan’’.
De kleuterschool staat in het achtste district, een van de armste buurten van Boedapest, vol onbewoonbaar verklaarde woningen en keldergewelven, zoals de voormalige waskelder die Gyula met zijn vrouw en drie kinderen hebben gekraakt. Gyula’s jongste dochter zit op Rieggs schooltje. De woning bestaat uit één kamer vol bedden en een televisie en verder een primitieve keuken. De wc op de binnenplaats delen ze met legale bewoners van het pand. Elektriciteit tapt de familie illegaal af.
Het is de zoveelste kraakwoning waarin ze zitten sinds deze Roma-familie enkele jaren geleden de werkloosheid in het geboortedorp de rug toekeerde en haar geluk in de stad zocht. Ze leven van los werk, van statiegeldflessen en oud ijzer. Ooit, vertelt Gyula grimmig, werden ze wakker terwijl gemeentewerkers de voordeur van hun kraakpand dichtmetselden. Met niet meer dan de kleren aan hun lijf stonden ze toen op straat.
Tot 1 januari kwamen krakers vijf jaar lang niet in aanmerking voor een officiële woning. En omdat ze steeds opnieuw moesten kraken, was een officiële woning onbereikbaar. En dat betekent: geen vast werk, geen uitkering, geen school voor de kinderen en niet meer dan medische noodhulp. Riegg noemt het een schoolvoorbeeld van regelgeving die mensen tot eeuwige armoede veroordeelt.
Haar schooltje is een poging die cirkel te doorbreken. Het geeft kansloze kinderen tenminste een kans op een goede start op de lagere school en dat is in deze straatarme buurt bepaald niet gebruikelijk. Hoe belangrijk ouders dat desondanks vinden, blijkt eruit dat een deel van de kleuters van buiten de stad komt. ,,Die ouders hebben op tv gezien dat ik hun kinderen wel accepteer en doen die moeite, iedere dag weer’’.
De kleine kleuterschool, niet meer dan één lokaal, heeft plek voor zo’n negentien kinderen, maar biedt veel meer dan alleen onderwijs. Voor de ouders is de kleuterleidster een baken in een onzekere wereld. Ze helpt met het invullen van formulieren, legt samen met een sociaal werkster contacten met officiële instanties en ondersteunt gezinnen met wekelijkse voedselpakketten. De kinderen krijgen er drie maaltijden per dag, worden gedoucht, hun kleding wordt er gewassen, ze krijgen, als het nodig is, nieuwe kleren. Maar Riegg’s middelen zijn beperkt, want alles, zelfs de inrichting van de school, is afkomstig uit giften.
De deur gaat open en een moeder komt binnen. Haar zoontje zit op het schooltje. Het gezin dreigt, midden in de winter, met twintig centimeter sneeuw in de straat, uit zijn kraakpand gezet te worden. De vrouw heeft geen geld. Riegg pakt, zonder er veel woorden aan vuil te maken, haar eigen portemonnee en geeft haar duizend forint, vier euro. Als de vrouw weg is, vertelt ze dat het gezin afgelopen zomer in een oude auto sliep.
,,Alle kinderen hier hebben veel meegemaakt en het duurt vaak maanden eer ze loskomen en echt kind worden’’, vertelt Riegg. En dan heeft ze het niet alleen over dakloos zijn, maar ook over het geweld en de drankproblemen waar velen thuis mee worden geconfronteerd. ,,Ik zeg niet dat alle ouders alleen maar onschuldige slachtoffers zijn en geen enkele verantwoordelijkheid hebben voor de omstandigheden waarin ze leven. Maar voor de kinderen ligt dat anders. Die kunnen er helemaal niets aan doen’’.

