Roemenië, 24 december 1989 |
We zaten net te lunchen toen de bel ging. Irina stond op, opende de deur en kwam even later terug. "Hoff, kun je even komen, ik heb een probleem," zei ze met een wat verbijsterde uitdrukking op haar gezicht tegen Cornel. Het probleem, zo ontdekten we al snel, bestond uit een half varken, netjes van snuit tot staart doormidden gesneden, dat onverpakt en wel rustte op de schouder van de man die het kwam afleveren.
Het was de zomer van 1990. De winkels in Roemenië waren slechts marginaal voller dan ze een half jaar eerder waren geweest toen dictator Ceausescu op een koude decemberavond vlak voor kerst de biezen had gepakt. Potten ingemaakte vruchten en naar meel smakende worsten vulden de schappen. Als Roemenen lekker aten, kwam dat vooral omdat ze buiten de gewone winkels om hun voorraadkamers vulden met alles waar ze hun hand op konden leggen.
In dat kader had Irina's vader een half jaar eerder op de zwarte markt dit varken op de kop weten te tikken. Maar omdat het beest nooit was afgeleverd (en klagen heeft weinig zin als je iets op de zwarte markt koopt) had hij de stokoude diepvries in de keuken inmiddels maar gevuld met andere waar, vooral vis. Heel veel vis.
"Wilt u dat vlees of niet," bromde de man ongeduldig toen Irina hem wat besluiteloos bleef aankijken. Ze had weinig keuze. Het varken was al betaald en zeggen dat hij het halve beest weer mee kon nemen, was uitgesloten. Dus sjouwden we het karkas de keuken in en legden het op de kleine keukentafel die we in alle haast leeg hadden geruimd. Poten, staart en kop hingen aan alle kanten over de rand.
Met zijn vieren stonden we er wat radeloos naar te kijken. Er moest iets gebeuren, want het was veertig graden in huis en de flat over een paar uur te moeten delen met een bedorven half varken was een weinig aantrekkelijk perspectief.
Ons voorstel was om het vlees in de kofferbak van onze auto te laden en ermee naar de bergen te rijden. Daar, bij het weekendhuis, waren haar ouders die ervaring met slachten hadden en bovendien beschikten over een rookoven waarin het vlees verwerkt kon worden. Het was weliswaar een paar uur rijden, maar alles beter dan het varken in de keuken laten liggen.
Irina wilde het toch eerst zelf proberen. Ze verdween naar de slaapkamer en kwam terug in de oudste pyjama die ze had kunnen vinden. Met de moed der wanhoop opende ze de vriezer en begon vissen te herschikken. Vervolgens pakte ze het scherpste mes dat ze kon vinden en begon aan haar pogingen het varken in stukken te snijden. Een paar stukken vlees wist ze inderdaad in de diepvries te proppen, maar tegen de tijd dat er echt geen vis meer verschoven kon worden, lag het overgrote deel van het varken nog steeds op het tafeltje. Ze erkende dat dit niet ging werken. Het varken naar haar ouders brengen was de enige oplossing.
Terwijl we - een beetje zenuwachtig, want politiecontroles waren niet ongewoon en ook in het post-Ceausescu-tijdperk kon je problemen krijgen met een illegaal geslacht varken in je kofferbak - naar de koele bergen reden, verzuchtte Irina: "In wat voor land leven we als het toppunt van geluk is als je erin geslaagd bent een half varken op de kop te tikken?"
Bovenstaand stuk is een wat langere versie van een verhaal uit "De Geit van mijn Buurman, Hoop en Teleurstelling na de val van het IJzeren Gordijn" van Runa Hellinga en Henk Hirs. Het boek verscheen in 1994 en is als pocket (€7,40) en ebook (€4,95) heruitgegeven via Boedapest op Maat Boeken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten