zondag 20 december 2015

In Wolkersdorf zijn vluchtelingen welkom

Foto Runa Hellinga
De Syrische Hedil Sheban en haar dochtertje Hennen.
Pakweg op het moment dat er in Geldermalsen rellen waren rond de komst van een asielzoekerscentrum (AZC) was ik toevallig in het Oostenrijkse Wolkersdorf voor een reportage over de vluchtelingenopvang daar. In Wolkersdorf, 7000 inwoners, hebben ze er geen problemen mee. Verschil met Geldermalsen (10.000 inwoners): in Wolkersdorf worden geen 1500, maar 140 mensen opgevangen, en ze wonen ook niet allemaal in één groot gebouw. Het Oostenrijkse beleid is gericht op evenredige verdeling in het hele land. En dat werkt. Misschien wordt het tijd dat ze in Den Haag hun licht in Wenen gaan opsteken. Een verslag.

In een conferentiezaal van de Manner-koekjesfabriek in Wolkersdorf hebben twaalf vluchtelingen taalles. De docente is een gepensioneerde lerares, en ze geeft les met behulp van een Engels-Arabische tolk, zelf ook een vluchteling. Het is hun vierde les en ze leren antwoord te geven op simpele vragen als 'hoe heet je' en 'waar kom je vandaan'. Een ouder echtpaar komt niet veel verder dan de vraag herhalen, maar de zachte g van het Duitse 'Ich' kost iedereen hoorbare moeite. Alleen bij het enige kind in de groep glijdt de klank makkelijk de keel uit. Maar hij gaat dan ook al naar school.
De twaalf behoren tot zes Syrische families die enkele weken geleden in Wolkersdorf arriveerden, de laatste van de 140 asielzoekers in het stadje. Daarmee voldoet Wolkersdorf ruimschoots aan de opvangverplichtingen die iedere Oostenrijkse gemeente heeft. Oostenrijk zag dit jaar honderdduizenden vluchtelingen komen en meestal ook weer gaan. Maar ruim 85000 van hen besloten uiteindelijk om niet door te reizen naar Duitsland, maar asiel aan te vragen in het 8,2 miljoen inwoners tellende Alpenland. Om het opvangprobleem aan te pakken verplichtte de regering in juli iedere gemeente, ook de kleinste dorpen, om minimaal anderhalf procent van de totale bevolking aan vluchtelingen op te nemen. 
Het onderdak kan van alles zijn: leegstaande woningen van particulieren, een leegstaande bedrijfshal die wordt omgebouwd of een hotel waarvan de eigenaar toch al wilde stoppen. Heel wat leegstaande gebouwen vonden zo een nieuwe bestemming. De staat betaalt de basiskosten: huur, €5,50 per persoon per dag voor eten en drinken en maandelijks 40 euro zakgeld. Daarnaast krijgt iedereen eenmalig 150 euro kleedgeld en worden de schoolbenodigdheden van leerplichtige kinderen vergoed. De totale vergoeding komt neer op pakweg een derde van het Oostenrijkse bijstandsniveau. Al het andere moet komen van lokale initiatieven. 
Uiteraard stonden niet alle gemeenten te juichen. De antibuitenlanderpartij FPÖ dreigde met een nationaal referendum. Maar je moet constateren dat het beleid ondanks dat soort gemor werkt. Meer dan de helft van alle gemeenten heeft inmiddels vluchtelingen opgenomen en dat loopt, dankzij de kleine aantallen, vrijwel overal probleemloos. Het aantal gemeenten dat aan zijn verplichting voldoet, groeit ook dankzij een stok achter de deur die in oktober werd ingevoerd: wie weigert, riskeert dat er alsnog een grootschalig opvangcentrum in de gemeente wordt gebouwd. 
Toen in juli de eerste vijftig mensen in Wolkersdorf zouden arriveren, organiseerde de gemeente een voorlichtingsbijeenkomst. “We verwachtten protesten,” zegt Rudolf Rögner van Flüchtlingshilfe Wolkersdorf, “Maar van de 250 belangstellenden protesteerde er één. De rest kwam om te horen wat er ging gebeuren en wilde vooral weten hoe ze konden helpen”.
En helpen doen de Wolkersdorfers. Integratie staat voorop en zo'n dertig vrijwillige docenten zorgen ervoor dat iedereen zo snel mogelijk taalles krijgt. Koekjesfabrikant Manner, een van de grootste werkgevers in het stadje, stelde er graag ruimte voor beschikking. Er zijn gezamenlijke sportactiviteiten, wandelingen en onlangs was er een welkomsfeest.


vrijdag 18 december 2015

Alle gezichten in een databank

Foto Runa Hellinga
Bewakingscamera in een straat in Boedapest
In het Mammut-winkelcentrum in Boedapest schiet een vrouw de beveiliging aan dat ze net een jongen in een hoodie met een rugzak heeft gezien. De jongen is een jaar of vijftien en ziet eruit zoals het overgrote deel van de schooljongens van zijn leeftijd. Maar je weet maar nooit, na Parijs, meent ze. Dat wordt omzien naar andere kleren voor veel Hongaarse  pubers. Een klein jaar aanhoudende propaganda over vluchtelingen als economische gelukszoekers, criminelen, ziekteverspreiders en potentiële terroristen missen hun effect niet. Er wonen slechts 10.000 moslims in Hongarije. Een klein deel is vluchteling, de meesten hebben hier ooit gestudeerd en zijn vaak vanwege een huwelijk gebleven. Ook autoriteiten erkennen dat de kans op een aanslag niet zo groot is, maar veel Hongaren zijn desondanks bang voor IS.
Het bleef dan ook oorverdovend stil toen het Hongaarse parlement begin december besloot dat de hele bevolking vanaf 1 januari 2016 in een biometrisch gezichtsherkenningssysteem wordt opgenomen. Op basis van fotobestanden van rij- en identiteitsbewijzen komt er een database waar tal van diensten straks gebruik van kunnen maken, niet alleen de politie en inlichtingendiensten, maar ook de belasting, gezondheidszorg, gevangenissen en de rechtelijke macht, om er maar een paar te noemen.
In het herkenningsysteem zitten geen echte foto's. Wat opgeslagen wordt, is de informatie over de afstand tussen ogen, neus, mond en oren. Die is voor ieder mens net zo uniek als een vingerafdruk, die trouwens ook een vorm van biometrische herkenning is. Vliegvelden gebruiken gezichtsherkenningssytemen om mensen die internationaal gezocht worden, aan te houden. De FBI bezit biometrische gegevens van tientallen miljoenen mensen. Maar Hongarije is het eerste land dat de hele bevolking in zo'n systeem wil stoppen. En klaarblijkelijk niet alleen de eigen bevolking, maar iedereen die Hongaars grondgebied aandoet of heeft aangedaan, voor zover er foto's zijn of worden gemaakt. Big Brother, zeggen critici, maar toch stemde alleen de kleine groene oppositiepartij LMP tegen de wet.
De gezichtsherkenning komt bovenop plannen voor een nieuwe identeitskaart die alle andere kaarten moet vervangen. Rijbewijs, adresregistratie, ziekteverzekering, belastingnummer en zelfs de toekomstige OV-chipkaart komen dan allemaal in één stukje plastic. Op zich lijkt dat best handig, behalve als je hem kwijtraakt, natuurlijk, want dan ben je in één keer alles kwijt. Maar koppel al die systemen aan elkaar en koppel de kaart aan de biometrische gezichtsherkenning, en neem daarbij ook nog het feit dat dat bewakingscamera's in de openbare ruimte inmiddels heel gewoon zijn, en de staat heeft een machtig middel om burgers in de gaten te houden. Minister van binnenlandse zaken Sándor Pinter verzekerde dat de diverse databestanden niet gekoppeld zullen worden, maar de belastingdienst die precies je gangen kan nagaan is natuurlijk de nachtmerrie van iedere zichzelf respecterende, en dus belasting ontduikende, Hongaar.
Biometrie moet Hongarije veiliger maken, is het argument van de regering. “Natuurlijk mag de staat de mensenrechten van burgers niet aantasten,” zegt Gergély Gulyás, parlementariër van regeringspartij Fidesz. Maar burgers hebben volgens hem geen probleem met wat meer controle, als ze zich er veiliger door voelen: “In het achtste district, waar overal camera's zijn opgehangen om de criminaliteit te bestrijden, kun je weer veilig over straat. Dat ervaren de bewoners daar als meer vrijheid, niet minder.”
Journalist Attila Leitner van de Engelstalige Budapest Weekly is het met Gulyás eens. Zorg over schending van de privacy vindt hij onzin, ook al gezien het feit dat mensen alles wat ze doen toch al op Facebook zetten, terwijl niemand weet wat met die gegevens gebeurt. Ten behoeve van veiligheid wat vrijheid inleveren aan een staat die je ter verantwoording kunt roepen, is het overwegen waard, meende hij onlangs in een hoofdredactioneel commentaar waarin hij zijn lof uitsprak over de Hongaarse antiterrorisme-eenheid TEK.
Aanleiding voor dat commentaar was het bericht dat de TEK, een door premier Viktor Orbán opgerichte eenheid, vier buitenlanders had gearresteerd met wapens en materiaal om bommen te maken. Dagenlang liet János Hajdu, baas van de TEK en voormalig lijfwacht van Orbán, in het midden of het om IS-terroristen of zoiets ging. Pas toen de rechter de vier - Twee Hongaren en twee Slowaken die als hobby met metaaldetectors wapentuig uit de Tweede Wereldoorlog zochten - op vrije voeten zette, kwam de waarheid naar boven. Maar het verhaal voedde de algemene angst en Leitner vertegenwoordigt dan ook zeker een breed levend gevoel. Overigens bleek de TEK nog twee mannen te hebben gearresteerd, met echte wapens, maar ook dat waren Hongaren, en eerder leden van een extreemrechtse club.
Maar constitutioneel jurist en voormalig ombudsman László Majtényi noemt de database buitensporig en ongrondwettelijk en maakt zich grote zorgen over de controle. In tegenstelling tot Leitner gelooft hij namelijk niet dat de Hongaarse staat bij misbruik ter verantwoording geroepen kan worden: “De scheiding der machten is in Hongarije de afgelopen jaren systematisch afgebroken. We kunnen niet meer vertrouwen dat de onafhankelijke instituten die zo'n systeem zouden moeten controleren, dat ook zullen doen.” Majtényi weet waarover hij praat: de onafhankelijke ombudsman is één van de instituten die verdwenen is.
Majtényi en de LMP zijn roependen in de woestijn. Begin dit jaar zag premier Viktor Orbán zijn populariteitscijfers dramatisch dalen, maar het beeld van een krachtige leider die Hongarije voor het spook van de islam en de IS-terreur behoedt, legt hem geen windeieren. Zo'n 34 procent van alle Hongaren zou momenteel op hem stemmen. Grote verliezer is de partij die in jaunari juist in opkomst was, de extremistische Jobbik. Met een premier die een groot deel van hun propaganda overgenomen heeft, hebben zij nog maar weinig verhaal om kiezers mee te trekken.

