maandag 10 oktober 2016

Donkere dagen voor Hongaarse persvrijheid

Foto Runa Hellinga
Onthullingen over corruptie
Twee dagen na het stopzetten van Hongarije's grootste oppositiekrant, de Népszabadság, werd vanochtend drie verslaggevers van de oppositienieuwssite 444 de toegang tot het parlement ontzegd. Reden: de opname van een video waarin ze zich niet hielden aan de regels die sinds enkele jaren in het parlement gelden voor journalisten. Wie de video bekijkt, kan zich alleen maar afvragen wat die regels dan wel zijn, want behalve dat de video tamelijk flauw is, gebeurt er weinig schokkends.
Het intrekken van de accreditatie is onbeduidend in verhouding tot wat de redactie van de Népszabadság dit weekend overkwam, maar dat het geen goede dagen voor de persvrijheid in Hongarije zijn, is wel duidelijk. Regeringsgezinde politici zitten er niet mee. “Ik huil geen krokodillentranen,” antwoordde Szilárd Németh, vicevoorzitter van regeringspartij Fidesz dit weekend op de vraag wat hij vond van de plotselinge sluiting van Hongarijes grootste oppositiekrant Népszabadság. Volgens hem verschilde de krant niet van zijn voorganger een kwart eeuw geleden, de communistische Szabad Nép (Vrije Volk).
De rest van Hongarije denkt daar duidelijk anders over. Zaterdagavond betoogden duizenden, waaronder journalisten van regeringskranten, tegen de sluiting. Zelfs de rechtse Jobbik reageerde geschokt en sprak over maffiamethodes en de teloorgang van de persvrijheid.
Volgens Fidesz is de sluiting puur rationeel, gezien de verliezen die de krant maakte. Dat de krant verliezen maakt, klopt. De oplage, ooit meer dan een half miljoen, is gekrompen tot 35.000 abonnees en een losse verkoop van rond de 40.000. De advertentie-inkomsten zijn laag, niet in de laatste plaats omdat de regering en staatsbedrijven de krant boycotten. Overheidsadvertenties verzekeren het voortbestaan van regeringskrant Magyar Idök met zijn oplage van slechts 3000.
Volgens uitgever Mediaworks maakte de Népszabadság sinds 2007 ruim 16 miljoen euro verlies. Misschien is het niet helemaal voor niets dat het bedrijf naar de afgelopen negen jaar verwees. Vorig jaar blijkt de krant volgens het Hongaarse bedrijfsregister namelijk voor het eerst in lange tijd winst te hebben gemaakt, zo'n 450.000 euro. De wijze waarop de krant gesloten werd, heeft dan ook weinig te maken met financiën. De journalisten spreken van een regelrechte putsch.
Hoe onverwacht het voor hen kwam, blijkt uit het feit dat er voor gisteren eigenlijk een bedrijfsfeestje gepland stond vanwege de ingebruikname van een nieuw kantoor. Financiële verantwoordelijken van de krant hadden zich vrijdag nog optimistisch uitgelaten over de toekomst. Niets wees er dan ook op dat het personeel zaterdagochtend per koerier te horen zou krijgen dat de uitgave per direct was opgeschort. Journalisten hoefden niet meer op hun werk te verschijnen, hun e-mailadressen bleken gesloten te zijn en het werd hen verboden hun kantoor te betreden. Ook was de website van de krant leeg, op een verklaring van de uitgever na. Daarin is sprake van een mogelijke doorstart, maar staat ook dat abonnees hun geld terug kunnen krijgen. En in zo'n doorstart is een toegang tot het krantenarchief niet inbegrepen.
Uitgever Mediaworks is een Oostenrijks bedrijf, maar in Hongarije deed al langer het gerucht de ronde dat bedrijven die met banden met regeringspartij Fidesz geïnteresseerd waren in overname van de ondernemung. Volgens de Népszava, het enige linkse oppositiedagblad dat nog rest, kwam Mediaworks eind augustus al in handen van Lörinc Meszaros, dorpsgenoot en naaste vertrouweling van premier Viktor Orbán. Als dat klopt is hij daarmee niet alleen eigenaar van de Népszabadság, maar ook van een groot aantal provinciale bladen. Volgens een andere versie moest de krant dicht omdat Meszaros de regionale dagbladen wel wil hebben, maar niet opgescheept wilde zitten met het netelige probleem wat hij dan met de Népszabadság moest doen.
Financiële redenen om de toegang tot het archief te sluiten en de krant in één keer van het internet af te vegen zijn absoluut niet te bedenken. Maar de Népszabadság is sterk in onderzoeksjournalistiek. Hongaarse media veronderstellen dat de stekker er zo plotseling uit ging vanwege een recente serie verhalen over corruptie in Fideszkringen, onder meer over de goed betaalde baantjes en dure huizen die de directeur van de Nationale Bank voor zijn vriendin regelde en over Antal Rógan, een topman in de huidige regering. Zijn escapes met een helicopter, en vooral zijn leugens over die escapes (nee hoor, ik ben niet met een helicopter gegaan, nou ja, vooruit, alleen op de heenweg, ach, wat vervelend dat u kunt bewijzen dat ik ook nog teruggevlogen ben) zorgden de hele week voor smeuiige kopij. voor vandaag stond een vervolg op de rol, dat nu in delen elders verschijnt.
Het is overigens niet voor het eerst dat zakenlieden nabij de regeringspartij op botte wijze een einde maken aan een oppositie-medium. In 2004, toen de partij zelf in de oppositie zat, kocht een aan Fidesz gelieerde ondernemer de links-liberale Magyar Hirlap op. Er kwam een nieuwe hoofdredacteur die alle oude journalisten en abonnees wegjoeg. Binnen enkele weken deden alleen de kop en de opmaak nog denken aan de oude krant. In 2015 werd de kritische nieuwssite Origo overgenomen. Ook toen kwam de voltallige redactie op straat te staan.
Bij de demonstratie zaterdag bleek duidelijk hoeveel angst de gebeurtenissen Hongaarse journalisten inboezemen.. “Als ze een journalist het zwijgen op willen leggen, moeten we allemaal demonstreren, want vandaag zijn zij het, morgen wij,” aldus een verslaggever Hír-TV, een conservatieve oppositiezender.
Een journalist van een regeringskrant die ook was komen demonstreren, zei tegen nieuwssite Index dat hij anoniem wilde blijven en dat hij zich een beetje afzijdig hield om buiten beeld te blijven van de vele camera’s op het plein. Anders, zo zei hij, hoefde hij vandaag niet meer naar zijn werk te gaan.

donderdag 25 augustus 2016

Bezoek uit Afrika

Foto Runa Hellinga
Nog nooit een Afrikaan gezien
Ons appartement was afgelopen dagen verhuurd aan een Nederlandse kennis en zijn Afrikaanse vrouw. Zij was haar geboorteland ooit ontvlucht vanwege een burgeroorlog en volgt nu een opleiding tot verpleegkundige in Amsterdam, een wereldstad waar iets van 180 nationaliteiten wonen. Daar valt een zwarte vrouw met een bos lange vlechten op haar hoofd, niet echt op. Hier in Vác was dat bepaald anders.
Julia (niet haar echte naam) was nog nooit ergens geweest waar ze als zwarte vrouw echt uniek was. Toen ze zich de eerste avond realiseerde hoe blank de samenleving was, en het gesprek ook nog op het referendum over migranten kwam, schrok ze even. Moest ze bang zijn op straat?
Al snel bleek dat ze zich daar geen zorgen over hoefde te maken. Reacties kreeg ze inderdaad in overvloed, maar agressie? Nee. Vooral nieuwsgierigheid. Voor heel veel mensen die ze ontmoette, was het echt de allereerste keer dat ze een Afrikaanse tegenkwamen. Zelfs in Boedapest, waar een zwart gezicht niet helemaal ongewoon meer is, werd ze aangestaard. Daarbuiten staken mensen niet onder stoelen of banken hoe interessant ze haar vonden.
Een van de dagen maakten we een tochtje langs de Donau. Toen we in Zebegény in de lokale Spar wat boodschappen deden, raakte de kassière haast ademloos van opwinding. Dit was 'de derde zwarte' die ze in haar leven zag, vertelde ze. De andere twee hadden ook diepe indruk gemaakt, want ze kon precies vertellen waar en wanneer dat was geweest. Die onschuld was eigenlijk wel ontwapenend, net als die van het kind dat wilde wrijven of Julia echt niet afgaf, of van de oude vrouw die haar over haar gezicht streek en stralend meende dat ze mooi was.
Onschuldig of niet, maar op den duur wordt het wel wat vermoeiend, zelfs als je begrijpt waar het vandaan komt. Julia had gelukkig zin voor humor. Niemand was kwaadaardig en ze realiseerde zich bovendien dat een blanke in een Afrikaans provinciestadje waarschijnlijk even veel commotie zou veroorzaken.
De belangstelling had niet alleen maar nadelen, trouwens. Toen ze in een lokaal restaurant geen lege tafel vonden, nodigde een alleen etende klant hen uit om dan maar bij hem te komen zitten, Zonder Julia zou dat waarschijnlijk nooit gebeurd zijn. Zijn reden om zijn belangstelling was namelijk een zekere heimwee: ooit was hij consul in Afrika geweest. Nu was hij weduwnaar en sleet zijn dagen in eenzaamheid.
Na een gezellige avond nodigde hij hen dan ook vol weemoed uit om de volgende dag bij hem te komen eten. Een bonensoep, zei hij, maar toen ze arriveerden, bleek hij op zijn Hongaars behoorlijk uitgepakt te hebben. Er verscheen een complete maaltijd op tafel en ze kregen nog een heel stuk van de zelf gerookte everzwijnham mee naar huis.
Vriendelijk of niet, voortdurend in het centrum van de belangstelling staan is natuurlijk knap vermoeiend. Een week lang kun je erom lachen, dan gaat de lol er wel af. Aan de andere kant: de onwetendheid waarmee mensen Julia benaderden, is natuurlijk dezelfde onwetendheid waarmee ze de hele kwestie van vluchtelingen benaderen. Het is niet voor niets dat mensen in de grote stad minder bang zijn voor nieuwkomers dan mensen in een klein dorp, niet alleen in Hongarije, maar ook in Nederland: Onbekend maakt onbemind.
Zo vermoeiend als het ook was, Julia's lastigste moment in al die dagen was geen opmerkelijke ontmoeting met een nieuwsgierige Hongaar, maar toen ze ergens op straat in Vác een zwarte man zag lopen. Eindelijk een vertrouwd gezicht? Niet echt. Het was h
eel ongemakkelijk, zei ze achteraf. Want wat doe je in zo'n geval? Normaal loop je toch ook niet zomaar op straat op iemand af omdat die toevallig dezelfde huidskleur heeft? Uiteindelijk zijn ze allebei maar doorgelopen.

zaterdag 20 augustus 2016

Referendum tegen vluchtelingen

Wist u? Een stadvol vluchtelingen
Je kunt ze nauwelijks over het hoofd zien, de EU-blauwe reclameborden die sinds twee weken de Hongaarse wegen sieren. Ze hangen in ieder dorp aan de lantarenpalen. De teksten liegen er niet om: "Wist u dat het aantal aanrandingen in Europa scherp gestegen is sinds het begin van de migratiecrisis?" en "Wist u dat Brussel een stad vol aan illegale immigranten in Hongarije wil vestigen?".
'Illegale immigranten' is de standaardterm van Hongaarse regeringspolitici voor asielzoekers. De blauwe borden zijn 'regeringsinformatie' en officieel alleen maar bedoeld om te wijzen op het referendum over de asielzoekersquota die de EU het land oplegt, dat op 2 oktober wordt gehouden. Dan kunnen Hongaren antwoord geven op de vraag: "Wilt u de EU het mandaat geven tot verplichte herhuisvesting van niet-Hongaren in Hongarije, zelfs zonder instemming van het nationale parlement?" Geen idee trouwens waarom in de vraag sprake is van 'niet-Hongaren', wat uiteraard een aanzienlijk breder begrip is dan 'illegale immigranten'.
Dat laatste is wel waar de regeringsborden zich op richten. Alle teksten zijn extreem negatief over asielzoekers en in hoeverre de beweringen kloppen, is soms moeilijk na te gaan. Betrouwbare Europese cijfers over aanrandingen zijn er bijvoorbeeld niet. Iedereen heeft gehoord van excessen, zoals in Keulen. Maar betekent dat dat het aantal aanrandingen in Europa in het totaal scherp gestegen is? Cijfers daarover bestaan simpelweg niet.
Een ding is wel zeker: het quotum van 1294 mensen waartoe Brussel Hongarije dit jaar verplicht, is bepaald geen 'stad vol', zoals de borden beweren.  Hoewel: er bestaan twee officiële Hongaarse steden met minder dan 1300 inwoners. Pálhaza in de provincie Borsod is de kleinste, De 'stad' heeft nog geen 1100 inwoners.
Ook als liefhebber van de Olympische Spelen ontkom je niet aan de negatieve berichtgeving rond het thema. De live sportuitzendingen van het sportkanaal van de Hongaarse staatstelevisie, worden regelmatig onderbroken voor 'één-minuut-nieuwsbulletins' of 'reclame met een maatschappelijk doel'. Tussen roeien en zwemmen door zie je minstens één nieuwsbericht over een Pakistaan die ergens in Europa een meisje heeft aangerand, een vluchteling die klaagt over het eten in een opvangkamp of een politicus over het verkeerde Europese beleid. Of anders verschijnen dezelfde EU-blauwe affiches, op tv aangevuld met passende video's van aanslagen of volgepakte boten.
Het referendum is een initiatief van regeringspartij Fidesz en volgens premier Viktor Orbán slechts bedoeld om Brussel duidelijk te maken wat de Hongaren willen, namelijk geen migranten in hun land. De oppositie ziet het eerder een soort verkapte Brexit, een boodschap van Orbán dat hij lak heeft aan Brussel, terwijl politieke analisten het vooral omschrijven als een poging van de premier om het vluchtelingenthema levend en daarmee zijn populariteitscijfers hoog te houden: voordat hij vorig jaar besloot een hek te bouwen om vluchtelingen buiten te houden, waren die behoorlijk ingezakt.
Hoe dan ook, de aanhoudende stroom negatief nieuws over vluchtelingen mist zijn effect niet. Terwijl van de pakweg 200.000 vluchtelingen die vorig jaar door het land trokken, vrijwel niemand asiel in Hongarije zelf heeft aangevraagd, is de angst voor 'migranten' zoals ze stelselmatig worden aangeduid, groot. Voor veel Hongaren is dat begrip overigens synoniem geworden met moslims uit Syrië, Irak en Afghanistan. Dat merkte een groep Mexicanen die onlangs tijdelijk in een Noord-Hongaars dorpje kwam werken. Het dorp reageerde zeer vijandig op de 'migranten', tot doordrong dat ze niet uit het Midden-Oosten kwamen. Daarna waren ze plots van harte welkom.
Vorig weekend, een week na het verschijnen van de regeringsposters, startte de officiële referendumcampagne en konden andersdenkenden een tegengeluid laten horen. Voorlopig is dat tegengeluid vrij bescheiden, De meeste oppositiepartijen noemen het referendum een propagandastunt en roepen daarom op tot een boycot. Daarmee omzeilen ze ook meteen het probleem van een inhoudelijke reactie. Die ligt nogal gevoelig, want het staat vast dat ook een groot deel van hun eigen aanhang de antimigrantenpolitiek van de regering volmondig.
In hoeverre oppositieaanhangers het boycotadvies volgen, wordt dan ook de grote vraag. Volgens de huidige opiniepeilingen wil 54 procent van alle kiezers gaan stemmen. Daarvan is zo'n 80 procent van plan om 'nee' te stemmen, wat, enigszins verwarrend, het antwoord is dat de voorstanders van het referendum graag willen zien.
Voor een geldig referendum is een opkomst van minimaal vijftig procent nodig. Dat was vroeger 25 procent, maar toen premier Orbán in 2010 aan de macht kwam, stond verhoging van de minimumopkomst bij referenda hoog op zijn agenda. Hij wilde namelijk voorkomen dat de oppositie zijn regeringsbeleid met volksstemmingen zou doorkruisen, een tactiek die hijzelf als oppositieleider succesvol toegepast.
De huidige peilingen uitkomen wijzen overigens op een succesvol referendum, en premier Orbán heeft daar dan ook op ingezet. De de vraag is overigens hoe reëel die peilingen zijn. Bij eerdere referenda die mensen na aan het hart lagen, zoals de toetreding tot de NAVO en tot de EU in 2004, bleef de opkomst uiteindelijk onder de 50 procent.
In praktijk doet de geldigheid er overigens niet echt toe. Per slot van rekening hoeft er helemaal geen wet veranderd te worden, maar is deze stemming uitsluitend bedoeld als 'boodschap aan Brussel' dat Hongaren geen migranten willen. En zo zal Orbán de uitslag zonder enige twijfel gebruiken, zolang de opkomst niet absurd laag is en de overgrote meerderheid daadwerkelijk nee stemt . En het zou zeer verrassend zijn als dat niet gebeurde.

maandag 8 augustus 2016

Op zoek naar een hemel zonder bommen

Foto Runa Hellinga
Maru Kameri en zijn zoon
“Noem het geen kamp,” zegt Saed Muhsan. De textielhandelaar, die in Kaboel hoofddoeken verkocht, is de tijdelijke en informele leider van het noodkampje dat vluchtelingen hebben opgezet in de buurt van het Servische grensplaatsje Horgos. Op een verloren strook land tussen het met NATO-prikkeldraad afgezette grenshek dat de Hongaren vorig jaar bouwden en de officiële Servische grens wachten 600 mensen, vooral Afghanen, wekenlang op toelating tot Hongarije.
Dagelijks mogen vijftien gelukkigen, veertien in familieverband en één alleen reizende man, naar de transitzone aan de andere kant van het hek. Daar is een van containers gebouwd opvangkampje waar ze Hongaars asiel kunnen aanvragen. De families reizen vervolgens door naar andere opvang, de alleen reizende mannen blijven tot dertig dagen in de kale container met luchtkooi. Alles is gedaan om asiel aanvragen zo onaantrekkelijk mogelijk te blijven, al wil niemand sowieso in Hongarije blijven.
Op een lijst houdt Muhsan bij wie wanneer aan de beurt is. Zelf heeft hij nog dertig dagen te gaan. Dat mensen weten wanneer ze verder reizen, maakt het wachten enigszins dragelijk. “Nog 22 dagen,” weet de elfjarige Iraanse Abdulfaz, die met zijn ouders in een door een takkenhek afgeschermde tent verblijft. Hij is een van de weinige kinderen die wat Engels spreekt, en hij is er trots op.
Maar Musan heeft gelijk, een kamp kun je deze verzameling tijdelijke onderkomens uit takken, dekens en wrakke tentjes nauwelijks noemen. Het enige water komt uit twee kranen middenin een modderpoel. Een meertje verderop doet dienst als badfaciliteit. Een Hongaarse hulporganisatie is er met veel moeite in geslaagd toestemming te krijgen om chemische toiletten te plaatsen. Overal smeulen kookvuurtjes. Er is geen elektriciteit, laat staan wifi, broodnodig voor het contact met familie.
Je moet doorzettingsvermogen hebben om hier te blijven. Maar doorzettingsvermogen kun je de mensen niet ontzeggen. Maru Kameri heeft zijn elf jaar oude, zwaar gehandicapte zoon een half jaar lang op zijn rug gedragen terwijl ze te voet uit Afghanistan door Iran en Turkije trokken. Dan kan een paar weken wachten er ook nog wel bij. De jongen zit nu in een rolstoel die hij onlangs van een hulporganisatie kreeg. Zijn toekomst is Kameri's motivatie: in Afghanistan is er voor de jongen geen enkele opvang.
De zon schijnt vandaag en kinderen volleyballen bij een net van takken en touw. De kleinsten zijn aan het bellen blazen, een cadeautje van een hulporganisatie. Degenen die geen bellenblaas hebben gekregen, trekken iedereen die er niet als een vluchteling uitziet, met een vragende blik aan de kleren. Het ziet er allemaal haast ontspannen uit, maar toen het onlangs twee dagenlang goot, was er weinig vrolijkheid. De dekententen raakten doorweekt, de mensen ook. Gelukkig is het zomer. Maar je moet denken niet aan de winter.
Met dat nachtmerriescenario worstelen ook de Servische autoriteiten. Die willen voorkomen dat zich dan aan deze grens vergelijkbare taferelen gaan afspelen als in Macedonië. Recentelijk kreeg Muhsan te horen dat hij geen nieuwkomers meer op de wachtlijst mag zetten. Sindsdien moet hij mensen wegsturen. “Maar waar die heen moeten? De Servische vluchtelingenkampen zijn vol. En mensen kijken mij aan alsof het mijn schuld is.” Hij zucht.
De strook land is officieel Hongarije en de verzorging komt grotendeels op de Hongaren neer. 's Ochtends brengt het Rode Kruis ontbijt. Iedere middag brengt een hulporganisatie helemaal uit Boedapest warm eten. “Een kwestie van beschaving. Je kunt mensen toch niet laten stikken?” zegt vrijwilligster Nikoletta Szöllösi. Ze hielp vorige jaar ook bij de opvang van vluchtelingen die in de Hongaarse hoofdstad waren gestrand.
Bizar is het avondmaal. Dat levert het Hongaarse leger. Eerst nemen bewapende militairen stelling op het dak van de  transitzone. Dan opent een deur in de containerwand. Op vertoon van door een Muhsan verstrekt bonnetje krijgt iedere familie een voedselpakket: brood, melk, beleg, sap en chocolade. Grote families krijgen er twee.
Khaled Khan reist alleen. Zijn Engels is vlekkeloos, hij werkte in Afghanistan drie jaar als tolk voor de Amerikanen. “In Afghanistan ben ik mijn leven niet meer zeker.Voor de Taliban ben ik een verrader.” Eerder heeft hij geprobeerd illegaal de grens over te steken, maar daar begint hij niet meer aan. “Ik ben gepakt, en toen ze me de grens overzetten, hebben ze me twee keer met een elektrische stok geshockt.” Nu wacht hij op zijn beurt om toegelaten te worden tot de transitzone.

Foto Runa Hellinga
Wachten op het avondeten
Hij is niet de enige met een verhaal over mishandeling aan de andere kant van het grenshek. Sinds 5 juli zet Hongarije vluchtelingen die in het binnenland worden aangetroffen, weer over de grens met Servië. Officieel mogen mensen die binnen een zone van acht kilometer worden opgepakt, weer terug worden gezet, in praktijk worden ook mensen die al veel verder weg zijn, teruggestuurd. Volgens de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch gebeurt dat vaak zeer hardhandig. De organisatie interviewde twaalf vluchtelingen die claimden dat ze geslagen zijn, hardhandig door het scheermesjeshek zijn geduwd, met honden opgejaagd of met bijtende vloeistoffen werden bespoten.
Veel mensen hebben maar een flauwe notie wat ze in Europa moeten wachten, maar Khan volgt het het internationale nieuws nauwlettend. Iedere dag loopt hij naar het Servische Horgos om zijn telefoon op te laden en ergens op de wifi in te loggen. Hij is op de hoogte van de recentste aanslagen in Europa. Hij heeft ook alle begrip voor de angst van veel Europeanen. “Dit is hun land, hun leven, ze willen onze problemen niet. Maar ik ben geen terrorist. Ik hou net als ieder ander van het leven. Het enige dat ik wil, is een rustige plek waar je naar de blauwe hemel kunt kijken zonder angst voor een bom.”
Of hij zich zorgen maakt over de vijandige reacties tegenover vluchtelingen? Hij haalt zijn schouders op: “In Afghanistan is ook racisme. Ik weet dat er problemen zijn, ik ken de verhalen van het internet, maar ik denk dat ermee te leven valt, al is het natuurlijk anders wanneer het jezelf overkomt. Maar wat moet ik? De keuze om terug te gaan heb ik gewoon niet.”

zondag 24 juli 2016

Wantrouwen tegen nieuwe museumwijk

Het nieuwe Muziekhuis volgens architectenplannen
Meer dan verkrotte bedrijfspanden waren het niet, de gebouwen van Hunexpo in het Stadspark in Boedapest die onlangs tegen de vlakte gingen. Toch lokte de sloop protest uit van Hongaarse milieuactivisten. Volgens hen is de sloop van de leegstaande panden op de plek waar het nieuwe Hongaarse Muziekhuis is gepland, de eerste stap naar de vernieling van het oudste openbare park ter wereld.
Waar ze zich tegen verzetten zijn de regeringsplannen voor een ambitieuze museumwijk in het rond het Stadspark. Die wijk onderdak moet gaan bieden aan drie musea die nu elders staan: het ethnografisch museum, het Ludwigmuseum voor contemporaine kunst en de Nationale Galerie in het koninklijk paleis op de Burchtheuvel. Ook het naburige Museum voor Schone Kunsten, de Kunsthal, het Transportmuseum en een nieuw muziekcentrum worden onderdeel van de nieuwe wijk.
De plannen zijn grotendeels ontwikkeld door László Baán, de succesvolle directeur van het Museum voor Schone Kunsten. Als voorbeeld keek hij onder meer naar het Museumeiland in Berlijn en het Smithonian in Washington. Volgens zijn verwachtingen sluit de museumwijk goed aan bij internationale toeristische trends en zal de wijk jaarlijks zo'n 2 miljoen extra bezoekers naar Boedapest trekken.
De Ligetvédők, Parkverdedigers, zoals ze zichzelf noemen, voeren sinds maanden actie tegen de plannen. De bomen zijn hun belangrijkste argument Volgens hen dreigt een groot deel van de bomen in het park namelijk omgezaagd te worden en moet veel groen wijken voor de nieuwe gebouwen. Ook menen ze dat de sloop van het Hunexpo-terrein onverantwoord gebeurd is, omdat de gebouwen asbest bevatten.
Bomen omzagen, zo weten stadsbestuurders uit ervaring, ligt heel gevoelig in Boedapest. Plannen voor een parkeergarage in de buurt van de Opera sneuvelden al eens vanwege acties voor behoud van de bomen in de Nagymező utca. Ook de vernieuwing van het Roosevelt tér en (tegenwoordig Széchenyi tér) en de bouw van een parkeergarage onder dat plein stuitte ooit op protesten, al kan achteraf waarschijnlijk niemand ontkennen dat de renovatie, al heeft die misschien een paar bomen gekost, uiteindelijk een verbetering was: de parkeerplaats midden op het plein maakte plaats voor groenvoorziening.
Maar dat er duizenden bomen in het Városliget tegen de vlakte gaan, klopt niet, aldus projectleider Attila Sághi. Volgens hem sneuvelen niet meer dan 200 van de in het totaal 6500 bomen in het park. Voor zover de nieuwe musea in het park komen, vervangen ze bestaande, verwaarloosde gebouwen zoals dat van Hunexpo. Het grootste gebouw komt buiten het park, op de plek waar nu een reusachtige parkeerplaats is. Bovendien komt er volgens Sághi juist meer groen, niet minder, omdat parkeerterreinen en doorgaande wegen plaats maken voor wandelgebieden, waterpartijen en beplanting en ook de museumdaken deels van groen worden voorzien.
Dat het park een opknapbeurt kan gebruiken, leidt geen twijfel. Vooral het zuidelijke deel, waar de nieuwe voorzieningen gepland zijn, is zwaar verwaarloosd. Het is bezaaid met leegstaande of half leegstaande gebouwen, doorsneden door een trolleybusbaan en zo onveilig dat leerlingen van het nabijgelegen Radnótigymnasium jaren geleden al het uitdrukkelijke verbod kregen om alleen het park in te gaan.
Zo'n 94 procent van de Boedapesters steunt de parkrenovatie dan ook van harte. Maar ruim tachtig procent is tegen de museumplannen. Sághi meent dat dat onkunde is. Maar als dat zo is, is die bewust in de hand gewerkt door de regering. Een publieke discussie over de plannen heeft nameljik nooit echt plaatsgevonden. Premier Viktor Orbán is verklaard tegenstander van openbare debatten over grote bouwprojecten, omdat die volgens hem altijd tot problemen leiden. Hij kan het weten: toen hijzelf in de oppositie zat, zorgde zijn partij dat plannen voor een nieuw regeringscentrum op een leegstaand terrein naast het Nyugatistation van tafel gingen.


dinsdag 28 juni 2016

Londen, de tweede Hongaarse stad

Hongaarse winkel in Londen
De Hongaarse spoorwegmaatschappij MÁV zoekt machinisten, electriciens, monteurs, boekhouders, IT-mensen en meer, meldt het omroepsysteem in de trein. Het bedrijf komt honderden vakmensen tekort, maar echt vlotten wil hun zoektocht niet. De personeelsadvertentie schalt al maandenlang door de coupés.
Hongarije worstelt met een enorm tekort aan vakmensen. Een minimumloon van 240 euro en een modaal inkomen van 535 euro netto per maand maken werken in West-Europa zeer aantrekkelijk. Daar kan zelfs de bonus voor MÁV-werknemers, gratis reizen voor het hele gezin, niet tegenop.
Volgens schattingen leeft een half miljoen Hongaren momenteel in het buitenland. Het overgrote deel vertrok in de laatste vijf jaar. Wie een loodgieter belt, mag blij zijn als die binnen vier weken tijd heeft. In Boedapest nemen sommige horecaondernemers bij gebrek aan Hongaarse, inmiddels buitenlandse obers aan. Zelfs autofabrikant Audi, jarenlang 's lands beste werkgever, heeft moeite om mensen te vinden.
Op papier is er best personeel. De officiële werkloosheid is onder de zeven procent, de werkelijke is een stuk hoger. Zo'n 200.000 werklozen die enkele maanden per jaar verplicht in een werkverschaffingsproject werken, worden statistisch namelijk als werkend meegeteld. Eigenlijk hebben 900.000 van de 9,8 miljoen Hongaren geen baan. Helaas heeft een groot deel daarvan ook geen lagere school.
Wie iets kan, gaat weg. Wie Duits spreekt, vertrekt bij voorkeur naar Oostenrijk of Duitsland, wie Engels spreekt, steekt het Kanaal over. Oostenrijkse restaurants draaien op Hongaars personeel. Bejaarden worden verzorgd door verpleegsters die liever in Oostenrijk inwonende thuishulp zijn dan in een Hongaars ziekenhuis voor net iets meer dan het minimumloon wekelijks overuren draaien. Aan Engelse ziekenhuisbedden staan Hongaarse artsen. Website 444 filmde onlangs een afstudeerfeest van medische studenten in Boedapest. De meesten wilden weg. Van de lichting voor hen was 70 procent al vertrokken.
Officiële Hongaarse statistieken zijn er niet. De migratieschattingen berustten op cijfers van de vestigingslanden. Londen, waar 200.000 Hongaren leven, wordt inmiddels gekscherend 'de tweede Hongaarse stad' genoemd. Maar een cijfer dat wel bekend is, suggereert dat een half miljoen emigranten waarschijnlijk krap geschat is.
In 2015 stuurden Hongaren zo'n 2,9 miljard euro naar huis. Met 500.000 emigranten komt dat neer op zo'n kleine zeshonderd euro per persoon per maand. Veel, ook omdat lang niet iedereen daadwerkelijk geld stuurt. Jongeren die elders studeren, krijgen juist eerder geld uit Hongarije. Volgens sommige schattingen is een vertrekcijfer van 800.000, acht procent van de bevolking, waarschijnlijk reëler.
Dat klinkt buitensporig. Maar praat met Hongaren over hun volwassen kinderen en ongeacht hun sociale achtergrond hebben ze vrijwel altijd minstens één zoon of dochter in het buitenland. Een hele generatie verdwijnt. Dat realiseerde de regering zich ook toen ze vorig jaar via social media een campagne begon die jonge Hongaren naar huis moest lokken. Kosten: 320.000 euro. Opbrengt: 150 terugkeerders. Het programma is inmiddels stopgezet.
Dat betekent natuurlijk niet dat iedereen voorgoed weg is. Genoeg mensen weten inmiddels dat hoge lonen een keerzijde hebben: hogere kosten en een hoger werktempo. Om over heimwee maar te zwijgen. Vooral lager opgeleiden die voor hogere lonen gingen, hebben vaak spijt van hun keuze, blijkt uit een recent enquete onder de ruim 13.000 Hongaren in Nederland. Die lager opgeleiden vormen de twintig procent die ontevreden of zeer ontevreden is en binnen een jaar terug naar huis wil.
De overige tachtig procent is tevreden, 55 procent zelfs zeer tevreden over het nieuwe bestaan in Nederland. Ze zijn meestal hoog opgeleid: zo'n 59 procent heeft HBO of universitair onderwijs, 28 procent middelbare school. Driekwart woont sinds hooguit vijf jaar in Nederland. Vaak speelde het politieke en culturele klimaat onder de huidige Hongaarse regering mee in hun besluit te emigreren. Persoonlijke ontwikkeling, een sociale samenleving en kansen voor het gezin vinden ze belangrijker dan geld. En hoewel ze hun vaderland best missen, wil driekwart nooit, of hooguit in de verre toekomst terug naar 'huis', zoals zelfs de meest tevreden emigrant Hongarije altijd aanduidt.



woensdag 8 juni 2016

Dichtbij Oostenrijk

Vluchtelingenkamp in Körmend
Bij de Tesco aan de rand van Körmend lopen vier met machinegeweren bewapende veiligheidsmensen naar binnen, leden van de speciale eenheid die de Hongaarse regering onlangs naar het stadje nabij de Oostenrijkse grens stuurde, met het doel de burgers te beschermen tegen overlast van het lokale vluchtelingenkamp. "Keulse toestanden zullen wij niet tolereren," aldus regeringspartij Fidesz op haar Faceboek-site.
Wie denkt aan hordes verkrachtende asielzoekers komt bedrogen uit. Er ging weliswaar het gerucht dat kampbewoners handballende meisjes in een nabijgelegen stadion hadden lastiggevallen. Volgens sommige media moesten de sportsters zelfs geëvacueerd worden. Ook zouden de asielzoekers een raampje hebben gebroken. 
Körmenders gingen de straat op om te protesteren tegen de onveilige omstandigheden. Maar feitelijk blijkt er helemaal niets gebeurd te zijn. Dat er een raampje kapot was, klopt weliswaar, maar niemand hoe dat precies komt. En de rest van het verhaal is volgens de regionale politiecommissaris János Tiborcz complete nonsens. Ook enkele van de betrokken meisjes hebben inmiddels verklaard dat ze nooit zijn lastiggevallen.
Niet dat daarnaar werd geluisterd. De regering, die asielzoekers als nationaal gevaar afschildert en geen enkele vluchteling wil toelaten, besloot de veiligheidseenheid hoe dan ook te sturen. Die houdt sindsdien strikt oog op ‘wangedrag’. Dat leverde een Afghaan al een boete van zo’n 150 euro op omdat hij naast het zebrapad was overgestoken.
En dat, terwijl de asielzoekers toch al goed in de gaten werden gehouden. Het vluchtelingenkamp, dat begin mei werd geopend, ligt niet toevallig aan het einde van een doodlopende weg op het terrein van de Körmendse politieschool. Vluchtelingen die de stad in willen, moeten eerst langs een sportveld vol politierecruten en langs talrijke politieagenten.
Het kamp zelf bestaat uit zo'n dertig legertenten met stapelbedden, samen goed voor driehonderd slaapplaatsen. Door de tentdaken steken kachelpijpen, maar in de koude nachten in mei was het steenkoud in de tenten, vertelt een Pakistaan. Er zijn zes wc's en zes douches. Om het kamp staat een hek en bij de ingang een kaalgeschoren bewaker. Wie het kamp in- of uit wil, moet zich bij hem melden. Van journalisten moet hij niets hebben.
Samen met een tweede kamp in het nabijgelegen Szent Gotthard dat binnenkort open moet gaan, wordt Körmend volgens de plannen straks het enige Hongaarse vluchtelingenkamp. Beide kampen liggen vlakbij de Oostenrijkse grens. Opvangcentra elders moeten sluiten en de bewoners worden geleidelijk hierheen overgebracht.
De Iraniër Mohamed Ali behoorde tot de eersten die dat overkwam. Hij arriveerde vier maanden geleden in Hongarije, nadat hij bij het drielandenpunt met Roemenië simpelweg om het einde van het beruchte hek langs de Hongaars-Servische grens was heengelopen. De eerste maanden zat hij in Bicske, een redelijk asielzoekerscentrum midden in Hongaren met echte gebouwen, behoorlijke voorzieningen en redelijk eten. "Maar twee weken geleden ben ik met vijftien anderen plotseling hierheen gestuurd."
Niemand heeft uitgelegd waarom hij moest verhuizen, maar Ali heeft zijn vermoedens. De beroerde behuizing, het slechte eten en de extreme controle zijn een goede aansporing om zo snel mogelijk weer weg te willen. "Ze willen gewoon dat we vertrekken. Toen ik hier kwam, waren er tweehonderd mensen. Nu nog maar honderd of zo." De rest? Hij gebaart naar het westen, waar achter glooiende akkers en bossen de Oostenrijkse grens loopt. "Het zijn een paar kilometer, je loopt er zo heen," zegt hij.
Sinds begin dit jaar zijn er meer dan 12000 asielzoekers in Hongarije geregistreerd, maar de meesten verlaten het land zo snel mogelijk. Eind april zaten er in het totaal nog geen 1800 mensen in Hongaarse asielzoekerscentra. De opening van het kamp in Körmend was voor buurland Oostenrijk aanleiding om vanaf 1 mei grenscontroles langs de Hongaarse grens te introduceren. Sommigen, vooral de extreemrechtse FPÖ die in het aan Hongarije grenzende bondsland Burgenland in de regering zit, pleiten ervoor een grenshek te bouwen.
In de eerste vier weken van de controles zijn 1919 mensen aangehouden. Dat is dertig procent meer dan in de hele periode tussen januari en eind april, toen in het totaal 1236 asielzoekers werden betrapt toen ze de grens overstaken.


woensdag 1 juni 2016

Deja Vue


Foto Runa Hellinga
Elektriciteit
Toen we in 1990 voor het eerst in Hongarije kwamen wonen, was het communisme net verdwenen. Nutsbedrijven zoals water, gas en licht en telefoon werden nog gerund door de staatsbedrijven die er veertig jaar lang weinig van gebakken hadden, en ik kan alleen maar zeggen, dat was een speciale ervaring. Vooral de elektriciteit en de telefoon lieten het regelmatig afweten. Iedere twee weken hingen we minstens één keer aan de lijn bij de 'klantenservice' omdat we weer eens niet konden bellen. Daarvoor moesten we naar een telefooncel, want als wij niet konden bellen, konden de buren dat ook niet. We deelden namelijk één telefoonlijn (om die reden konden we natuurlijk ook niet bellen, als de buren belden).
Dan hadden wij nog telefoon. Op het platteland was dat een onbekende luxe. Veel dorpen hadden eigenlijk geen telefoon, op één noodlijn na. Ook stromend water en gas waren in de meeste dorpen totaal onbekend. Dat er ook geen riolering was, sprak in dat verband vanzelf. Op veel wat afgelegen boerderijen gold dat trouwens ook voor elektriciteit.
Binnen de kortste keren meldden zich buitenlandse investeerders die de zieltogende staatsbedrijven overnamen. Toegegeven, de prijzen voor gas, licht en water gingen omhoog, maar de kwaliteit en de service ook.Alle dorpen hebben inmiddels stromend water en gas is ook normaal. Internet eigenlijk ook, al is dat niet overal even geweldig.
Dat zijn kostbare investeringen geweest, maar het is de bedrijven niet in dank afgenomen. Veel mensen lijken vergeten hoe het ooit was. Dat er een tijd zonder telefoon was, is in deze tijd van een mobieltje voor ieder gezinslid nauwelijks nog voor te stellen. Gaandeweg heeft de regering de nutsbedrijven de afgelopen jaren weer genationaliseerd,. Gelijktijdig zijn de tarieven voor nutsvoorzieningen verlaagd.
Het zal toeval zijn, maar voor het eerst in vijfentwintig jaar had ik deze week weer klachten over het elektriciteitsbedrijf: een aanmaning voor een rekening die we een maand geleden al betaald hadden.
Het werd dus tijd om me weer eens tot een klantenservice te wenden. Er persoonlijk heengaan leek me het handigste. Volgens de website van het elektriciteitsbedrijf was hun lokale kantoor drie dagen per week open. Of beter, drie halve dagen, waaronder woensdagochtend vanaf tien uur. Dus vanochtend om tien uur stond ik voor de deur.
Tot mijn stomme verbazing stond het voorportaal propvol met wachtenden. De reden w
erd al snel duidelijk: de website werd duidelijk niet goed bijgehouden. Tegenwoordig is het kantoor vanaf acht uur 's ochtends open en bovendien vijf dagen per week. Te zien aan de aanloop in het uur dat ik op mijn beurt wachtte was die verlenging van openingstijden bittere noodzaak.


woensdag 11 mei 2016

Boedapester bomen

foto Runa Hellinga
Het opgeknapte Kossuth tér
Deze week werd in Boedapest het hernieuwde Moszkva tér (Moskouplein) heropend. Of Széll Kálman tér, zoals je sinds enkele jaren hoort te zeggen, al doet het merendeel van de Boedapesters dat niet. Széll was een door weinigen herinnerde minister van financiën en premier aan het einde van de negentiende eeuw. Iedereen daarentegen weet waar Moskou ligt.
Maar goed. Het plein heeft niet alleen zijn communistische naam verloren, maar ook zijn communistische architectuur en het ziet er veel mooier uit dan het was. Maar het schijnt dat er nogal wat klachten zijn over de geringe hoeveelheid groen. Nou was het oude Moszkva tér bepaald niet het groene hart van de stad en je moet het nieuw geplante groen natuurlijk even de tijd geven om groot te groeien. Maar bomen zijn nu eenmaal een teer punt in de Boedapester ziel.
De afgelopen jaren waren er in de stad diverse protestacties tegen renovatie- en vernieuwingsplannen. Zelden gingen ze - behalve in het zevende district waar helemaal geen bomen zijn - over de architectuur. Vaak daarentegen over de bomen die zouden sneuvelen. Zelfs als het eindresultaat groener zou worden dan de beginsituatie.
Begin jaren negentig bestond het midden van het toenmalige Roosevelt tér (nu Széchenyi tér) uit een lelijke asfaltplak met een parkeerplaats en, juist ja, een aantal bomen. Toen er eind jaren negentig plannen kwamen om die parkeerplaats te vervangen door een parkeergarage, kwamen er protesten: een paar van de bomen zouden het loodje leggen. Het plan ging desondanks door. Het asfalt werd vervangen door gras en bloemen, de meeste bomen overleefden en het hele plein ziet er aanzienlijk fraaier uit dan het was.
Maar in de Nagymező utca ging de bouw van een parkeergarage in 2006 niet door vanwege protesten uit de buurt tegen de kap van de bomen in die straat. En toen de huidige regering een aantal jaren geleden aankondigde dat ze het Kossuth tér bij het parlement zouden gaan vernieuwen, was het ook vooral het lot van de bomen dat protesten uitlokte. Niet dat die protesten de renovatie tegenhielden, en eerlijk is eerlijk, dankzij het kappen van de bomen heb je voor het eerst in jaren vanaf het plein zicht op de Donau en de heuvels erachter. En persoonlijk vind ik dat uitzicht eigenlijk veel mooier dan de bomen die er vroeger stonden.
Momenteel voert een groep milieuactivisten al wekenlang actie in het Városliget, het Stadspark, tegen de voorgenomen bouw van een museumwijk naast en in het park. Niet vanwege het idee zelf, hoewel daar best wat op af te dingen is, zoals het prijskaartje dat eraan hangt, of de vraag of het eigenlijk wel zo slim is om alle belangrijke musea in de stad in een wijk te bundelen. Maar daar gaat het de activisten niet om. Zij protesten vanwege de bomen die voor het plan gekapt moeten worden.
Nou gaan er niet alleen bomen gekapt worden, maar krijgt dat hele deel van het park een opfrisbeurt. En daar is best wat voor te zeggen, want het Stadspark is groot en juist dat deel van het park waar de musea gepland zijn, is behoorlijk verwaarloosd, wordt betrekkelijk weinig gebruikt en is bovendien niet helemaal ongevaarlijk (tussen die laatste twee feiten is natuurlijk een verband). Toen onze zoon nog naar een school naast dat park ging, legde de school leerlingen een verbod op om alleen het park in te gaan nadat enkelen tussen de bosjes met enige geweld van hun mobiel beroofd waren, Maar een boom is een boom. Die moet blijven staan.
De ironie wil dat er een tijd was dat Boedapest helemaal geen bomen wilde. Midden negentiende eeuw stond de gemeenteraad van het toenmalige Pest op zijn achterste benen toen graaf István Széchenyi voorstelde om bomen in de stad te planten om het stadsklimaat te verbeteren. Pest was in die jaren haast net berucht vanwege het stof als Londen vanwege de smog. Maar bomen? In de stad? Was Széchenyi nou helemaal belazerd? Ze waren toch geen provincieplaats? Uiteindelijk kwamen er wel wat bomen. Maar die hielpen niet echt tegen het stof. Dat verminderde pas, toen de straten werden verhard. Zoals het een echte grote stad betaamt.

zondag 1 mei 2016

Europa's nieuwe grenzen: het dreigende einde van een Euregio

Foto Runa Hellinga
Grens op de Brennerpas. Straks weer een slagboom?
"Dit is het begin van het einde van de EU," zei Geert Wilders heel tevreden na afloop van het referendum over Oekraïne. De PVV-politicus kan zich niets mooiers indenken: ons eigen kleine Nederlandje, veilig binnen zijn eigen grenzen. Onze eigen gulden terug, en als je naar het buitenland wil, lekker in de file voor de grenscontrole. Een dagje fietsen in Euregio Maas-Rijn, kriskras over kleine weggetjes van Zuid-Limburg naar Duitsland en België? Niet als het aan de Limburgse politicus ligt.
Op de Oostenrijks-Italiaanse Brennerpas dreigt Wilders droom binnenkort realiteit te worden. Daar dreigt een nieuwe Europese grens een einde te maken aan de Euregio Tirol-Südtirol-Trentino  Nog is een provisorisch grenspaaltje in outlet-center Brennerpas het enige dat erop wijst dat je bovenop de Italiaans-Oostenrijkse staatsgrens staat. Hoe idioot die grens is, merk je zodra je van het ene land naar het andere loopt. Aan beide kanten van de grens spreken mensen hetzelfde Duitse dialect, betalen ze met de euro, eten ze Tiroler Speck en Knödel en gaan ze in Innsbruck winkelen. Zolang het duurt. Want als het aan de Oostenrijkse minister van defensie Hans Peter Doskotil ligt, voert dat land vanaf eind mei weer grenscontroles op de Brenner in.
De eerste bouwwerkzaamheden zijn al begonnen en Doskotil dreigt onder extreme omstandigheden met totale afsluiting van de pas. De reden: vluchtelingen. Op deze koude, winderige ochtend loopt er slechts één kleumende Pakistaan in een dunne katoenen traditionele shalwar en kameez over straat. Het kleine transit-opvangcentrum in Brenner, het Italiaanse dorpje bovenop de pas, is gesloten. Maar Oostenrijk vreest dat er deze zomer wel eens een miljoen vluchtelingen vanuit Libië naar Italië zouden kunnen oversteken.
In een café in Brenner is op een foto te zien hoe het vroeger was. Bij de oude grenspost, waar nu lederhosen worden verkocht, stond een slagboom die voor iedere auto open en dicht ging. Op de foto is maar weinig verkeer. Maar de Brenner is tegenwoordig de drukste overgang over de Alpen naar Italië en de eindeloze stroom vrachtwagens die op een koude aprildag over de pas kruipen doet het ergste vermoeden voor de zomerse files die grenscontroles nu zouden veroorzaken. Italië is dan ook woedend en heeft gedreigd met een EU-procedure tegen Oostenrijk.
Lena Fassnauer en haar drie klasgenoten in het St. Margarethenscholencentrum in het Zuid-Tiroolse Sterzing reageren emotioneel op de vraag hoe ze denken over de aangekondigde controles. Ze wonen weliswaar in Italië, maar ze zijn opgegroeid in de euroregio en kennen geen grens. Ze hebben vrienden in Oostenrijkse buurdorpen en het Oostenrijkse Innsbruck, een half uur met de auto, is de stad waar ze uitgaan en waar ze volgend jaar willen gaan studeren. Omgekeerd is het Oostenrijkse en Duitse toerisme van enorm belang voor de regio, maar wie komt er straks voor een dagje of een lang weekend als hij op de terugweg uren in de file staat? Ze kunnen het zich niet indenken, een echte grens tussen hen en Oostenrijk.
De vier hebben Italiaanse paspoorten, maar als je het vraagt wat ze zich voelen, aarzelen ze niet: Zuid-Tiroler, Tiroler ook, maar Italiaan? Nee. Vooral Lena ziet Italiaans echt als vreemde taal. Sterzing is Duitstalig, net trouwens als tweederde van alle Zuid-Tirolers.
Foto Runa Hellinga
Sterzing, Zuid-Tirool
Tot 1918 behoorde Zuid-Tirool tot Oostenrijk. Italië kreeg het gebied als beloning voor de steun die dat land tijdens de Eerste Wereldoorlog vanaf 1915 aan de Entente tegen Duitsland en Oostenrijk heeft gegeven. Op dat moment was Zuid-Tirool geheel Duitstalig, maar de Italianen wilden graag een bergketen als grens.
Tussen 1956 en 1988 kende Zuid-Tirool een autonomiebeweging die zo'n 361 aanslagen pleegde. Sinds de grenzen in 1996 opengingen, is het Tiroler nationalisme minder luid, maar de in 2007 opgerichte afscheidingsgezinde Süd-Tiroler Freiheit is juist onder jongeren populair, zegt leraar Franz Kompatscher.
Kompatscher is ook burgemeester van de gemeente Brennero waar Brenner, een dorpje van 250 inwoners, deel van uitmaakt. Het dorpje bouwde in 2014, toen de vluchtelingenstroom op gang kwam, al een transitopvang. Momenteel passeren er dagelijks zo'n dertig vluchtelingen. Maar er is tegenwoordig ook een stroom in omgekeerde richting, naar Italië, zegt Kompatscher.
De burgemeester is groot voorstander van de open Euregio, en niet alleen omdat hij zich zorgen over de gevolgen als er straks duizenden asielzoekers in Brenner stranden. De Euregio betekent echt iets voor de dorpen. Er is intensieve regionale samenwerking, vooral met de Oostenrijkse buurgemeente Gries, wat betreft cultuur, toerisme, onderwijs en niet te vergeten veiligheid. Het leven in de bergen kent zijn eigen problemen, zoals sneeuw, lawines en overstromingen. Natuur houdt geen rekening met grenzen.
Natuurlijk brengt grenscontrole die initiatieven niet tot stilstand, maar belemmerend wordt het zeker als er straks eindeloze files zijn. Bovendien zijn zulke controles geen oplossing, zegt Kompatscher. Ieder voor zich betekent alleen maar dat ieder land de problemen op een ander probeert af te schuiven. "Het is een puur politiek gebaar. Er zijn verkiezingen in Oostenrijk, de regeringspartijen staan op verlies en zo proberen stemmen terug te winnen van de rechtse FPÖ die succes heeft met zijn campagne tegen vluchtelingen." De enige echte oplossing is volgens hem samenwerking, tussen Oostenrijk en Italië en op Europees niveau, om te voorkomen dat het aan de Brenner, en elders, uit de hand loopt.

zondag 24 april 2016

Haiders partij droomt over Oostenrijks presidentschap

Foto Runa Hellinga
FPÖ-verkiezingsbijeenkomst in Salzburg
De bierkelder waar de Oostenrijkse FPÖ-presidentskandidaat Norbert Hofer zijn Salzburger verkiezingstoespraak houdt, staat blauw van de rook. Grote pullen bier, worsten en schnitzels, geweien aan de wand, hoempapamuziek, Lederhosen, jagersjasjes en dirndljurken, alle clichés komen langs en zo hoort het ook, want dit is waar Hofer voor staat: de 'autochtone' Oostenrijker. "Deine Heimat braucht dich jetzt" aldus een groot affiche boven het podium.
De  verkiezingen moeten nog plaatsvinden, maar de sfeer in Salzburg een week geleden was al euforisch alsof de overwinning al behaald was. Niet ten onrechte: alle opiniepeilingen wijzen erop dat Hofer, kandidaat van de extreemrechtse Vrijheidspartij, bij eerste ronde van de Oostenrijkse verkiezingen vandaag op de eerste of tweede plaats zal eindigen. In een campagne die gedomineerd wordt door de vluchtelingenproblematiek en waarin partijen elkaar overschreeuwen met maatregelen om de Oostenrijkse grenzen af te sluiten, maakt Hofer geen slechte kans de tweede ronde ook te winnen. Dat de Hofburg, het presidentieel paleis, binnen handbereik is, had niemand in de FPÖ begin dit jaar durven bevroeden. Aanvankelijk aarzelde Hofer zelfs of hij zich wel in de kansloos lijkende presidentsrace zou mengen.
De licht hinkende Hofer - hij raakte ooit zwaar gewond in een paraglidingongeluk - benadrukt graag hoe gewoon hij is. Hij is de politicus die als ervaringsdeskundige opkomt voor de rechten van gehandicapten. Zijn vrouw kan soms niet mee op campagne kan omdat ze als bejaardenverzorgster vroege dienst heeft. "Hij lijkt de ideale schoonzoon. Maar hij is ook de man achter het in 2011 verschenen FPÖ-Handboek, waarin Oostenrijkers uitdrukkelijk worden omschreven als 'deel van het Duitse Volk'. Dat is een omstreden passage die Jörg Haider in het verleden juist had geschrapt" zegt Groene-politicus Karl Öllinger die zich uitvoerig heeft verdiept in Hofers politieke standpunten.
Hofer is geen bijzonder begenadigd spreker, maar dat hoeft ook niet. Hij weet wat zijn aanhang willen horen. Niet alleen vluchtelingen, maar ook 'gastarbeiders' moeten naar huis. Het is een oud FPÖ-thema dat versterkte kracht krijgt door de vluchtelingen. De grenzen moeten dicht om 'economische asielzoekers' en 'moslimterroristen' tegen te houden en er moet een einde komen aan 'de dictatuur van Brussel'. Iedereen juicht als Hofer uithaalt naar de gevestigde politieke orde, de socialistische SPÖ en de christendemocratische ÖVP de twee partijen die sinds de Tweede Wereldoorlog vrijwel permanent samen aan de macht waren.
Foto Runa Hellinga
Verkiezingsaffiche van Hofer in Tirol
Nou staat de FPÖ-aanhang niet alleen in haar afkeer van die gevestigde orde. Minstens even opmerkelijk als Hofers opkomst is de kansloosheid van de SPÖ-kandidaat Rudolf Hundstorfer en ÖVP-kandidaat Andreas Khol. Volgens de laatste opiniepeilingen zijn ze samen goed voor 26 procent van de stemmen. De koploper in de peilingen, de bedachtzame groene econoom Alexander van der Bellen, staat op 25 procent, Hofer op 24 en de nummer drie op de populariteitslijst, de partijloze voormalige rechter Irmgard Griss, op 22 procent.
Niet alleen de SPÖ- en ÖVP-presidentskandidaten, ook hun partijen scoren slecht. Decennia lang konden ze vrijwel automatisch rekenen op de politieke meerderheid. Nu staan ze volgens de peilingen net iets boven de 40 procent, een historisch dieptepunt. In Oostenrijk wordt al gesproken over het einde van de Tweede Republiek, het politieke bestel waarin sinds de oorlog vrijwel ieder besluit en ieder baantje het resultaat is van die grote coalitie tussen SPÖ en ÖVP.
Samenwerking lijkt plaats te maken voor politieke polarisatie. Van der Bellen staat voor alles wat Hofer verafschuwt: milieuzorg, tolerantie voor minderheden en solidariteit met zwakkeren, ook als dat geen Oostenrijkers zijn. Hofer noemde Van der Bellen een 'groene fascistische dictator' nadat die had gezegd dat hij als president niet zomaar een FPÖ-premier zou benoemen, ook niet als die partij de grootste zou worden.
Maar zelf wil Hofer een einde maken aan de Oostenrijkse praktijk van een staatshoofd dat iedereen vertegenwoordigt en dat boven de partijen staat: "Ik zeg het eerlijk, ik zal als president niet boven de partijen staan. Ik ben FPÖ door en door en als de regering het naar mijn mening niet goed doet, zal ik die ontbinden." Dat recht heeft de Oostenrijkse president. De handen in Salzburg gaan enthousiast op elkaar.