RH

zondag 12 februari 2006

WIE HET KLEINE NIET EERT

Deze week kregen we een rekening van het gasbedrijf, een navordering voor alle keren dat we de afgelopen jaren te laat hadden betaald. Pakweg 25 bedragen onder elkaar, met een totale waarde van 750 forint, drie euro. Een keer moeten we echt veel te laat hebben betaald, want er stond waarempel een bedrag van 350 forint bij. Maar in het merendeel van de gevallen ging het om bedragen van 3, 4 of 5 forint. Allemaal rekeningen die we op de uiterste vervaldatum hadden betaald. Maar ja, dan is het geld pas een dag later bij het gasbedrijf, natuurlijk.
Het opmaken en versturen van zo'n rekening moet duurder zijn dan het geld dat ze ermee binnenhalen. Maar het Boedapester gasbedrijf is niet de enige die zich aan dit soort onzinnigheid schuldig maakt. De Hongaarse belastingdienst kan er ook wat van. Daar ontvingen we afgelopen jaar een brief van, dat we hen nog iets van 200 forint schuldig waren. Maar aangezien dat onder een bepaald limiet was, hoefden we hen niet te betalen. Dat was aardig, zoiets ben je van de belastingdienst in Hongarije niet gewend, maar ze hadden zichzelf om te beginnen overbodige kosten kunnen besparen als ze ons die brief niet hadden gestuurd.
Ik begrijp die ambtenaren wel. Die moeten zichzelf natuurlijk bezighouden, voordat straks iemand bedenkt dat ze voor een groot deel echt overbodig zijn. Alle politieke partijen hebben het over het afslanken van het overheidsapparaat, vooral nu de verkiezingen eraan komen. Ieder verkiezingsjaar weer gepraat een efficiënter overheidsapparaat en over simpelere en helderdere regelgeving, maar uiteindelijk komt er bitter weinig van terecht.
Niemand durft bijvoorbeeld zo'n simpele maatregel aan als jaren geleden in Nederland is genomen, die ambtenaren verplicht binnen dertig dagen een beslissing te nemen, en als ze dat nalaten, valt de beslissing automatisch uit in het voordeel van de aanvrager. Dus wacht je maanden op vergunningen, terwijl de aanvraag ergens diep in een bureaula is verdwenen.
Als je de kantoren waar dat soort aanvragen worden behandeld, ziet, verbaast je dat ook weer niet. Daar zitten ambtenaren letterlijk tussen stapels en stapels papier en kasten vol archiefmappen, alsof de computer niet is uitgevonden. Ergens in zo'n kantoor zwerft al haast een jaar lang onze aanvraag voor Hongaarse kinderbijslag.
Maar het kan anders, ook in Hongarije. Zo af en toe wordt er een dienst gereorganiseerd, en dan functioneren dingen plotseling wel soepel. Dat geldt bijvoorbeeld voor onze deelgemeente, waar je tegenwoordig zonder al te veel problemen je rijbewijs kunt verlengen, een auto op een nieuwe eigenaar overschrijven en meer van dat soort zaken die in het verleden eeuwen kostten. De meisjes achter de balie zijn er nog vriendelijk ook.
Maar goed, dat soort nieuw denken is nog niet doorgedrongen tot het gasbedrijf. We hebben de achterstallige rekening inmiddels maar betaald. We hebben hen ook een briefje gestuurd. Een tegenrekening, om precies te zijn. Voor de kosten die wij maandelijks maken als we de meteropnemer in huis laten (ook zo'n uiterst efficient systeem, overigens, waar veel mensen mee aan de slag blijven). Die man komt ieder keer met vieze schoenen binnen, dus moet je daarna de vloer dweilen, je moet het licht voor hem aandoen, we moeten ons werk voor hem onderbreken... tel maar op wat dat allemaal kost. Eigenlijk is het gasbedrijf ons, zo beschouwd, nog wel een paar forint schuldig...

EIGEN BEGRAFENIS ALS LAATSTE OPTREDEN

Volgens zijn artsen heeft de Hongaarse acteur en regisseur Péter Halász nog dagen, hooguit weken te leven. Halász, die altijd gefascineerd was door de dood, vond het zonde dat hij alle mooie en misschien minder mooie dingen die mensen na zijn begrafenis over hem zouden zeggen, zou missen. Daarom speelde hij, als laatste voorstelling van zijn leven, deze week in het openbaar zijn eigen teraardebestelling deze week na.
De acteur, die de dood al op het skeletachtig magere gezicht stond getekend, had voor de gelegenheid een zwarte doodskist uit een rekwisietenkamer geleend. Daarin lag hij opgebaard, omringd door kaarsen en door vrienden en bekenden, maar ook onbekenden, want zijn laatste optreden was weliswaar bedoeld geweest voor een select gezelschap, maar was via het internet aan een breder publiek bekend geworden.
Schrijvers als György Konrad hielden de begrafenisredes, terwijl witte, met maskers getooide figuren als carnavaleske begrafenisondernemers rond de baar liepen. De acteur zei vooral nieuwsgierig te zijn naar de reacties van de bezoekers. ,,Mijn leven was een theater, mijn dood ook’’, aldus Halász. Een camera filmde dan ook de reactie van het publiek, en de beelden zullen uiteindelijk in een documentaire over zijn leven worden gebruikt.
Halász was in de jaren zeventig één van de bekendste acteurs in de ondergrondse theaterbeweging van Hongarije. Hij speelde de meeste van zijn stukken voor klein publiek in huiskamers en werd, nadat hij naar Amerika was geëmigreerd, leider van het SQUAT theater in New York.