zondag 13 december 2015

Paradise lost

Voor
Tussen al het wereldleed, terrorisme, klimaatopwarming, vluchtelingenproblematiek, heb je soms het gevoel dat het een belachelijke luxe is om je druk te maken over kleine dingen. En toch maak ik me druk om het nieuwe fietspad bij Szendehely. De aanleg van een fietspad zou blij moeten stemmen. Maar zoals wel vaker is vooruitgang niet altijd verbetering.
Na
Szendehely is een lief dorpje aan de voet van het Börsönygebergte in Noord-Hongarije, Het oudste deel van het dorp is gebouwd rond een beek, die buiten het dorp vrij over rotsen stroomde, kronkelend langs velden met wilde bloemen en bossen met bemoste bomen. Her en der waren poeltjes waar soms een ringslang in wegschoot en waar mijn hond graag even in afkoelde. Er liep een graspad langs het beekje, dat overspannen werd door een paar vriendelijke ruwhouten bruggetjes. Op de hellingen van het kalkgebergte waar het beekje doorstroomt, groeiden talloze soorten struiken en bomen. In het voorjaar geurde het naar seringen en in de zomer barstte het dal van de vlinders. Het was een van mijn favoriete wandelingen met de hond. Ik kon nog zo'n slecht humeur hebben, in Szendehely knapte dat altijd op.
Dat was eens. Ergens in de afgelopen paar maanden sloeg de vooruitgang toe. Het wandelpad heeft plaatsgemaakt voor een geasfalteerd fietspad, de natuurlijke beek voor een soort gekanaliseerde goot en de houten bruggetjes voor betonnen constructies met een grote afvoerpijp erin. De hellingen zijn kaalgeslagen, de bossen gerooid. Je ontkomt niet aan het gevoel dat degene die dit plan heeft gedacht, een ontzettende hekel aan natuur moet hebben.
Het is een typisch project, zoals je ze vaker ziet in Hongaarse dorpen. Een lokale aannemer heeft de enige bouwwijze toegepast die hij kent, en dat wil zeggen met veel beton en tegels dingen zo recht toe, recht aan gemaakt als hij kan. Dorpspleinen en -straten worden zo voor veel EU-geld, maar zonder veel smaak, gemoderniseerd. De uitvoerders zelf vinden het prachtig. Ook bij dit fietspad. Toen ik erlangs kwam, waren ze nog druk aan bezig het laatste stukje te asfalteren. De uitvoerder stond erbij en glom van trots. Mijn geschrokken en venijnige 'wat ontzettend' werd dan ook met enige verbijstering aangehoord.
Even verderop sluit het nieuwe fietspad aan op een bosweg die naar het naburige Katalinpuszta voert. De twee dorpjes horen bij elkaar, maar de dorpsdelen konden elkaar  tot nu toe alleen langs een grote weg bereiken. Het fietspad, zo begrijp ik, zou het de inwoners makkelijker moeten maken om naar school, dan wel naar de kerk te gaan.
Nou geloof ik daar niets van. Het is best een stuk fietsen door het bos, en het pad gaat vlak onder Szendehely, in het verwoeste dalletje, aardig stijl naar boven. Eerlijk gezegd zie ik niemand op zondag plotseling fietsend naar de kerk gaan. Ook vermoed ik dat maar weinig ouders hun kinderen alleen door het bos naar school laten fietsen. Mensen blijven ongetwijfeld doen wat ze altijd al deden: ze nemen gewoon de auto. Of de bus, want er is een behoorlijke busverbinding tussen de twee dorpjes. Ze liggen namelijk toevallig langs een route die regelmatig door streekbussen wordt aangedaan.
Nou moet het fietspad gaat, als alles goed is, straks ook gaan aansluiten op een ander fietspad dat nu al een aantal kilometers verderop langs de Donau loopt en dat heel erg populair is onder dagjesmensen. Als de mogelijkheden voor fietstochten in de omgeving wordt uitgebreid, is dat op zich natuurlijk prachtig. Het zou alleen mooi zijn geweest als er ook nog een landschapsarchitect naar het plan had gekeken en er een uitvoerder in dienst was genomen die de natuur had gerespecteerd. En je mag hopen dat het vervolg van het pad richting Donau. dat door een mooi, oud bos, en ook langs een beek leidt, met iets meer gevoel wordt aangelegd. Maar ik vrees het ergste, gezien de ravage bij het eerste deel.
Natuurlijk, als over een paar jaar de kale helling weer begroeid is, ziet het dalletje er weer een beetje vriendelijker uit. Maar niets zal de oude, natuurlijke beek terugbrengen die zo driftig is gekanaliseerd. Of het bos, dat nutteloos, want helemaal niet in de weg van het fietspad, is omgekapt.
Bovendien duurt het jaren duren eer de bloemen weer terug zijn. Voorlopig verwacht ik massa's parlagfü, ambrosia, een onkruid dat zich graag vestigt op bouwterreinen. Het is een kruid dat officieel te vuur en te vlam bestreden wordt omdat er zoveel mensen allergisch tegen zijn, maar dat desondanks in Hongarije massaal ieder stuk opengebroken aarde overneemt. Paradise lost. Ik geef toe, er zijn veel ergere dingen in de wereld. Maar mag een mens zich daarom echt niet meer druk maken om kleinere dingen?