woensdag 24 februari 2016

Referenda: een wel, een niet.

Foto MSzP-website
István Nyakó en de sterke jongens
Kaalgeschoren veiligheidsmensen van de Hongaarse voetbalclub Ferencváros die een oppositiepoliticus verhinderen om een referendumvraag bij het Nationale Kiesbureau in te dienen: zelfs Gábor Vona, leider van de extremistische Jobbik, noemde het dinsdagavond een dieptepunt in Hongarije in de afgelopen 26 jaar. Opmerkelijk, want de bewuste oppositiepoliticus was niet van Jobbik, maar van de socialistische MSzP, waar Jobbik nou bepaald niet echt veel mee op heeft. Vona had zelfs een goed woord over voor de voormalige MSzP-premier Ferenc Gyurcsány onder wiens bewind het voor de oppositie wel gewoon mogelijk was om referenda te organiseren.
Sinds een jaar geleden de verplichte zondagssluiting voor winkels werd ingevoerd doet de MSzP pogingen om deze wet in een referendum aan het Hongaarse volk voor te leggen. Het is geen geheim hoe mensen over die winkelsluiting denken: tweederde van de bevolking vindt het niets, en toen voor de kerst de winkels wel open mochten zijn op zondag, waren de winkelcentra dan ook meteen propvol. Een referendum over de kwestie zou goede kans van slagen maken. Maar die blamage wil de regering duidelijk niet lopen.
Hoewel het recht op referenda in de wet is vastgelegd, maken lastige vragen tegenwoordig weinig kans. Referendumvragen indienen en goedgekeurd krijgen is een ingewikkeld proces geworden, want de Nationale Kiesbureau accepteert per onderwerp maar één potentiële referendumvraag. Die moet vervolgens door het Hoogste Gerechtshof, de Kúria, worden goed- of afgekeurd en dat kan een aantal maanden duren. Pas de Kúria een vraag heeft afgewezen, kan over hetzelfde onderwerp er weer een vraag worden ingediend. Dus hoe zorg je dat de MSzP nooit een vraag over de winkelsluiting kan indienen? Door ervoor te zorgen dat iemand anders de partij net even voor is met een andere vraag over hetzelfde onderwerp.
Belangrijk is dan natuurlijk wel dat die vraag zo geformuleerd wordt dat de Kúria hem niet kan goedkeuren, want anders zit je mogelijk alsnog met een referendum over de zondagssluiting en dat is natuurlijk niet de bedoeling. Zo mochten de hoogste rechters zich al eens buigen over de vraag "Bent u het ermee eens dat zondag een rustdag voor iedereen zou moeten zijn en winkels gesloten moeten zijn?" Een rustdag voor iedereen? Daarmee zouden ziekenhuizen en politiestations die dag ook dicht moeten. Daar kun je als hoogste gerechtshof natuurlijk moeilijk mee instemmen.
Maar goed, deze week was het zover. Maandag had de Kuria een referendumvraag over de winkelsluiting afgekeurd, en dus stond MSzP-politicus István Nyakó dinsdagochtend om zes uur voor het bureau van de kiesraad klaar voor een nieuwe poging om de MSzP-vraag in te dienen. Even later meldde zich een stelletje kaalkoppige bullebakken waar een verstandig mens liever met een boogje omheen loopt. En er kwam nog een wat oudere dame die niemand kende, die ook een referendumvraag wilde indienen. Waarover, dat wilde ze niet verklappen, maar iedereen kon zelf wel bedenken dat die ook over de zondagssluiting zou gaan.
Niemand in het kiesbureau stelde de aanwezigheid van de kaalkoppen ter discussie, en ook politie in die de buurt rondliep, scheen het volkomen normaal te vinden dat skinheadachtige types de ingang van het kiesbureau blokkeerden. Toen die hun werk eenmaal hadden gedaan, dat wil zeggen, toen ze ervoor gezorgd hadden dat het dametje net voor de MSzP-politicus een nummertje wist te trekken, waren de krachtpatsers binnen de kortste keren vertrokken.
De scene was een beetje vergelijkbaar met oktober, al waren het toen geen kaalkoppen die de MSzP verhinderden als eerste naar binnen te gaan, maar iemand van het kiesbureau die de MSzP-vertegenwoordiger vriendelijk verzocht even afstand te houden, net genoeg afstand om een oud dametje (een ander dametje dan afgelopen dinsdag, trouwens) voor te laten glippen. Haar vraag "Bent u het ermee dat winkels op zondag gesloten kunnen worden?" werd even later al afgekeurd vanwege ontbrekende gegevens, maar geen nood, die mocht ze later nog komen indienen.
Een paar maanden daarvoor had de MSzP ook al achter het net gevist omdat de man die voor hen naar binnen mocht al een geldig toegangsbewijs bleek te hebben en zich niet bij de portier hoefde aan te melden. Eén keer lukte het de partij wel een vraag als eerste in te dienen. Bij die gelegenheid besloot de voorzitster van het Kiesbureau uiteindelijk liever de vraag van de tweede indiener naar de Kúria door te sturen.
Het kostte Hongaarse media dinsdag slechts luttele uren om uit te vinden dat twee van  de kaalkoppen werkzaam waren bij de security van voetbalclub Ferencváros, een club die toevallig wordt voorgezeten door Gábor Kubatov, een vicevoorzitter van regeringspartij Fidesz. Ook de identiteit van het dametje werd al snel achterhaald: zij bleek de vrouw van de burgemeester László András Erdősi van Herceghalom. Erdősi is officieel een onafhankelijke burgemeester, maar toen hij in 2014 als kandidaat campagne voerde, liep zijn vrouw rond met een button van Viktor Orbán.
Mevrouw Erdősi blijkt overigens ook op school gezeten te hebben met de secretaresse van de PR-afdeling van Ferencváros, dus wie zal zeggen hoe die kaalkoppen bij het kiesbureau terecht zijn gekomen. Internet nieuwsportal Origo organiseerde een online enquête, waarin mensen hun mening daarover konden geven. Daarop heeft inmiddels een kleine 15000 gereageerd. Representatief is zo'n onderzoek natuurlijk niet, maar desondanks: 73 procent dacht dat Fidesz erachter zat. Veertien procent meende dat mevrouw Erdősi zelf voor versterking had gezorgd en en toch nog zo'n zeven procent schijnt ervan overtuigd te zijn dat de MSzP er zelf achter zit, om zo een schandaal te creëren. De rest gaf andere oppositiepartijen de schuld.
Overigens krijgen de Hongaren binnenkort wel degelijk een referendum voorgelegd. Niet over de zondagsrust, maar over het migrantenquotum. Afgelopen weekend zette premier Orbán zijn handtekening onder een document dat Hongarije in principe verplicht om een aantal vluchtelingen op te nemen. Woensdag kondigde hij dat de Hongaren zich binnenkort zullen kunnen uitspreken over de volgende referendumvraag: "Bent u het ermee eens dat de Europese Unie zonder toestemming van het parlement aan Hongarije kan verplichten om niet-Hongaarse staatsburgers te huisvesten?" Het Nationale Kiesbureau heeft de vraag al geregistreerd. Zonder problemen, uiteraard.

