Even pauze, even spelen |
Er staat een jongetje in de groep, ik schat hem een jaar of zes. Hij wacht geduldig, tot zijn blik naar de overkant dwaalt, waar aan Sloveense zijde een tiental ME'ers klaarstaat. Hij barst in huilen uit en loopt in paniek de andere richting op. Ver weg van die mannen in het zwart die hem duidelijk aan een traumatische gebeurtenis uit het verleden herinneren.
Zijn ouders lopen achter hem aan, en terwijl ik hen naar het provisorische kampje even verderop zie gaan, realiseer ik me dat ik tussen al die duizenden vluchtelingen die ik de afgelopen weken voorbij heb zien trekken, nauwelijks een huilend kind heb gezien.
Kinderen, hele kleine kinderen zelfs, genoeg. Lopend, slapend op de schouder van hun vader, dagenlang wachtend op de dingen die gaan komen, spelend als het even kan, of anders stil en zwijgzaam op schoot van ma of pa in een veel te warme bus of een oververhitte trein waar hele families uren opgesloten zitten, soms zonder wc in de buurt. Maar huilend? Nauwelijks ooit.
Er is een prachtige Italiaanse film, La Vita e bella, over een man die met zijn zoontje in een concentratiekamp zit. Om het kind van de wrede waarheid af te schermen, maakt zijn vader er een groot avontuur van, waarin zelfs de meest verschrikkelijke gebeurtenissen onderdeel uitmaken van het verhaal dat hij zijn zoontje vertelt. Ergens las ik van vluchtelingenouders die het ongeveer net zo aanpakten: bij vertrek hadden ze hun kinderen gezegd dat ze op picknickreis gingen. Maar ergens moet toch die vraag komen "wanneer houdt deze niet zo leuke picknick op en zijn we er?"
Waar je vluchtelingengezinnen ziet wachten, valt keer op keer op hoeveel moeite de ouders, en ook anderen, doen om de tocht voor hun kinderen zo dragelijk mogelijk te maken en hoe veerkrachtig die kinderen zijn. Als er iets gewassen kan worden, hangen er kinderkleren te drogen. Als ruimte is, vliegt er al snel een bal van lappen door de lucht. Als die er niet is, dan is er wel potlood en papier om te tekenen of zit een opa bellen te blazen.
Zelfs als die foto van het verdronken jongetje niet op je netvlies gebrand staat, is het niet moeilijk om je te verplaatsen in de ouders die met hun kinderen in zo'n wankele rubberboot stappen, die 'bestuurd' wordt door een lotgenoot die net van een paar mensensmokkelaars even een stoomcursus 'rubberboot over zee varen' van vijf minuten heeft gehad. "Best wel eng," zei een Syrisch jongetje op het Keletistation in Boedapest over die zeetocht. Het lijkt me het moment dat je als ouder even heftig twijfelt aan de wijsheid van je besluit om deze reis te ondernemen.
De toekomst van hun kinderen is voor veel mensen de belangrijkste reden om het risico toch te nemen. Je wilt meer voor je kind dan een plek waar geen bommen vallen. In Libanon bijvoorbeeld is er voor het overgrote deel van de Syrische vluchtelingskinderen geen enkel onderwijs. Echt helemaal niets. En weinig anders ook, trouwens, de kampen waarin ze opgroeien bieden onderdak en een schamel maal, maar niet veel meer dan dat.
De eerste jaren kon je nog hopen op een spoedige terugkeer naar huis. Na vier jaar is die hoop voorbij. Inmiddels is 'huis' voor veel mensen niet meer dan een kapotgeschoten hoop stenen. Zoals een vrouw in Zuid-Hongarije zei: als je als ouders met kleine kinderen zo'n tocht onderneemt, moet je een goede reden hebben.
Het beste voor je kind willen, het is de motivatie van bijna iedere ouder. In het ene geval is dat beste wekelijkse paardrij- en tennisles, de nieuwste iPod en drie vakanties per jaar. In het andere geval een soms levensgevaarlijke trektocht naar een plek waar geen bommen vallen en waar scholen staan. Zolang die bommen blijven vallen en lokale vluchtelingenkampen kinderen bovendien geen enkele toekomst bieden, zullen ouders een andere, betere plek zoeken, of wij dat nou leuk vinden of niet.