maandag 23 november 2015

Universiteit in Boedapest denkt na over herbouw Allepo

Citadel van Allepo
Terwijl Aleppo iedere dag verder in puin wordt geschoten, zijn de Syriërs Hakam Shaar en Armenak Tokmajyan al druk bezig met de toekomst: de wederopbouw van ‘s werelds oudste permanent bewoonde stad. Het lijkt voorbarig, want niemand weet wanneer de oorlog voorbij zal zijn. “Het kan volgend jaar zijn, of over tien jaar,”  zegt Tokmajyan, “Maar de ervaring in steden als Sarajevo, Beiroet en Kaboel leert dat er veel verloren gaat als dan geen wederopbouwplan ligt.”
Shaar en Tokmajyan zijn betrokken bij het Aleppoproject, een initiatief van het Centrum voor Conflict, Onderhandeling en Wederopbouw aan de Centraal Europese Universiteit in Boedapest, dat in 2014 startte Het project brengt wetenschappers, studenten, beleidsmakers, bewoners, vluchtelingen en hulporganisaties bij elkaar om een wederopbouwplan voor de stad te maken. Daarbij wordt nu al wordt nagedacht over stedenbouwkundige oplossingen en nieuwe infrastructuur, maar ook over de sociale problematiek die de wederopbouw met zich mee zal brengen.
Het project werkt samen met vluchtelingen en met mensen in Aleppo zelf. Afgelopen oktober ging de website van start. Er is een Facebooksite en een blog in Arabisch en Engels waar mensen verhalen en ideeen kwijt kunnen. Verder is er  de online Aleppo Weekly met nieuws van lokale correspondenten. Verbindingen met de stad zijn moeilijk, maar hoog op een dak is vaak wel een mobiel telefoonsignaal te vinden.
Tokmayjan en Shaar wonen in Boedapest en zijn zelf geen vluchtelingen. Tokmayjan ging een aantal jaren geleden naar Finland om af te studeren op conflictonderzoek. Hij komt oorspronkelijk uit Armenië en verhuisde op zijn vierde naar Aleppo. Zijn familie heeft de stad inmiddels verlaten, zijn vader was de laatste die vorig jaar vanwege de oorlog naar Armenië terugkeerde.
Shaar, een universitair docent Engels, is een geboren en getogen Aleppiaan met een grote liefde voor zijn stad. Jaren geleden kocht hij een vervallen traditioneel huis dat hij zorgvuldig restaureerde . Hij maakte de eerste oppositiedemonstraties van nabij mee, maar toen hij enkele jaren geleden een baan kon krijgen als docent Engels aan de universiteit van Istanbul, besloot hij het land te verlaten. Zodra het kan, wil hij graag terug.
Voor de oorlog woonden er zo’n drie miljoen mensen in Aleppo en omstreken. De strijd heeft de stad door midden gesneden. Het westelijk deel is in regeringshanden en relatief rustig. Er wonen nog zo'n 1,5 miljoen mensen, waaronder een half miljoen vluchtelingen. Het oostelijke deel, dat in handen van de opstandelingen is, heeft veel zwaarder geleden. In sommige gebieden is tachtig procent van de gebouwen beschadigd, een groot deel van de bevolking is gevlucht, veel scholen zijn dicht om en omgebouwd tot opvanghuizen. Er wonen nog 300.000 mensen, pakweg de helft is vluchteling.
Shaars huis staat in het oosten, in de historische binnenstad die op de werelderfgoedlijst staat vanwege zijn middeleeuwse citadel en overdekte markt. Recente dronebeelden van de wijk laten zien veel schade zien, maar nog geen onherstelbare verwoesting. Shaar zelf was er een jaar geleden voor het laatst. Zijn plan was toen om in zijn huis, dat nog steeds onbeschadigd is, te slapen. Maar onbeschadigd is relatief: het bleek onbewoonbaar vanwege al het gruis en gebroken glas. De buren houden er een oogje op, vertelt hij: “Ze hebben er inmiddels een naaiatelier geopend om te voorkomen dat het gekraakt wordt.”
Onderdeel van het project was een enquête onder gevluchte Allepianen, via vragenformulieren in kampen en online. Driekwart van hen wil graag terug om te helpen bij de wederopbouw. Ze hechten ook veel belang aan het herstel van de beschadigde binnenstad. Maar het Aleppoproject gaat over meer dan alleen steen. Het gaat ook over het leven van de stad. De markten, zoals de beroemde soek die deels in vlammen op is gegaan. De theehuisjes waar mannen op de stoep kletsend hun thee dronken. Het in de hele stad beroemde restaurantje van Abu Abdo, dat in 1885 zijn deuren opende en waar de fool, een Arabische bonenschotel, in grote koperen potten wachtte op toeristen en op spijbelende scholieren, tot het zaakje in 2012 door de oorlog zo zwaar beschadigd raakte dat het de deuren moest sluiten. Of de zeepziederij die sinds onheuglijke tijden een voor Aleppo unieke laurierzeep maakte, maar die nu vanwege de oorlog naar Turkije is verplaatst.
En het gaat niet in de laatste plaats om sociale verhoudingen. Aleppo was een buitengewoon multiculturele samenleving waar soennitische, sjiitische en alevitische moslims naast christenen en joden leefden en Arabieren naast Armeniërs en Koerden. Nog is dat, met name in het westelijke deel, niet helemaal verdwenen. “Maar juist de minderheden staan onder druk en vertrekken, De ervaring van steden als Sarajevo en Beiroet leert dat je vooraf al moet nadenken hoe zij in de wederopbouw hun plaats terugkrijgen, anders gaat dat karakter totaal verloren” zegt Shaar.





maandag 9 november 2015

Niet naar de stembus

Foto Runa Hellinga
Straathandel in Uzhgorod
Hebt u een idee wat in de associatie-overeenkomst met Oekraïne staat? Ik niet, maar vorige week kreeg ik wel een mail waarmee ik een stembiljet kan aanvragen om mee te stemmen in het referendum dat Nederland daar volgend jaar over organiseert. Ik had er helemaal niet bij stilgestaan, maar bij nationale referenda hebben Nederlanders in den vreemde ook stemrecht. En dus sta ik voor de dringende vraag: wil ik daaraan meedoen of niet? Het gaat nota bene om een Europese kwestie, die me in Boedapest net zo hard aangaat als in Amsterdam.
Het probleem is: ik weet zeker dat ik tegen de tijd dat ik het stembiljet moet invullen, nog steeds niet weet wat in dat verdrag staat. U ook niet, dat geef ik u op een briefje. Ik heb de tekst namelijk net opgezocht. Het is een lijvig document van honderden pagina's met 486 artikelen plus nog eens 34 bijlagen die ieder weer hun eigen rits artikelen hebben, en ook nog eens drie protocollen met talloze artikelen. Van alles komt erin aan bod, van visa, handel en grensreguleringen tot mijnbouw, auteursrechten en de wijze waarop facturen moeten worden ingevuld. En dat allemaal in het soort taal waar zelfs iemand die aan chronische slapeloosheid lijdt, van in slaap valt. Probeer het vannacht maar, als u niet kunt slapen (of sla onderstaande, schuingedrukte tekst gewoon over):

De voor de toepassing van dit protocol in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij het vaststellen van de indeling in de nomenclatuur van het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.
Hieruit volgt dat:
a. wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder een enkele post van het geharmoniseerd systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;
b. wanneer een zending uit een aantal identieke producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, elk product voor de toepassing van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.
2. Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Helder toch? Ik kreeg ooit van iemand een link naar een Engelstalige samenvatting. Die was 'maar' tien pagina's lang en ik geef toe, wel iets, maar niet veel sprankelender geschreven.

Maar goed, wat in de overeenkomst in ieder geval niet in aan bod komt (zeg ik. vertrouwend op mensen die klaarblijkelijk de moeite hebben gedaan om dat document wel te lezen) is datgene waar veel tegenstanders bang voor zijn, namelijk toetreding van Oekraïne tot de EU. Herman van Rompuy, de vorige voorzitter van de Europese Raad, zei in 2013 weliswaar dat Oekraïne "op termijn zal worden zoals de andere nieuwe lidstaten". Maar in de huidige associatie-overeenkomst komt toetreding niet aan de orde, die beperkt zich tot nauwere samenwerking. De EU heeft trouwens veel meer associatie-overeenkomsten, bijvoorbeeld met Israël, maar zelden vreest iemand dat Israël binnenkort EU-lid wordt.
Als het wel over EU-lidmaatschap zou gaan, zou ik zeker tegen stemmen. Het lijkt me geen goed idee om een land dat aan zijn oostgrens in een oorlog verwikkeld is en waar de democratie maar zo-zo functioneert in de EU op te nemen. Persoonlijk had ik het ook niet zo gek gevonden als de EU in de afgelopen jaren vaker ook wat kritischer naar nieuwe leden had gekeken en wat langer had nagedacht alvorens zo enorm uit te breiden. Misschien was het verstandig geweest om met een aantal landen wel verdragen over nauwere samenwerking af te sluiten maar hen  geen volledig lidmaatschap met politieke invloed te geven. Zoiets als Zwitserland en Noorwegen, die economisch nauw verweven zijn met de EU, maar politiek niet.
Maar als we het niet over toekomstig lidmaatschap hebben, waar gaat het dan wel over? Aangezien ik dat verdrag zelf dus niet ga lezen, moet ik vertrouwen op wat anderen daarover schrijven. En ik moet erop vertrouwen dat die anderen dat verdrag wel echt gelezen hebben. Behalve de oneliners van Geen Peil zijn er inmiddels tal van andere artikelen die de kwestie uitgebreider belichten. Een aardige vond ik een stuk in de Correspondent, dat ingaat op de claims van Geen Peil. Maar of ik op basis van krantenartikelen nou een gemotiveerde stem kan uitbrengen over zo'n complex onderwerp? Dat lijkt me wat dun.
Ik heb het eigenlijk niet zo op referenda, en dit referendum is een goed voorbeeld waarom niet. Ingewikkelde kwesties die eigenlijk een studie van lange documenten vereisen, lenen zich niet echt voor een volksraadpleging. Hoeveel mensen hebben ooit de Europese grondwet gelezen? Vrijwel niemand. Toch hebbende Nederlanders hem in een referendum massaal afgewezen.


donderdag 5 november 2015

In de lift

Foto Runa Hellinga
Station Vác, geheel vernieuwd
Het geheel vernieuwde station in Vác is af, Nou is dat eigenlijk al een jaar lang zo, en het best is mooi geworden. Het stationsgebouw is geheel gerestaureerd en van verwarming, zitgelegenheid en wc voorzien, de lokettistes hebben nieuwe, ruime en lichte loketten, de perrons zijn breed en overdekt (al zou een wachthokje in de winter niet misstaan) en er zijn overal nieuwe informatieborden zodat je eindelijk weet waar je bent en waar welke trein vertrekt. Maar één onderdeel wilde maar niet lukken: de liften.
Een heel jaar lang konden de reizigers op ieder perron de ogenschijnlijk kant-en-klare liften bewonderen. Plus het bordje erop: 'lift werkt niet'. Nou zijn die liften geen overbodige luxe. Bij de renovatie is de gelijkvloerse oversteek over het spoor vervangen door een tunnel met trappen. En dat is maar goed ook, want de oude situatie was levensgevaarlijk. Maar het zijn behoorlijk lange trappen, en een waar obstakel voor moeders met kinderwagens, mensen die slecht ter been zijn of rolstoelgebruikers. Of gewoon voor passagiers met bagage. Maar ergens in september zag ik plotseling een rode 0 branden op het liftpaneel. Een beetje ongelovig drukte ik op het knopje, en hoorde prompt een vrouwenstem die mij vertelde dat de liftdeur opende. Ze vertelde me even later ook dat de liftdeur sloot, en toen we eenmaal waren afgedaald naar -1 deelde ze weer mee dat de liftdeur openging. Knap overbodig, maar aangezien de lift voorzien is van brailleschrift, neem ik aan dat die stem een service aan blinde reizigers is.
Nul en min één zijn trouwens de enige opties, en dat zorgt bij veel gebruikers voor behoorlijke verwarring, want automatisch gaan ze er toch vanuit dat nul beneden en niet boven is. Maar goed, kleinigheid.
De Hongaarse spoorwegmaatschappij MÁV wist het niet, maar ze gooide roet in het eten van de ludieke actie waarover ik net na liep te denken, iets in de geest van het uitdelen van felicitatiekaarten ter ere van het een-jarig bestaan van de niet functionerende liften. Dat ze het nu doen, is natuurlijk reden tot echte feestvreugde, al wordt die behoorlijk getemperd door een vervelend verschijnsel: het feit dat vrijwel dagelijks wel één lift niet blijkt te werken. Dat weet ik, omdat ik (met dank aan die liften) sinds september regelmatig mijn fiets meeneem naar Boedapest, die ik dan dus één trap op of af moet dragen.
Nou is dat lastig, maar niet onoverkomelijk. Maar je zou maar echt afhankelijk zijn van die lift. Dan sta je daar met je rolstoel op perron vijf. Geen idee of de MÁV dan een paar sterke kerels stuurt, er lopen er genoeg op het station, die zo'n rolstoelgebruiker met stoel en al dan de trap afdragen, of dat die geacht wordt op het station te overnachten tot de reparatiedienst langs is geweest.
De MÁV heeft iets met liften. Onlangs was ik op station Ferihegy, ook wel aangeduid met Airport. De naam zegt het al, daar stappen veel mensen met koffers uit. Sommigen daarvan zullen overigens behoorlijk op hun neus kijken, omdat het station helemaal niet bij de luchthaven stopt. Om bij de terminal te komen waar alle passagiersvliegtuigen aankomen, moet je nog tien minuten met de bus. Dat is vervelend genoeg om achter te komen als je eenmaal op dat station staat, maar als je, om die bus te bereiken, ook nog eens je koffer lange trappen omhoog en omlaag moet sjouwen, word je daar nog minder vrolijk van. Natuurlijk zijn liften. In theorie althans. Op het bordje 'buiten werking' had iemand met viltstift bijgeschreven dat dat al een half jaar zo was.
Het kan nog erger. Bij de recente renovatie van de spoorlijn langs het Velencemeer zijn ook liften op de stations gebouwd. Ik weet niet of de situatie overal is, maar het station waar ik was, deden die liften niet. De glazen liftschachten stonden namelijk in de brandende zon, en pas toen alles klaar was, bedacht iemand dat hett levensgevaarlijk is als een passagier in de zomer in zo'n lift zou blijven steken. Hopelijk hebben ze bij de MÁV meer verstand van treinen.

zondag 25 oktober 2015

De vluchtelingen van '56

Hongaarse vluchtelingen  lopen over de groene grens in 1956
Een bevriend Nederlands-Hongaars echtpaar komt er maar niet uit: hoe moet je het nou beoordelen dat die Syrische vluchtelingen zomaar allemaal illegaal de grens overkomen. Hij ziet het probleem niet, maar zij meent dat het in 1956 heel anders ging. Hongaarse vluchtelingen waren veel netter. "Die hielden zich aan de wet en maakten ook geen problemen in de kampen waar ze werden opgevangen,"
Ze is de enige niet die meent dat in 1956 alles anders was, en Hongaarse vluchtelingen een heel ander, beter slag mensen was dan degenen die nu vluchten. Bij de herdenking van de opstand van 1956 dezer dagen prees ook president János Ader de voortreffelijkheid van de Hongaarse asielzoekers. Met hun vrijheidslievendheid hadden zij bijgedragen aan het Duitsland zoals het nu is, meende Ader.
Niets ten kwade van de vele tienduizenden Hongaarse vluchtelingen die na 1956 met succes een nieuw leven in den vreemde wisten op te bouwen. Maar uiteraard hielden die zich net zo min als de Syriërs aan de wet toen ze vluchtten. Dat is vluchtelingen eigen: je krijgt van je regering geen toestemming om weg te gaan en je kunt ook niet bij een ambassade aankloppen voor een visum. De enige manier om weg te komen, is illegaal.
De Syriërs die de oorlog in hun land ontvluchten, doen dat om te beginnen al door illegaal de Turkse grens over te steken. En zo deden de 180.000 Hongaarse asielzoekers het ook: langs de hele 300 kilometer lange grens staken ze illegaal door bos en veld over naar Oostenrijk. Dat was op dat moment redelijk makkelijk, want een half jaar eerder had de Hongaarse regering de versperringen die sinds 1949 langs die grens hadden gestaan, afgebroken. In de maanden erna werd het IJzeren Gordijn heel snel opnieuw opgebouwd.
De vluchtelingen kwamen met duizenden tegelijk en de Oostenrijkers stonden aanvankelijk met open armen klaar om hen op te vangen. Velen brachten kleren en eten om de vluchtelingen te helpen. De Oostenrijkse regering was trouwens iets minder enthousiast, niet alleen omdat die zich geplaatst zag voor het enorme probleem om al die mensen op te vangen. De regering vreesde dat de Russen, die hun troepen net uit Oostenrijk teruggetrokken hadden, de situatie zouden aangrijpen om het land van schending van de neutraliteit te beschuldigen en een nieuw bezettingsleger te sturen.
Net als nu duurde het enthousiasme van de bevolking ook niet al te lang, vooral toen bleek dat de vluchtelingenstroom maar bleef aanhouden lang nadat de situatie in Hongarije feitelijk al weer rustig was. Volgens historica Brigitte Zierer, die onderzoek deed naar de berichtgeving in de gedrukte media, doken in Oostenrijkse kranten al na een paar weken de eerste berichten op over 'grenzen aan de hulp' en over 'de ondankbaarheid van de vluchtelingen'. Hongaren, zo ging het verhaal, liepen rond met zakken met geld, terwijl ze gebruik mochten maken van gratis openbaar vervoer en andere voorzieningen die de Oostenrijkers node misten. Komen dat soort beschuldigingen u ook bekend voor?
Al snel kwam ook de beschuldiging op dat een groot deel van de Hongaren eigenlijk geen echte vluchtelingen waren. Hadden al die 180.000 mensen echt mee gedaan aan de opstand? Waren ze echt in gevaar? In Nederland, dat een kleine 2500 vluchtelingen opnam (en dat vond de toenmalige premier Willem Drees al erg veel), keken veel mensen met verbazing en wantrouwen naar het grote aantal jongemannen die van de trein stapten. Gelukszoekers, meenden velen toen. Elders hoorde je dezelfde opmerkingen. Tweederde van alle Hongaarse vluchtelingen was man, meer de helft was onder de 25, ze waren voor een behoorlijk deel afkomstig uit West-Hongarije en een groot deel van hen had inderdaad nooit actief aan de opstand deelgenomen. Maar ze hadden natuurlijk goede redenen om de dictatuur van het stalinistische Hongarije achter zich te willen laten.
De Oostenrijkse regering zag zich geplaatst voor een enorm opvangprobleem, en vluchtelingen werden aanvankelijk gehuisvest in huizen die door de oorlog beschadigd waren en die geen water of elektriciteit had. Maar al snel kwamen er echte kampen, met voldoende te eten en warme verblijven. Maar al snel kwamen ook de klachten van de vluchtelingen: over te kleine ruimtes, over teveel mensen en over verveling.
De Oostenrijkers zorgden daarop voor meer vertier in de vorm van boeken, sport en films, en voor voorlichting over de mogelijkheden om naar andere landen door te reizen. Maar het kampleven leidde desondanks tot agressie en depressies, er vond een hongerstaking plaats en mensen probeerden de kampen illegaal te verlaten. De vluchtelingen klaagden over gebrekkige medische zorg en eisten betere medicijnen. In een kamp moest de politie ingrijpen omdat de bewoners stenen naar een paar hoogwaardigheidsbekleders gooiden. In januari 1957 bekritiseerde minister van binnenlandse zaken Helmer de onruststokers en zei erbij dat vluchtelingen zich moesten realiseren dat ze ook plichten hadden.
Er waren ook andere problemen, zoals het feit dat een deel van de vluchtelingen geen papieren had. Ook greep de Hongaarse regering de gelegenheid aan om criminelen te lozen en naar Oostenrijk af te schuiven. Volgens sommige bronnen werden zo'n 12000 gevangenen vrijgelaten, die deels ongetwijfeld om politieke redenen vastzaten, maar zeker niet allemaal. De communistische inlichtingendiensten zagen in de vluchtelingenstroom een mooie gelegenheid om makkelijk agenten naar het Westen te sturen. Gelijktijdig probeerden de Amerikanen asielzoekers te werven om als agent terug te gaan naar Hongarije.
In tegenstelling tot wat de Hongaarse premier Viktor Orbán nu de logische oplossing voor het vluchtelingenprobleem vindt, namelijk opvang in de regio, bleven uiteindelijk slechts weinig vluchtelingen, al met al zo'n tien procent, in Oostenrijk. Dat mensen jaren braaf in een Oostenrijks kamp zaten te wachten op hun verdere bestemming, is misschien een enkele keer gebeurd, maar als al, dan was dat uitzondering, geen regel. Het grootste deel van de Hongaarse asielzoekers kwam binnen enkele maanden al in andere landen in Europa terecht, maar ook Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland namen vluchtelingen op. Dat ging niet altijd zonder problemen. In Nederland liep de integratie over het algemeen prima, maar Nieuw-Zeeland, dat iets van 700 jongemannen opnam, klaagde al snel over het enorme alcoholisme onder de Hongaren.

Dit blog is voor een groot deel gebaseerd op het onderzoek 'Deconstruction of a Myth? Austria and the Hungarian Refugees of 1956-57' van Andreas Gémes van het Weense Institut für die Wissenschaft vom Menschen.

vrijdag 2 oktober 2015

Een meester voor alle vakken

Eerste schooldag
Een vriend van ons wil graag Engels leren. Of beter, hij moet Engels leren, want hij wil zijn onderwijzersdiploma halen. Nou dacht ik dat hij dat al had, want hij zit in het onderwijs. Maar hij geeft les op een school voor bijzonder onderwijs, aan kinderen met autisme en downsyndroom. Hij heeft pedagogie gestudeerd en psychologie (aan de universiteit, maar nog in een tijd dat je geen vreemde taal hoefde te kennen om te kunnen studeren), maar een onderwijzer is hij niet.
Dat gaat nu dus veranderen. In de komende vier jaar moet hij zich gaan bekwamen in vakken als muziek en blokfluitspelen, gym en dus ook in Engels. Want al die vakken worden, samen met zaken als Hongaars, tekenen en geschiedenis, in de eerste vier jaar van de lagere school door de eigen juf of meester gegeven.
Het lijkt me wat veel gevraagd om te verwachten dat een juf of meester zo'n duizendpoot is dat hij al die vakken op behoorlijk niveau kan geven, en dat is het dan ook. De eisen die aan de Engelse kennis van een onderwijzer worden gesteld, zijn daar een goed voorbeeld van. Examens worden in Hongarije op twee niveaus afgenomen, op midden- en hoog niveau. Het hoge niveau is zodanig dat de TU Eindhoven, waar onze zoon studeert, het Hongaarse Engelse eindexamen niet erkent en daarom eiste dat hij een apart Brits certificaat haalde.
Het middenniveau is pakweg het niveau waarop een Nederlandse scholier in de eerste of tweede klas VWO Engels spreekt. En dan schat ik het optimistisch in, want ik heb al vaker meegemaakt dat mensen die op middenniveau examen hadden gedaan, in praktijk nauwelijks een zin uit hun mond kregen. Het is dus niet zo heel verbazingwekkend dat een vriendin van mij erover klaagt dat haar dochter in de eerste vier jaar Engelse les op de lagere school zo goed als niets geleerd heeft. Tenminste, niet op school.
Ze klaagt er trouwens ook over dat haar dochter in de gymles niets leert. Ook al niet zo heel gek.
De juf die die gymles moet geven - een van de klassenjuffen, de klas heeft er twee - is zo dik dat ze niet in staat is om de gymoefeningen voor te doen. Reuze nuttig dus om van haar vijf keer per week - zo vaak hebben Hongaarse kinderen tegenwoordig namelijk lichamelijke oefening - gym te krijgen. Zulke gymlessen lijken me trouwens ook ongelooflijk stimulerend om het plezier van kinderen aan sport te bevorderen.
Gelukkig kun je eronder uit. Tenminste, bij haar dochter op school. Als zij kan aantonen dat haar kind al op een echte sport zit, kan die vrijstelling krijgen van de gymlessen.
Persoonlijk zou dat voor mij een reden zijn om mijn kind zo snel mogelijk daadwerkelijk op een sport te doen. Misschien was dat ook de gedachtegang van de politieke bestuurders die een paar jaar geleden de verplichte dagelijkse gymles invoerden, Maar om een of andere reden heb ik daar mijn twijfels over.
De dochter van mijn vriendin mag blij zijn dat ze op de school zit waarop ze zit, want die vrijstelling blijkt niet algemeen te zijn. Het Hongaarse onderwijs is gecentraliseerd, het overgrote deel van de scholen valt tegenwoordig onder een regeringsbureau, de KLIK, dat verantwoordelijk is voor alles, van de benoeming van onderwijzers en schoolhoofden tot de verstrekking van krijtjes (die dan ook vaak ontbreken, dat krijg je als alles centraal wordt geregeld), en dan zou je verwachten dat alles overal hetzelfde is. Maar toch zijn er verschillend. De ene schooldirecteur is de andere niet.
Zo gaat de ene school ook aanzienlijk soepeler om met de verplichting om kinderen tot vier uur binnen de deur te houden dan de andere. Die verplichting werd ook een paar jaar geleden ingevoerd, met het idee dat dat veiliger was. Niet alleen zouden kinderen dan niet over straat zwerven (je weet maar nooit wat er dan gebeurt), maar ze zouden in die tijd misschien ook nuttige dingen kunnen doen, zoals huiswerk.
In veel scholen komt het er vooral op neer dat ze niets doen, lessen zijn er 's middags vaak niet, en andere activiteiten ook niet. Bij mooi weer kun je buiten spelen, als daarvoor voldoende ruimte is (wat niet altijd het geval is) maar bij slecht weer is het vooral saai. Op de school van de kinderen van mijn vriendin mogen leerlingen daarom eerder weg, als de ouders daartoe een verzoek indienen. Maar dat hangt van de directeur af, en sommigen zijn zo strikt dat je het vermoeden hebt dat ze stilletjes een hekel aan kinderen hebben.
Zo ken ik iemand anders die voor haar dochter om vrijstelling van de gymles had gevraagd. Het ging slechts om een tijdelijk verzoek en de reden was overduidelijk. Het meisje had haar enkel gebroken, een gecompliceerde breuk die lang rust vereiste. Omdat de gymlessen niet in het normale lesrooster pasten, werden ze in het nulde uur gegeven, een curieuze Hongaarse uitvinding die bedoeld is om de schooldag stiekem een uur langer te maken. Aan het begin van de dag, wel te verstaan, de nulde les begint om zeven uur 's ochtends. Maar gebroken enkel of niet, het meisje diende iedere gymles gewoon op school te zijn om op de bank toe te kijken.

dinsdag 22 september 2015

Een huilend kind

Foto Runa Hellinga
Even pauze, even spelen
Afgelopen vrijdag in Harmici, aan de Kroatisch-Sloveense grens. Een groep vluchtelingen stapt uit het boemeltje dat uit Zagreb is aangekomen. Ze lopen naar de grenspost naast het station. Hoewel de Kroatische grenswachters, in hemdsmouwen, uitleggen dat het geen zin heeft om door te lopen, omdat ze aan de Sloveense kant toch worden tegengehouden, overleggen ze wat ze zullen doen.
Er staat een jongetje in de groep, ik schat hem een jaar of zes. Hij wacht geduldig, tot zijn blik naar de overkant dwaalt, waar aan Sloveense zijde een tiental ME'ers klaarstaat. Hij barst in huilen uit en loopt in paniek de andere richting op. Ver weg van die mannen in het zwart die hem duidelijk aan een traumatische gebeurtenis uit het verleden herinneren.
Zijn ouders lopen achter hem aan, en terwijl ik hen naar het provisorische kampje even verderop zie gaan, realiseer ik me dat ik tussen al die duizenden vluchtelingen die ik de afgelopen weken voorbij heb zien trekken, nauwelijks een huilend kind heb gezien.
Kinderen, hele kleine kinderen zelfs, genoeg. Lopend, slapend op de schouder van hun vader, dagenlang wachtend op de dingen die gaan komen, spelend als het even kan, of anders stil en zwijgzaam op schoot van ma of pa in een veel te warme bus of een oververhitte trein waar hele families uren opgesloten zitten, soms zonder wc in de buurt. Maar huilend? Nauwelijks ooit.
Er is een prachtige Italiaanse film, La Vita e bella, over een man die met zijn zoontje in een concentratiekamp zit. Om het kind van de wrede waarheid af te schermen, maakt zijn vader er een groot avontuur van, waarin zelfs de meest verschrikkelijke gebeurtenissen onderdeel uitmaken van het verhaal dat hij zijn zoontje vertelt. Ergens las ik van vluchtelingenouders die het ongeveer net zo aanpakten: bij vertrek hadden ze hun kinderen gezegd dat ze op picknickreis gingen. Maar ergens moet toch die vraag komen "wanneer houdt deze niet zo leuke picknick op en zijn we er?"
Waar je vluchtelingengezinnen ziet wachten, valt keer op keer op hoeveel moeite de ouders, en ook anderen, doen om de tocht voor hun kinderen zo dragelijk mogelijk te maken en hoe veerkrachtig die kinderen zijn. Als er iets gewassen kan worden, hangen er kinderkleren te drogen. Als ruimte is, vliegt er al snel een bal van lappen door de lucht. Als die er niet is, dan is er wel potlood en papier om te tekenen of zit een opa bellen te blazen.
Zelfs als die foto van het verdronken jongetje niet op je netvlies gebrand staat, is het niet moeilijk om je te verplaatsen in de ouders die met hun kinderen in zo'n wankele rubberboot stappen, die 'bestuurd' wordt door een lotgenoot die net van een paar mensensmokkelaars even een stoomcursus 'rubberboot over zee varen' van vijf minuten heeft gehad. "Best wel eng," zei een Syrisch jongetje op het Keletistation in Boedapest over die zeetocht. Het lijkt me het moment dat je als ouder even heftig twijfelt aan de wijsheid van je besluit om deze reis te ondernemen.
De toekomst van hun kinderen is voor veel mensen de belangrijkste reden om het risico toch te nemen. Je wilt meer voor je kind dan een plek waar geen bommen vallen. In Libanon bijvoorbeeld is er voor het overgrote deel van de Syrische vluchtelingskinderen geen enkel onderwijs. Echt helemaal niets. En weinig anders ook, trouwens, de kampen waarin ze opgroeien bieden onderdak en een schamel maal, maar niet veel meer dan dat.
De eerste jaren kon je nog hopen op een spoedige terugkeer naar huis. Na vier jaar is die hoop voorbij. Inmiddels is 'huis' voor veel mensen niet meer dan een kapotgeschoten hoop stenen. Zoals een vrouw in Zuid-Hongarije zei: als je als ouders met kleine kinderen zo'n tocht onderneemt, moet je een goede reden hebben.
Het beste voor je kind willen, het is de motivatie van bijna iedere ouder. In het ene geval is dat beste wekelijkse paardrij- en tennisles, de nieuwste iPod en drie vakanties per jaar. In het andere geval een soms levensgevaarlijke trektocht naar een plek waar geen bommen vallen en waar scholen staan. Zolang die bommen blijven vallen en lokale vluchtelingenkampen kinderen bovendien geen enkele toekomst bieden, zullen ouders een andere, betere plek zoeken, of wij dat nou leuk vinden of niet. 