zaterdag 20 februari 2016

Overbodig papier

Foto Runa Hellinga
Brood met sticker
Ik zou er inmiddels aan gewend moeten zijn, maar na al die jaren kan ik me nog steeds ergeren aan het stukje papier dat met ieder Hongaars brood wordt meegebakken. Het papiertje vertelt me hoe zwaar het brood is, tot wanneer het vers is en van welke bakkerij het komt. De wetgever gaat er duidelijk vanuit dat ik mijn bakker zonder papiertje niet kan vertrouwen als die beweert dat hij me een vijfhonderd gram zwaar, zelfgebakken brood verkoopt dat tot dinsdag houdbaar moet zijn.
Die papiertjes zitten behoorlijk vast en ze de enige manier om ze los te krijgen is ze met een korstje brood afsnijden. Geen ramp, maar toch zonde. Vaak vergeet ik het, en dan zit je met een boterham met papier eraan. Bah. Maar goed, ik mag nog blij zijn dat broodjes zonder sticker verkocht mogen worden. Blijkbaar kun je de bakker daarbij wel vertrouwen.
Het is de derde keer in een week dat ik struikel over overbodig papier. Vorige week zaterdag moest ik naar Boedapest. Ik was de enige niet: bij het loket in het station stonden tientallen onderwijzers die allemaal hetzelfde doel hadden: de onderwijsdemonstratie die die ochtend zou plaatsvinden op het plein voor het parlement.
Nu mogen onderwijzers een bepaald aantal keren per jaar met korting met de trein reizen. Dat kan natuurlijk niet zonder de nodige administratie en daar hebben ze dus een speciaal papier voor waarop iedere keer als ze gebruik maken van die regeling, een stempel wordt gezet, plus een krabbel van de lokettiste. Kortom, het schoot niet echt op voor die kassa. Het duurde zelfs zo lang dat ik mijn trein dreigde te missen en ik besloot daarom de gok te nemen en zonder kaartje in te stappen. Ik was bepaald de enige niet.
Dat ging zomaar niet. Voor de trein stond een conducteur, en ik liep netjes naar hem toe om hem te melden dat ik geen kaartje had, en waarom niet. "Het is aan u, dan moet u een boete betalen," zei hij. Maar nadat zich nog wat passagiers met dezelfde mededeling bij hem hadden gemeld, drong tot hem door dat hij een probleem ging krijgen, namelijk een trein vol met mensen die straks allemaal boos zouden worden als hij boetes zou uitdelen. Daarin had hij duidelijk geen zin. Ik zag hem door het raam driftig met hogerhand telefoneren.
Hogerhand wist het ook niet zomaar en de trein vertrok daardoor uiteindelijk vijf minuten te laat. Maar, petje af, de conducteur loste de zaak op en toen hij even later naar mij toekwam, kreeg ik wel een kaartje, maar geen boete. Dat maakte het niet simpeler, trouwens. Naast mijn kaartje kreeg ik nog twee andere stroken papier. Het ene was een proces-verbaal, het andere de boete, die officieel op nul forint was gezet. Mijn bedankje voor zijn inspanningen viel niet in goede aarde. Ik moest niet hem bedanken, maar zijn baas, zei hij boos. Ook goed.
Een paar dagen later vergat ik een deel van mijn boodschappen in de dierenwinkel. Ik kwam er een kwartiertje later achter, en ging meteen terug. De vergeten spullen waren netjes apart gezet. Ik schoot de verkoper die mij geholpen had aan. Of ik het bonnetje had? Dat moest echt! En zo niet, vroeg ik, krijg ik de spullen dan niet mee? Hij aarzelde, en ging uiteindelijk overstag. Een dapper besluit, want het had zomaar gekund dat hij mij verwarde met een van de tientallen andere buitenlandse vrouwen die in het afgelopen kwartier hun hondenvoer in zijn winkel vergeten waren. Of dat mijn dubbelganger door de etalageruit had staan loeren of ik spullen in de zaak zou vergeten.
Zelfde week: we bestellen bouwmateriaal. Dat wordt een paar dagen later afgeleverd. Of we de bon hebben? Want daar moet nog een handtekening van de bezorger op. Zonder die handtekening geen garantie, meende de man. Wel betaald, wel afgeleverd, maar ja, zonder die handtekening kunnen we dat natuurlijk nooit bewijzen. En het ligt volkomen voor de hand dat we over een paar maanden een beroep op het garantierecht doen vanwege gebreken aan bouwmateriaal dat we weliswaar hebben betaald, maar nooit hebben gehad. Of zoiets?
Overbodig papier en overbodige handtekeningen: Hongaren zijn er dol op. Zonder papier loopt het land vast. Met papier natuurlijk nog meer, want het is allemaal een teken van de overbodige bureaucratie waarmee burgers en bedrijven kampen. Bureaucratie dient maar twee doelen: ambtenaren bezighouden, en de zakken van corrupte overheidsdienaren vullen. Hoe ingewikkelder de regels en procedures zijn, hoe eerder burgers geneigd zijn smeergeld te betalen.
Maar vertel dat maar eens aan de wetgevers en regelneven. Die zullen me vast vertellen dat het stomme broodstickertje er voor mijn eigen bestwil is. Terwijl ik er gewoon op vertrouw dat mijn bakker zich ook realiseert dat hij me beter geen oud brood kan verkopen. Want anders ga ik in toekomst toch gewoon naar een ander?

woensdag 10 februari 2016

Voorportaal van de hel

foto Runa Hellinga
Rokend ziekenhuisafval voor Hospitaal Nummer Twee
Het is de zomer van 1992 als neuroloog Alexander Kola ons rondleidt op de neurochirurgische afdeling van Hospitaal Nummer Twee, het grootste ziekenhuis van in de Albanese hoofdstad Tirana. In de intensive care, of wat daarvoor door moet gaan, liggen drie patiënten. Het is een kamertje van drie bij drie meter. Dicht op elkaar staan vier oude roestige bedden, bedekt met een vies, dun schuimrubber matrasje en met in geen weken gewassen lakens. Alle drie patiënten zijn zwaar gewonde verkeersslachtoffers. Met hun wasbleke strakgespannen huid zijn ze nauwelijks van doden te onderscheiden. 
De 'intensieve zorg' bestaat uit een enkel zuurstofapparaat, een tientallen jaren oud ding van Chinese makelij dat twee zieken – ieder krijgt steeds een paar minuten het masker op zijn gezicht gedrukt – van lucht voorziet. Voor de derde patiënt heeft de familie een eigen oplossing bedacht. Buiten staat een fles industriële zuurstof en door een gat dat in de muur is gehakt, steekt een stofzuigerslang die af en toe voor zijn neus wordt gehouden. In de kamer verdringen zich tientallen familieleden die de kostbare lucht verbruiken die de patiënten zo hard nodig hebben. Maar die mensen wegsturen is ondenkbaar, zegt Kola. “Ze zouden me de kamer uit slaan als ik het probeerde.”
We vragen naar hartbewaking. Kola kijkt ons zonder enig begrip aan. Dit is toch neurologie, niet cardiologie? Het ziekenhuis heeft maar één enkele hartbewakingsmachine, zo blijkt. En die wordt gebruikt op de afdeling "waar dat nuttiger is,” legt hij zonder blikken of blozen uit. 
Je kunt niet anders dan hem gelijk geven, als je maar één apparaat hebt, moet dat bij cardiologie staan. Het is typerend voor de hele staat van het ziekenhuis. Niet alleen aan medische apparatuur, zelfs aan de meest elementaire middelen is gebrek: antibiotica, infusen, hechtgaren, naalden.
In de andere zalen en op de gangen is het beeld nog erger dan in de intensive care. De stank is onbeschrijfelijk: pis, uitwerpselen, vieze verbanden, etterende wonden, schimmelende muren, kapotte toiletten van waaruit water de gang op stroom, vuile lakens, alles maakt duidelijk dat niet alleen een tekort aan middelen, maar ook een totaal gebrek aan aandacht en inzet van het personeel een probleem is. Overal versperren bezorgde en ijverige familieleden de doorgang. 
Buiten op de binnenplaats van het ziekenhuis, dat in de Tweede Wereldoorlog door de Italianen als kazerne werd gebouwd, smeulen hopen vuilnis, ziekenhuisafval dat in de open lucht in de fik wordt gestoken.. Zwerfkinderen en honden rommelen tussen de rokende resten op zoek naar iets van hun gading. Het is moeilijk de gedachte te onderdrukken dat een zwerfhond zich hier af en toe tegoed zal doen aan een geamputeerd been.
Even verderop genieten patiënten met groteske bandages om hun hoofd van de voorjaarszon, laat een man zijn drie schapen uit op het grasveldje, draven twee paarden door de poort naar binnen om zich vervolgens te goed te doen aan een paar bosjes, scheurt een auto met een vaart van zestig tussen alles en iedereen door en duwen twee verpleegsters een knarsende en piepende brancard op scheve wielen voor zich uit. Welkom in Hospitaal Nummer Twee van Tirana, voorportaal van de hel.

Bovenstaand stuk is een iets bewerkte versie van een verhaal uit "De Geit van mijn Buurman, Hoop en Teleurstelling na de val van het IJzeren Gordijn" van Runa Hellinga en Henk Hirs. Het boek verscheen in 1994 en is als pocket (€7,40) en e-book (€4,95) heruitgegeven via Boedapest op Maat Boeken. 

donderdag 4 februari 2016

Leraren in opstand

Foto Runa Hellinga
Kap tegen vallend pleisterwerk
De houten overkapping voor de ingang van de Teleki Blanka middelbare school in Boedapest is niet bedoeld om leerlingen droog te houden. Die moet voorkomen dat iemand een stuk pleisterwerk op het hoofd krijgen. Binnen is het niet veel beter. Tafels en stoelen lijken uit de jaren vijftig te stammen en van de 120 computers in de school (waaronder die op de administratie) is een goed deel meer dan 15 jaar oud. Alleen het computerlab heeft nieuwe apparaten. Nou ja, nieuw. In ieder geval niet ouder dan een paar jaar.
Het Teleki behoort tot de ruim 400 scholen en inmiddels 30000 leerkrachten die zich sinds begin januari aansloten bij een open brief waarin de Herman Otto middelbare school in Miskolc de noodklok luidde over het Hongaarse onderwijs. Het was niet het eerste protest tegen recente onderwijshervormingen, maar bleek wel het laatste zetje dat zorgde voor een bredere protestbeweging.
Dat de leraren zich eerder gedeisd hielden, heeft veel met angst te maken. In het gecentraliseerde onderwijssysteem is protest riskant. Er is feitelijk maar één werkgever, het staatsinstituut KLIK dat ruim 4000 scholen beheert. Wie ontslagen wordt, komt niet meer aan de slag. Afgelopen december noemde János Lázár, leider van het bureau van de minister-president afgelopen december, kritiek van onderwijzers op hun werkgever KLIK eigenlijk onaanvaardbaar. Het was volgens hem als werken in een bedrijf: "Als iemand in een fabriek werkt, is niemand erin geïnteresseerd of hij die fabriek leuk vindt of niet. Dat betekent niet dat KLIK perfect is, maar het kan niet zo zijn dat de staart de hond laat kwispelen."
Begin februari werd in tien steden gedemonstreerd tegen de onderwijshervormingen. De protestbeweging leidde verder tot de oprichting van een nieuwe, onafhankelijke vakorganisatie, naast de nationale Lerarenkamer waar leerkrachten sinds 2012 verplicht lid van zijn.
Salarissen spelen een ondergeschikte rol in het protest. Het concentreert zich vooral op de gevolgen van de drastische maatregelen van de afgelopen jaren, zoals de verplichte dagelijkse gymlessen en de inkrimping van het aantal middelbare scholen en universitaire studieplaatsen met het expliciete doel meer leerlingen naar het beroepsonderwijs te sturen.
Maar de grootste klacht is de doorgeschoten centralisatie. In 2012 nam de staat het beheer van vrijwel alle scholen over. Teleki-schoolleider István Pukli raakte destijds niet alleen zijn directeursfunctie, maar ook vrijwel alle bevoegdheden kwijt. Hij moet het doen zonder eigen budget of zeggenschap over het personeelsbeleid. KLIK bepaalt alles: het lesprogramma, benoemingen en de distributie van krijtjes. “Papier krijgen we, maar als een stoel of computer kapot gaat, wordt die niet vervangen,” zegt Pukli.
Onlangs kwam het Instituut voor Educatieonderzoek en -Ontwikkeling (OFI) met een zeer kritisch rapport over de hervormingen. OFI constateerde dat nergens in Europa zo'n onderwijscentralisatie bestaat als in Hongarije. Volgens het rapport doet KLIK niets anders dan orders uitdelen en luistert het absoluut niet naar de scholen. Verder leidt de centralisatie tot een krankzinnige administratie die het werk van de scholen verlamt, en doet KLIK zijn werk in het volstrekte geheim, zodat niemand weet hoe beslissingen worden genomen. OFI dreigt nu door Lázár te worden opgeheven en te worden geïntegreerd in het ministerie dat onderwijs onder zijn beheer heeft. Ook een manier op kritiek te smoren.
Foto Runa Hellinga
Biologielokaal 2015
Zelfs schoolboeken zijn gecentraliseerd. Het vroegere brede aanbod heeft plaatsgemaakt voor één, door de KLIK goedgekeurd schoolboek per vak. 95 procent van de lestijd is voorgeschreven, inclusief de week waarin een bepaald proefwerk gedaan moet worden. De rest mag de leraar zelf invullen. “Het onderwijs is een eeuw teruggezet,” zegt Pukli, “Het gaat vooral om het leren van feiten.” Voor projecten en zelf informatie vergaren, centraal in moderne onderwijsnethoden, is geen tijd. De gevolgen daarvan zie je volgens Pukli terug in de slechte Hongaarse resultaten bij PISA, het driejaarlijkse onderzoek, waarmee de OECD de kwaliteit van het onderwijs in zeventig landen meet.
Daarnaast zijn er klachten over toegenomen werkdruk, zowel voor leraren, die veel langer verplicht op school aanwezig moeten zijn en de dooor OFI gesignaleerde eindeloze administratie moeten bijhouden, als voor leerlingen, die geconfronteerd werden met extra, verplichte uren, waaronder dagelijks een gymles. “Daardoor hebben we elk lesuur zo'n vier gymlessen,” zegt Pukli, “Maar er is maar één echt gymlokaal.” Zelfs dat is eigenlijk te klein. De meer dan dertig leerlingen die er les hebben, staan op een kluit over een touwtje lamlendig ballen naar elkaar te gooien. De meeste gymlessen worden ingevuld door hardlopen in een nabij gelegen park of, bij slecht weer, op de schooltrap. Weinig inspirerend, storend en bovendien slecht voor de bouwvallige trap.
Want er is maar één zaak waarmee KLIK zich niet bemoeit, en dat is het o zo noodzakelijke onderhoud van het schoolgebouw. Dat valt officieel onder de gemeente Boedapest, die daar geen geld voor heeft. Dus brokkelt het ooit fraaie jugendstilgebouw waar de school in gevestigd is, verder af. Tot er misschien echt iemand een keer een steen op zijn kop krijgt.