RH

POLEN EN JODEN HEBBEN MOEITE ELKAAR ALS SLACHTOFFER TE ERKENNEN

Stanislaw Obirek was achttien jaar toen hij voor het eerst over de holocaust hoorde. Gedurende zijn hele schooltijd, in het Poolse stadje Narol in de jaren zestig, repte niemand ver de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog of over Belzec, het nabij Narol gelegen concentratiekamp waar de tussen februari en november 1942 600 duizend joden met koolmonoxide werden omgebracht.
Hij leerde op school natuurlijk over de Tweede Wereldoorlog, maar alleen over de strijd van de Poolse en Russische natie tegen de Duitsers. Hij leerde over de drie miljoen Polen die zijn omgekomen en over de Poolse opstand tegen de Duitsers in Warschau, maar niets over de gaskamers of de joodse opstand in het ghetto eerder in de oorlog.
Zo rond zijn achtttiende hoorde hij van familie en via kerkelijke organisaties waarin hij actief was voor het eerst over de jodenvervolging. ,,Er was een zekere schizofrenie tussen de leerstof op school en de herinneringen in mijn eigen omgeving’’, zegt hij. Obirek, jezuitisch theoloog en directeur van het Centrum voor Cultuur en Dialoog in Krakau, een instituut dat de dialoog tussen Polen en joden wil bevordering, herinnert zich helder zijn verbijsering toen hij voor het eerst met joden over de oorlog praatte: ,,Het was een schokervaring. Het was zo’n totaal andere kijk op de geschiedenis’’.
De Polen waren binnen in de communistische wereld bepaald niet de enigen die de holocaust uit de geschiedenisboeken wegschreven. Maar wat de kloof tussen beide visies op de geschiedenis volgens Obirek in Polen extreem groot maakte, was wat hij noemt het bestaan van twee ‘martelarologiën’: Polen zowel als joden zien zichzelf als belangrijkste slachtoffers van het nazisme. Dat laat aan beide kanten weinig ruimte om het slachtofferschap van de ander te erkennen.
Nog moeilijker is voor Polen de erkenning, dat Polen naast slachtoffer ook dader waren, bijvoorbeeld in het stadje Jedwabne, waar 1600 joden levend door hun Poolse buren werden verbrand. Hoewel president Kwasniewski in 2001 een officiële verontschuldiging voor die daad heeft aangeboden, is het debat over Jedwabne nog niet verstild en blijkt uit opinieonderzoek dat een ruime meerderheid van de Polen ervan overtuigd is dat de Duitsers de slachtpartij op hun geweten hebben.
Sinds de val van het communisme zo’n 15 jaar geleden is er wel het een en ander veranderd, maar de herschrijving van de geschiedenis blijft een moeilijk proces. Van een echte dialoog is volgens Obirek nog steeds geen sprake. ,,Auschwitz is voor joden en Polen een belangrijke plek, omdat er Polen zowel als joden zijn omgebracht’’, zegt hij aan de vooravond van de herdenking van de zestigjarige bevrijding van het grootste Poolse concentratiekamp, ,,Maar dat het kamp voor joden meer betekenis heeft, omdat 90 of 95 procent van de slachtoffers was, kunnen met name oudere Polen nog steeds moeilijk erkennen’’.
Obirek, die aan de universiteit van Krakau enbij cursussen in Auschwitz zelf les geeft over de joods-Poolse verhoudingen, krijgt in het klaslokaal vaak de indruk dat zijn toehoorders het debat zien als een joodse poging het bestaan van Poolse slachtoffers te elimineren. Daarnaast, constateert hij, wordt de dialoog bemoeilijkt door het feit dat joden en Polen een verrassend gelijkvormige kijk op hun eigen rol in de geschiedenis hebben.
,,Polen zien zichzelf en het katholieke geloof als slachtoffers van drie eeuwen vervolging door buitenlanders: Duitsers, Russen, volkeren die eeuwenlang over Polen zijn heengewalst. Wij voelen ons comfortabel in die rol, voelen ons het uitverkoren volk dat het katholieke geloof tegen aggressoren verdedigt. Dat is een mentaliteit die moeilijk te veranderen is en een rol die niet erg afwijkt van hoe joden zichzelf zien. Het is een botsing tussen twee verschillende, moeilijk verenigbare herinneringen’’.