woensdag 9 september 2015

Hoe donkere mannen welkome gasten werden

Foto Runa Hellinga
Welkom in Nickelsdorf
"Welkom in Europa,"  staat op een  van de kraampjes met hulpgoederen in het Oostenrijkse Nickelsdorf. Voor de vluchtelingen die net de Hongaarse grens zijn overgestoken, is het dorp een warm bad van vriendelijkheid en hulpvaardigheid. Veel gewone Hongaren hebben afgelopen weken alles gedaan om vluchtelingen te helpen. Maar zodra mensen te maken kregen met agenten en andere ambtenaren, ontmoetten ze in Hongarije alleen maar tegenstand. Hier in Nickelsdorf is zelfs de politie aardig.
Bij het station is een soort markt van hulpgoederen ingericht. Keurig liggen kinderkleertjes bij kinderkleertjes, schoenen bij schoenen, toiletartikelen bij toiletartikelen. Er is zelfs een fruitstalletje. Het enige verschil met een echte markt is dat alles gratis is. Het zijn allemaal giften van Oostenrijkse burgers.
De vriendelijkheid van de Nickelsdorfers is opmerkelijk, want nog geen anderhalve week eerder was de stemming in het dorp bepaald anders. Vluchtelingen waren ook toen het thema van de dag. Maar iedereen was vooral bezorgd over berichten in de krant en op tv dat er duizenden vluchtelingen via Hongarije op weg naar Oostenrijk waren.
De eigenaresse van restaurant Der Dorfswirt, pal naast het station, vertelde gasten dat ze kort daarvoor de politie had gebeld, omdat er 's avonds 'donkere mannen' door het dorp hadden gelopen. Gertraud Breuer, die toeristenkamers verhuurt, vertelde eenzelfde verhaal. Volgens haar waren mensen bang om 's avonds te fietsen, want voor zo'n passerende vluchteling was een fiets natuurlijk perfect vervoer.
In Das Gisi, een ander pension in het dorp, waren sinds een maand 25 vluchtelingen gehuisvest. Deels goed opgeleide mensen, zoals een arts en een account, maar "het wordt me in het dorp niet in dank afgenomen,"  aldus eigenaresse Marianne Falb. Gertraud Breuer vond het inderdaad maar niets. Moslims zijn toch een hele andere cultuur, die hoorden niet in Nickelsdorf thuis. En waarom deed Saoedi-Arabie niets voor hen? Iets makkelijker te verteren vond ze het initiatief van de lokale kerk, die bezig was ruimte vrij te maken voor een Syrische christelijke familie. Dat paste beter in het dorp. Alleen, de familie die er moest komen wonen, was nog niet gevonden.
Mevrouw Breuer is een hele aardige, hartelijke vrouw, en haar vrees was oprecht. Buitenlanders op zich waren niet echt het probleem, ze krijgt in haar pension allerlei mensen over de vloer en ze heeft Slowaken en Hongaren in dienst. Maar net als meeste van de andere 1600 inwoners van Nickelsdorf zag ze de nieuwe tijden met angst en beven tegemoet.
Dik een week later zit ik weer bij haar aan de keukentafel. Een grote tv beheerst de ruimte, en ze mist geen enkele nieuwsuitzending. Een week lang heeft ze de beelden voorbij zien komen uit Hongarije, van vluchtelingen die bivakkeren op het Keletistation in Boedapest en die vastzitten in een trein. En van een dood driejarig kind, aangespoeld op een strand. De Oostenrijkse media die een week eerder alleen maar negatief waren, zijn plotseling vol compassie. En al dat nieuws heeft ook met haar iets gedaan.
En ze begrijpt iets niet: "Wij hebben hier in het grensgebied in 1956 iets van 250.000 Hongaarse vluchtelingen voorbij zien komen. En in 1968 nog eens honderdduizenden uit Tsjechoslowakije Dat waren echt niet allemaal mensen die een politieke reden hadden om te vluchten, heel wat mensen wilden gewoon de kans op een beter leven, maar ze zijn allemaal liefdevol opgevangen, terwijl wijzelf ook niets hadden. Wij hadden in 1956 een aangestampte aarden vloer hier in de boerderij. Een Hongaarse vluchteling kwam aanzetten met chocolade die hij van een Zwitserse hulporganisatie had gekregen. Ik had nog nooit chocolade gezien. Hoe kan een land dat zelf heeft mee gemaakt hoe anderen hebben geholpen, zo met andere mensen omgaan?"
Ze vindt nog steeds dat Saoedi-Arabie en de golfstaten wat zouden moeten doen. Dat zijn toch moslims, daar zouden 'die mensen' zich toch veel meer thuis voelen? Maar ze is plotseling ook nieuwsgierig naar ' die mensen' . Ze hoort ervan op dat veel vluchtelingen weliswaar moslim zijn, maar niet hetzelfde soort moslim als in Saoedi-Arabie. Dat er binnen de islam verschillen zijn en dat soennieten en sjiiieten net zo vijandig tegenover elkaar staan als katholieken en protestanten in de 16de eeuw, toen ketters op de brandstapel terechtkwamen, is totaal nieuw voor haar.
Dat de vluchtelingen die in Das Gisi verblijven, geen ongeschoolde mensen zijn, en dat die mensen bezig zijn Duits te leren, hoort ze ook voor het eerst, maar ze vindt het goed om te horen. Misschien zijn ze toch minder eng dan ze tot nu toe heeft gedacht.
Alleen, ze moeten wel leren fietsen. Nu fietsen ze vaak zonder licht en ze zwaaien bovendien van de ene kant naar de andere. Een gevaar voor henzelf en anderen. Ze zijn vreemd, dat blijft staan. Maar het zijn inmiddels wel vreemden waarmee ze mededogen mee kan hebben.