zondag 31 januari 2016

Voor de rechter

Foto Runa Hellinga
Voor de rechter
Halverwege de zitting wordt het de Cubaan Joel Q. even te machtig en slaat zijn astma toe. Frummelend met geboeide handen haalt hij een inhalator uit zijn jaszak. Naast hem zit zijn medeaangeklaagde, de Bengali Mohammed R., ingehouden te snikken. Zijn tolk stopt hem een zakdoekje toe om zijn tranen te drogen.
Ze zijn met zijn drieën, de verdachten in de kleine, kale zittingskamer in de rechtbank in Szeged. De Cubaan en de twee Bengali worden alle drie ervan beschuldigd dat ze als vluchteling illegaal het hek dat de Hongaars-Servische grens afsluit, zijn gepasseerd. Volgens de Hongaarse wet kunnen ze drie jaar gevangenisstraf krijgen. 
Het moment dat zijn tolk die strafmaat vertaalt, begint Mohammed R. te huilen. Rechter Kristian Kemenes kijkt niet onvriendelijk op, maar gaat daarna onverstoorbaar verder met afratelen van wetsartikelen en andere standaardformuleringen. Hij kan de teksten duidelijk dromen. Geen wonder: iedere week worden enkele tientallen mensen aan het hek opgepakt en hooguit twee dagen later voor de rechter gebracht. Op het moment dat deze zaak speelt, staan ergens hoger in het gebouw nog vijf mannen voor hetzelfde misdrijf terecht.
De openbaar aanklager zet er hetzelfde tempo in, de pro deo advocate spreekt weliswaar langzamer, maar neemt ook niet veel tijd. Haar 'verdediging' duurt misschien anderhalve minuut. Vragen heeft ze niet. De tolken kennen het klappen van de zweep. Ze maken zich niet druk om een exacte vertaling van alle wetsartikelen, maar beperken zich de hoofdpunten: de vragen van de rechter,  het pleidooi en dingen zoals de eis en de motivatie van het oordeel en de antwoorden van de verdachten,
Niet dat die veel te zeggen hebben. De twee Bengali, die zonder papieren het land in zijn gekomen, willen niets kwijt behalve dat hun einddoel Italië was. Joel Q. is spraakzamer. De 42-jarige elektricien heeft behalve astma een maagzweer. In Cuba heeft hij een vriendin en twee zoons. Hij zoekt een beter leven en wil na het proces alsnog politiek asiel in Hongarije aanvragen. Hij is, vertelt hij na afloop, in december naar Moskou en daarna naar Servië gevlogen, twee van de weinige landen waar een Cubaan zonder visum heen kan. Pas het laatste stuk van de tocht was illegaal. Net de Bengali is hij door een mensensmokkelaar onder het hek langs de grens door geholpen.
Tolk Gergely Salay zegt dat hij wekelijks een paar Cubanen voorbij ziet komen. Verder ziet hij tijdens de processen vooral Afrikanen, Pakistani en Bengali, allemaal mensen die, in tegenstelling tot Syriërs, Irakezen en Afghanen, geen kans maken via Slovenië als erkende asielzoeker Oostenrijk binnen te komen. De kanslozen gebruiken mensensmokkelaars, en dan is de route via Hongarije de snelste weg naar het Schengengebied, ondanks het hek en mogelijke gevangenisstraf.
Na een schorsing van een paar minuten, net genoeg voor een plaspauze, komt Kemenes met zijn vonnis. Los van eventuele reden om te vluchten, zegt hij, als je ergens een hek staat en je wordt niet uitgenodigd om binnen te komen, dan weet je dat je inbreekt en weggestuurd zult worden. Hij veroordeelt de mannen dan ook conform de eis tot drie jaar en uitwijzing uit Hongarije. Niet per se in die volgorde, zoals de rechter zelf aangeeft. De Hongaarse staat heeft geen enkele behoefte de mannen drie jaar lang te huisvesten. Uitwijzing staat voorop, de gevangenisstraf is niet bedoeld om uit te voeren en moet vooral afschrikken. 
De enige hapering daarbij is dat Servië weigert de uitgewezenen terug te nemen, tenzij dat burgers van een van de voormalige Joegoslavische republieken zijn. "In praktijk komt het erop neer dat ze maanden in een detentiecentrum worden opgesloten," zegt advocate Timea Kóvacs van het Hongaarse Helsinkicomité, dat een procedure in Straatsburg is begonnen tegen de gang van zaken bij de processen.
Alleen mannen worden echt opgesloten, voegt ze toe, vrouwen en kinderen verblijven in meer open faciliteiten, zij het wel met bewaking en zonder voorzieningen als onderwijs.Officieel gaan ook de mannen trouwens niet de gevangenis in, maar komen ze terecht in een vluchtelingendetentiekamp. De verschillen zijn miniem, zegt Kóvacs. "Je mag het geen gevangenis noemen, maar dat is het in feite wel." Als na enkele maanden vaststaat dat mensen echt niet uitgezet kunnen worden, gaan ze volgens haar uiteindelijk naar een van de open kampen in West-Hongarije. "Daar zijn mensensmokkelaars actief die alsnog transport naar West-Europa organiseren."

donderdag 28 januari 2016

Een half varken

Foto Runa Hellinga
Roemenië, 24 december 1989
Het was 35 graden buiten, en in de flat op de zoveelste verdieping van een communistisch woonblok in de Roemeense hoofdstad Boekarest was het nog veel warmer. We logeerden bij Irina en Cornel, jonge studenten dat we hadden leren kennen toen we een Roemeense tolk zochten. Of beter, we logeerden in de driekamerflat die het stel met Irina's ouders deelde. Die waren, om plek te maken voor ons, naar hun buitenhuis in de Karpaten vertrokken.
We zaten net te lunchen toen de bel ging. Irina stond op, opende de deur en kwam even later terug. "Hoff, kun je even komen, ik heb een probleem," zei ze met een wat verbijsterde uitdrukking op haar gezicht tegen Cornel. Het probleem, zo ontdekten we al snel, bestond uit een half varken, netjes van snuit tot staart doormidden gesneden, dat onverpakt en wel rustte op de schouder van de man die het kwam afleveren.
Het was de zomer van 1990. De winkels in Roemenië waren slechts marginaal voller dan ze een half jaar eerder waren geweest toen dictator Ceausescu op een koude decemberavond vlak voor kerst de biezen had gepakt. Potten ingemaakte vruchten en naar meel smakende worsten vulden de schappen. Als Roemenen lekker aten, kwam dat vooral omdat ze buiten de gewone winkels om hun voorraadkamers vulden met alles waar ze hun hand op konden leggen.
In dat kader had Irina's vader een half jaar eerder op de zwarte markt dit varken op de kop weten te tikken. Maar omdat het beest nooit was afgeleverd (en klagen heeft weinig zin als je iets op de zwarte markt koopt) had hij de stokoude diepvries in de keuken inmiddels maar gevuld met andere waar, vooral vis. Heel veel vis.
"Wilt u dat vlees of niet," bromde de man ongeduldig toen Irina hem wat besluiteloos bleef aankijken. Ze had weinig keuze. Het varken was al betaald en zeggen dat hij het halve beest weer mee kon nemen, was uitgesloten. Dus sjouwden we het karkas de keuken in en legden het op de kleine keukentafel die we in alle haast leeg hadden geruimd. Poten, staart en kop hingen aan alle kanten over de rand.
Met zijn vieren stonden we er wat radeloos naar te kijken. Er moest iets gebeuren, want het was veertig graden in huis en de flat over een paar uur te moeten delen met een bedorven half varken was een weinig aantrekkelijk perspectief.
Ons voorstel was om het vlees in de kofferbak van onze auto te laden en ermee naar de bergen te rijden. Daar, bij het weekendhuis, waren haar ouders die ervaring met slachten hadden en bovendien beschikten over een rookoven waarin het vlees verwerkt kon worden. Het was weliswaar een paar uur rijden, maar alles beter dan het varken in de keuken laten liggen.
Irina wilde het toch eerst zelf proberen. Ze verdween naar de slaapkamer en kwam terug in de oudste pyjama die ze had kunnen vinden. Met de moed der wanhoop opende ze de vriezer en begon vissen te herschikken. Vervolgens pakte ze het scherpste mes dat ze kon vinden en begon aan haar pogingen het varken in stukken te snijden. Een paar stukken vlees wist ze inderdaad in de diepvries te proppen, maar tegen de tijd dat er echt geen vis meer verschoven kon worden, lag het overgrote deel van het varken nog steeds op het tafeltje. Ze erkende dat dit niet ging werken. Het varken naar haar ouders brengen was de enige oplossing.
Terwijl we - een beetje zenuwachtig, want politiecontroles waren niet ongewoon en ook in het post-Ceausescu-tijdperk kon je problemen krijgen met een illegaal geslacht varken in je kofferbak - naar de koele bergen reden, verzuchtte Irina: "In wat voor land leven we als het toppunt van geluk is als je erin geslaagd bent een half varken op de kop te tikken?"

Bovenstaand stuk is een wat langere versie van een verhaal uit "De Geit van mijn Buurman, Hoop en Teleurstelling na de val van het IJzeren Gordijn" van Runa Hellinga en Henk Hirs. Het boek verscheen in 1994 en is als pocket (€7,40) en ebook (€4,95) heruitgegeven via Boedapest op Maat Boeken.