NEDELANDS INITIATIEF HELPT HONGAARSE AUTISTEN

,,Bouwen voor autisten vereist dat je alles net omgekeerd doet dan normaal. Veel zonlicht, een wijds uitzicht, afwisseling zijn allemaal zaken die autisten onzeker maken. Ze kunnen geen onverwachte gebeurtenissen en indrukken verwerken’’. De Nederlandse architect Dick Sikkes presenteerde vrijdag de bouwplannen voor de eerste woonwerkgemeenschap voor autisten in Hongarije, in het dorpje Csókakõ nabij Székesfehérvár. Sikkes ontwierp eerder een kindertehuis in Boedapest, maar het is voor het eerst dat hij voor autisten bouwt.
Hij moest een complex ontwerpen dat geen verrassingen herbergt, geen overdaad aan kleuren en indrukken. Een gebouw dat zoveel mogelijk voorkomt dat mensen onzeker worden, waar bijvoorbeeld onverwachte ontmoetingen worden vermeden door deuren niet recht tegenover elkaar te plaatsen en een hoge muur om de tuin het schitterende, dus verwarrende uitzicht uitsluit.
De opdracht voor de woonwerkgemeenschap komt voort uit een Nederlands-Hongaars initiatief, dat eind jaren negentig ontstond uit een ontmoeting tussen een aantal Hongaarse ouders van autistische kinderen en vertegenwoordigers van enkele Drentse woningbouwverenigingen.
Anikó Pásztor was een van die ouders. Haar dochter, inmiddels 13, had van kleins af aan een duidelijke spraakachterstand en het was moeilijk contact met haar te krijgen. Pas toen ze vijf werd, werd de diagnose autisme gesteld. Ze had in zekere zin geluk. Een paar jaar eerder was niemand op het idee gekomen. Onder het communisme bestond autisme niet, althans niet in de psychiatrische leerboeken. Inmiddels is dat anders. Volgens de huidige schattingen telt Hongarije 50000 autisten, kinderen en volwassenen, maar hun behandelingsmogelijkheden zijn nog steeds nihil.
Anikó's dochter had ook geluk, omdat in de buurt een school voor speciaal onderwijs was, een van de weinigen in Hongarije met een speciale afdeling voor autistische kinderen. Twaalf kinderen kunnen er terecht, van hun zesde tot hun achttiende. En daarna? Daarna is er niets meer. Opvang voor volwassen autisten is er niet en velen slijten de rest van hun leven tussen de vertrouwde muren van hun ouderlijk huis, tot die ouders dood gaan en ze in een psychiatrische inrichting belanden.
Pásztor zag die toekomst met schrik tegemoet en zocht een oplossing. Na het gesprek met de Nederlanders besefte ze dat begeleide woonwerkgemeenschappen voor autisten, zoals er bijvoorbeeld één staat in het Groningse Zuid-Laren, een oplossing bieden. Samen met 43 andere ouderparen zet zij zich sindsdien in voor de bouw van zo’n instelling. Hoe groot de wanhoop van veel ouders is, blijkt eruit dat sommigen van hen in Oost-Hongarije wonen en bereid zijn honderden kilometers te verhuizen als er voor hun kind plaats komt in de woongemeenschap.
Inmiddels zijn Jan Huisegge, voormalig directeur van Wooncom in Emmen en consultant Bert de Grijs al enkele jaren bezig om via de door hen opgerichte Stichting Etelka de situatie van autisten in Hongarije te verbeteren. Naast het woonwerkproject wil Etelka een kenniscentrum over autisme oprichten, waar artsen, verplegers, ouders en anderen terechtkunnen, maar dat ook, in samenwerking met een Hongaarse hogeschool of universiteit, de opleiding van gespecialiseerde behandelaars moet verzorgen. De oprichting van zo’n centrum wordt ondersteund door de pedagogische faculteit van de Fontys Hogeschool in Tilburg.
Voor de aanvankelijke financiering organiseerde Etelka in Nederland fietstochten en zocht het sponsors. Maar het is de bedoeling dat de Hongaren zelf het grootste deel financieren, want uiteindelijk moet het hele project op eigen benen verder kunnen. De Nederlanders leveren vooral de kennis en de contacten. ,,Wij kunnen bijvoorbeeld zorgen voor docenten die in samenwerking met Hongaarse collega’s beroepskrachten kunnen opleiden,’’ aldus Ella Lammerink van Fontys, een van de drijvende krachten achter het Kenniscentrum.
De woon-werkgemeenschap moet straks woonruimte bieden aan 36 jongvolwassenen en werk aan 50 mensen, vooral in de landbouw. Maar dat lost uiteraard maar een fractie van de Hongaarse problematiek op. De initiatiefnemers hopen dat de gemeenschap in combinatie met het kenniscentrum een voorbeeldfunctie voor soortgelijke projecten elders in het land krijgt. ,,Maar daarvoor is opleiding en voorlichting hard nodig’’, aldus Lammerink, ,,Want de kennis over autisme in Hongarije is nog steeds zeer beperkt en zonder professionele begeleiding maken zulke gemeenschappen geen kans.’’