maandag 7 september 2015

De reis van Mohamed Habib

Foto Runa Hellinga
Op weg naar Wenen
Op het Keletistation in Boedapest bekijkt Mohamed Habib aarzelend zijn treinkaartje. Hegyeshalom staat erop, een grensplaats tien kilometer van de Oostenrijkse grens. Iedereen op het station weet dat die grens open is voor vluchtelingen. Maar iedereen kent ook het verhaal van de groep die vorige week met een geldig kaartje naar Wenen op zak in de trein stapte, om vervolgens ergens midden in Hongarije op een zijspoor te worden gerangeerd en uiteindelijk in een kamp te belanden.
Het is bij lange na niet zo druk in het station als vorige week vrijdag, toen de Hongaarse regering, overweldigd voor de chaos, uiteindelijk besloot om de duizenden in de stationshal en de honderden die langs de snelweg richting Oostenrijk liepen, in meer dan honderd bussen naar de grens te brengen. Maar er zijn nog steeds honderden vluchtelingen in de hal, en ieder uur komen er nieuwe.
Een deel komt uit vluchtelingenkampen elders in Hongarije. Anderen, zoals Habib, komen rechtstreeks van de Servische grens. Daar staan duizenden asielzoekers klaar om de oversteek te maken. Ze hebben haast: Oostenrijk stuurt niemand meer terug, maar vanaf 15 september gaat Hongarije vluchtelingen nog harder aanpakken. Dan wordt het strafbaar om illegaal de grens over te steken, maar ook om vluchtelingen te helpen. Verder worden langs de grens soldaten ingezet.
De aanwezigheid van agenten op het perron stelt Habib niet echt gerust. Sinds het treinincident is het vertrouwen van vluchtelingen in de Hongaarse autoriteiten nihil. Toen vrijdagnacht de bussen werden gestuurd om de mensen langs de snelweg op te halen en naar de Oostenrijkse grens te brengen, waren er hele debatten of het wel verstandig was om in te stappen. Uiteindelijk werd een groep vrijwilligers met de eerste bus meegestuurd om te testen waar die heen ging en dat door te geven aan de achterblijvers.
Maar een vrijwilligster verzekert dat Habib echt niets te vrezen heeft. Dat er ook andere passagiers in de trein meegaan, neemt een deel van het wantrouwen weg. Wel hebben de Hongaarse spoorwegen hem nog een streek geleverd: wie het kaartje van 3390 forint, zo'n elf euro, in euro's heeft betaald, moest er 15 euro voor neertellen. Het kan nog erger, later op de dag zijn er mensen die 53 euro voor hetzelfde kaartje betalen.
Maar dat zijn kleinigheden gezien de reis die Habib achter zich heeft. De Koerdische Syriër studeerde in Aleppo tot de oorlog begon. Uiteindelijk besloot de familie te vluchten. Hij werd door IS aangehouden en belandde 25 dagen in een gevangenis in Azaz. "We kregen nauwelijks te eten of te drinken, er was geen wc, helemaal niets" vertelt hij. Hijzelf is niet geslagen, maar anderen werden gemarteld. Daarnaar moeten luisteren was traumatisch genoeg.
Hij kwam vrij toen een paar inwoners van Azaz aan IS vertelden dat hij hun familie was, geen Koerd en hem voor 200 dollar over de Turkse grens hielpen. De overtocht naar Griekenland maakte hij met een krikkemikkig vlot. De rest van de tocht deed hij deels lopend. deels per bus. In Macedonië zat hij een dag in een kamp. Dat was de enige plek waar de politie hem echt slecht behandelde: "Daar werd ik geslagen." Hij wil naar Hamburg, waar zijn vader en zuster al zijn.
De vrijwilligster onderbreekt zijn verhaal. Ze legt uit dat de trein niet verder dan Hegyeshalom gaat. Van daaruit moeten de vluchtelingen nog tien kilometer naar Oostenrijk lopen, want Hongarije wil niet dat Oostenrijkse bussen hen op het station ophalen. Niemand weet waarom.
Er zijn twee treinstellen vrijgemaakt voor de vluchtelingen. Terwijl ze met een vies gezicht naar de twee wagons kijkt, verwijst een perronbeambte andere passagiers naar andere delen van de trein. Helemaal ongelijk heeft ze niet: wie, zoals Habib, vijftien dagen in primitieve opvang of in de open lucht heeft geslapen en zich nauwelijks heeft kunnen wassen, ruikt natuurlijk niet echt fris meer.
Als de trein twee uur later Hegyeshalom binnenrolt, lijken de ergste verwachtingen van de inzittenden worden bewaarheid. Op het perron worden ze opgewacht door een twintigtal agenten met knuppels en pistolen aan de koppel die iedereen kloppend op de ramen vorderen de trein te verlaten. Vrijwel niemand verroert zich. De vertwijfeling staat op de gezichten te lezen.
Pas als ook vrijwilligers verzekeren dat ze niets te vrezen hebben, vergaren mensen aarzelend hun spullen. Ze hebben geluk: inmiddels hebben de Oostenrijkse autoriteiten de Hongaarse weten over te halen om de vluchtelingen niet nog tot een onzinnige voettocht van tien kilometer te verplichten. Op het andere perron staat een trein klaar om hen rechtstreeks naar Wenen te brengen.
Ook die trein wordt eerst argwanend bekeken, tot Oostenrijkse vrijwilligers beginnen om water, bananen en koekjes uit te delen. Ook het Oostenrijkse treinpersoneel moedigt mensen aan in te stappen. Hun vriendelijkheid wekt vertrouwen. Mohamed Habib lacht breed als hij instapt. Zijn reis is weliswaar nog niet voorbij, maar het ergste heeft hij zeker achter de rug.

maandag 31 augustus 2015

Stel je voor, het was jouw kind geweest.

Foto Runa Hellinga
Vluchtelingen op het Keletistation
Vorige week maandag was ik voor een reportage op het Keletistation in Boedapest, waar honderden vluchtelingen in een speciaal aangewezen 'transitzone'al soms al weken in de open lucht wachten op een mogelijkheid om door kunnen reizen naar een land dat asielzoekers beter gezind is dan Hongarije. Ik raakte in gesprek met Arni, een leraar Engels uit Kaboel die Afghanistan ontvlucht was uit angst voor de Taliban.
Hij bood me met Afghaanse gastvrijheid een banaan aan, het enige wat hij bij de hand had, wat ik vriendelijk weigerde omdat hij die beter kon gebruiken dan ik, en toonde me een treinticket voor drie personen naar München dat hij samen met zijn vrienden had gekocht. Het was half doorgescheurd. Een Hongaarse politieagent had het ongeldig gemaakt. Vluchtelingen worden uit internationale treinen geweerd, bevestigde vrijwilligster Sára Somogyi. Oostenrijk heeft onlangs namelijk een trein teruggestuurd naar Boedapest omdat zoveel asielzoekers in zaten. Arni hoopte een auto te vinden waarmee hij weg kon komen. "Er zijn hier mensensmokkelaars actief," wist Somogyi, maar als vrijwilligster hield ze zich daar verre van.
Donderdag was ik weer op het Keletistation, voor een ander verhaal over vluchtelingen. Het was deze keer een stuk leger in de transitzone, en Arni en zijn vrienden waren weg. Ik sprak met Shirelli Almadzzi, een andere Afghaan, die gevlucht was nadat de Taliban zijn vader had vermoord omdat die als imam politiemensen die in de strijd tegen de Taliban waren omgekomen, had begraven. Almadzzi had na zijn vlucht een tijd in Iran gewoond. Hij werd verteerd van zorgen over zijn moeder en broertjes die hij had moeten achterlaten en van wie hij al jaren niets meer had gehoord. Hij wilde naar Duitsland, niet vanwege het geld dat je daar zou kunnen krijgen. Geld hoefde hij niet, hij een ingenieursdiploma en twee sterke, eeltige handen en werken kon hij. Maar hij hoopte vurig dat de VN in Duitsland hem kon helpen zijn familie terug te vonden.
Diezelfde dag hoorde ik het bericht over een koelauto met dode vluchtelingen dat in Oostenrijk gevonden was en de volgende dag stond ik in de brandende zon op een parkeerplaats voor vrachtwagens aan de Oostenrijks-Hongaarse grens bij het dorpje Nickelsdorf. Even verderop stond dat busje aangekoppeld aan een laaddok van een koelhuis.Er stonden wat hekken om de wagen, en er lag plastic op de grond om het bruinige vocht dat uit de wagen was gelopen, op te vangen. Zelfs op flinke afstand van het gebouw rook je de lijken. Binnen waren rechercheurs bezig met een eerste onderzoek. Ze zochten naar persoonlijke bezittingen die iets over de doden konden vertellen. Later in de middag werden de lichamen opgehaald. Mannen in witte pakken en gasmaskers waren in de weer met grijze, plastic doodskisten.
Foto Runa Hellinga
Dodelijke koelwagen
Inmiddels was meer bekend over de dodenrit: er waren 71 mensen in omgekomen en het was waarschijnlijk op dinsdag uit Boedapest vertrokken. Er was één Syrisch paspoort gevonden, maar verder is nog steeds niets bekend over de slachtoffers. En plotseling moest ik aan Arni denken. En dat hij weg was geweest de vorige dag. Dat hij natuurlijk ook een andere auto gevonden kan hebben, maar dat het zeker niet ondenkbaar was dat hij in dat busje heeft gezeten. En dat als dat zo is, zijn familie mogelijk nooit te weten komt wat er met hem is gebeurd.
Hoe vaak leest een mens dat er weer een boot met vluchtelingen vergaan is? Ver weg, ergens voor de kust van Libië. Naamloze mensen, getallen. Soms een dramatisch foto's, van een moeder die haar kind probeert te redden. Maar dan komt het volgende nieuwsitem voorbij, of een grappige post op Facebook, en voor je het weet, ben je dat beeld weer vergeten. Maar Arni had een gezicht. Hij had me, hoewel hijzelf niets had, een banaan aangeboden. Hij had een verhaal over angst en geweld thuis en wilde naar Engeland, waar hij hoop had voor de toekomst. Hij heeft hopelijk nog steeds een gezicht en hoop voor de toekomst. Maar ook als hij nog leeft, zijn er wel 71 anderen gestorven. En dagelijks sterven er tientallen net niet. Dit weekend nog hield de Oostenrijkse politie een andere wagen aan, waarin drie kinderen inmiddels al het bewustzijn waren verloren.
Diezelfde avond sliep ik in Nickelsdorf in een pension. Regelmatig trekken groepjes asielzoekers door het dorp en sinds een maand zijn er 25 vluchtelingen in ondergebracht in het voormalige pension Das Risa. Mevrouw Breuer, mijn gastvrouw, was alleraardigst, maar ze moest niets van vluchtelingen hebben. Moslims, vreemde gewoonten, mensen durven 's avonds niet meer naar buiten, want straks trekken ze je van je fiets (dat was nog nooit gebeurd, zei ze eerlijk, maar toch). En ze had een paar vragen: het zijn allemaal mannen. Waarom? Mijn man zou me nooit achter laten. En waarom willen ze hierheen komen, waarom blijven ze niet in een buurland? Dat kan toch alleen zijn omdat het gelukszoekers zijn?
De volgende ochtend was ik in Das Risa. Al snel werd ik omringd door een achttal Syriërs. Allemaal mannen, inderdaad. Allemaal mannen die hun familie hadden moeten achterlaten. Een van hen toonde me op zijn smartphone foto's van zijn stad: zijn huis, twee verdiepingen, een tuin en fraai versierd met pilaren, maar half in puin. Een man op zijn buik, dood, met een afgerukt been. In tegenstelling tot de meeste persfotografen had hij de foto zo genomen dat je recht in de bloederige stomp keek. Een ander, op zijn rug, ook dood, ook met een afgerukt been. Een vrouw, omringd door bundels, de weinige spullen die ze heeft kunnen redden. Zowel de bundels als zijzelf waren bedekt met een dikke laag stof. Het waren zijn vrienden, zijn buren, zijn familie.
De meeste van deze mannen hadden gedaan wat mevrouw Breuer wilde en wat al die mensen willen die roepen dat vluchtelingen in de eigen regio moeten blijven.: ze hadden eerst net als miljoenen andere vluchtelingen in Turkije, Jordanië of Libanon onderdak gezocht. Met de bedoeling zo snel mogelijk hun familie uit Syrië te halen. Alleen, wanneer je vijftien uur per dag werkt voor tien euro per dag, dan is de kans dat je dat ooit lukt, miniem. Daarom waren ze naar Europa gekomen: om geld te verdienen om hun familie te redden. Ze waren heel blij met het onderdak en de hulp die ze in Das Risi kregen. Maar mogen werken was datgene waar ze het meeste naar uitkeken.
Geen van hen wilde echt hier zijn. Ze waren echt liever in Syrië gebleven, bij hun familie. Ze hadden ooit goede banen gehad, mooie huizen. Een was accountant geweest bij een auto-importeur. "Als er geen oorlog in Syrië was, zou ik nooit weg zijn gegaan, zou niemand hier aan tafel zijn weggegaan. Waarom zou ik? Tot de oorlog had ik een goed leven," zei hij.
Dit is geen pleidooi om iedereen die naar Europa wil, zomaar toe te laten. Ik ben de afgelopen weken ook andere mensen tegengekomen, uit landen die niet in oorlog waren. Landen waar het leven ongetwijfeld niet leuk is voor een groot deel van de bevolking, maar dat probleem los je niet zomaar op door de grenzen voor iedereen open te stellen. Hoe vreselijk armoede ook is, uiteindelijk moet dat probleem in de betreffende landen zelf worden opgelost, door corruptie te bestrijden, door onderwijs. We kunnen daar zelf trouwens ook iets aan bijdragen door te weigeren voor een euro t-shirts bij Zeeman (of voor meer bij H&M) te kopen die gemaakt zijn door een arbeider die daar hooguit twee cent voor kreeg.
Maar het is wel een pleidooi om echte vluchtelingen een kans te geven. Om ons te realiseren dat mensen echt niet voor hun lol een levensgevaarlijke tocht ondernemen met hun driejarige peuter op de arm. Om even, al was het maar voor één seconde, in onze verbeelding in die auto met 71 vluchtelingen te stappen en erbij stil te staan hoe die mensen opgesloten, naar adem happend en in totale paniek gestorven zijn. Even in de huid te kruipen van die vader of moeder die zijn kind van de verdrinkingsdood probeert te redden. Even eraan te denken hoe je je zou voelen als het je eigen kind is dat daar verdrinkt of stikt.
Het is ook een oproep aan politici om open en creatief te zijn en te stoppen het lot van vluchtelingen voor eigen politiek gewin te gebruiken. Vluchtelingen zijn niet ISIS, ze vluchten voor ISIS. Na zeventig jaar vrede in Europa is het moeilijk voor te stellen, maar oorlog kan ons allemaal overkomen. Oorlog is in de geschiedenis van de mensheid meer de regel dan vrede. En dan hopen we allemaal, dat iemand anders zich dat aantrekt. Dat er ergens een Angela Merkel is die mededogen met ons heeft.
Laat ze in hun regio blijven? De meesten blijven ook in hun regio. Turkije vangt 1,8 miljoen mensen op, Libanon hetzelfde aantal en Jordanië een miljoen. In Iran leeft een kleine miljoen vluchtelingen, in Pakistan 2,3 miljoen, in Iraq twee miljoen. Het grootste aantal vluchtelingen uit Syrië, acht miljoen, worden in andere delen van Syrië zelf opgevangen. Een fractie, zo'n 250.000 Syriërs, is inmiddels in Europa terechtgekomen.
Degenen die Europa weten te halen, zijn degenen met durf, doorzettingsvermogen en initiatief. Anders hadden ze het nooit gehaald. Ik heb de afgelopen dagen met een accountant gesproken, een leraar Engels, een meisje dat rechten wilde gaan studeren, een ingenieur, een lasser, een arts en een kraanmachinist. Allemaal mensen die kunnen, en willen bijdragen aan de landen waar ze terechtkomen. En die willen wat wij allemaal willen: leven zonder angst, werk en een toekomst voor hun kinderen.


dinsdag 18 augustus 2015

Een leven in vijf minuten

Gevangenis in Vác
Ze praten Duits, de oude man en het kleine meisje, maar aan zijn accent hoor je dat hij Hongaars is. Hij is rijzig en heeft een wat te jeugdig kort zwart leren jasje aan, zij is een jaar of twaalf met een fleurige gebloemde legging. Het zijn onze hond en het meisje die het gesprek zijn begonnen, maar als de man eenmaal praat, hoeft niemand anders meer iets te zeggen.
Hij is met de opstand van 1956 naar Duitsland gevlucht. Daarna heeft hij twintig jaar lang geen Hongaars gesproken. Maar sinds de val van het communisme komt hij weer regelmatig in Hongarije en aantal jaren geleden heeft hij een oud huisje gekocht waar hij zijn zomers 'prutsend' doorbrengt. Hij is binnenhuisarchitect, vertelt hij erbij.
Hij zou er overigens nooit permanent willen wonen, geen haar van de spierwitte bos op zijn hoofd dat daaraan denkt. De ziekenhuizen, ben ik hier wel eens in een ziekenhuis geweest? Hij wel, hier in Vác. Hij schudt zijn hoofd. Het meubilair, de apparatuur, het is toch alsof de tijd sinds het communisme stil is blijven staan?
Dan wijst hij in de richting van de gevangenis die verderop langs de oever, onzichtbaar achter de bomen, verscholen ligt. Een berucht gebouw, omdat er zowel voor en in de oorlog onder het Horthy-bewind als na de oorlog onder de communisten politieke gevangenen hebben gezeten. En anderen die als zwaar geval werden bestempeld. "Daar heeft mijn vader nog drie jaar gezeten," zegt de man, "Na de oorlog. We komen oorspronkelijk uit Debrecen. Maar ze hebben hem drie jaar gegeven wegens oorlogsmisdaden. Onterecht." Natuurlijk onterecht, wie zegt over zijn vader dat die terecht wegens oorlogsmisdaden veroordeeld is? Hij spreekt Duits, maar het woord oorlogsmisdadiger zegt hij in het Hongaars. Omdat hij het Duitse woord niet kent, of omdat hij geen vragen van zijn kleindochter wil?
Verder blijkt hij weinig problemen te hebben om in haar bijzijn van alles te bespreken. Zoals het feit dat de auto aan de overkant  van zijn dochter was, maar dat die is vier jaar geleden aan een longembolie is overleden. Hij heeft nog een andere auto, maar zijn kleindochter, hij knikt naar het meisje, wil zo graag de wagen van haar moeder blijven gebruiken.
Het lijkt haar niet te deren. Ze gaat op in haar ontmoeting met onze hond die inmiddels zich inmiddels gelukzalig op haar rug heeft gedraaid bij zoveel aandacht, en ze wordt helemaal blij als er ook nog een kat blijkt te zijn, twee zelfs. Drie dieren, ach, dat zou ze zelf ook zo graag willen. Thuis heeft ze twee konijnen. Maar dat is toch niet hetzelfde.
Thuis, ik hoef er niet eens naar te vragen, blijkt bij de grootouders te zijn. De vader, "ein echter Edelgermane", zegt Opa minachtend, wilde zijn kind na het overlijden van de moeder in een tehuis stoppen. "We hebben keihard moeten vechten om haar bij ons te mogen houden," zegt Opa. Het meisje knikt. Een kindertehuis, daar zou ze anders zijn beland.
Dan tilt hij de twee zakken brood op die hij in zijn hand heeft. Zaterdag gekocht, en al beschimmeld. Het weer, misschien, maar toch wil hij zijn beklag gaan doen en dan gaan ze ergens hier in Vác wat ontbijten. Het meisje wil wel bij de hond blijven, maar Opa wil niet langer storen.
Van een afstand wil hij nog even kwijt dat hij Julius heet en dat ze uit Beieren komen. Ik kijk hen na terwijl ze weglopen, het meisje dat van dieren houdt en bijna in een kindertehuis had gewoond en de man wiens vader als oorlogsmisdadiger in de gevangenis heeft gezeten en wiens dochter vier jaar geleden overleden is. We hebben misschien vijf minuten gepraat. Er zijn mensen die ik al jaren ken, van wie ik minder weet.

zaterdag 15 augustus 2015

Het heilige Franse lunchuur

Foto Runa Hellinga
Lunchuur
Zelfs in de nadagen van het communisme, toen 'is er niet' een heel gewoon antwoord was in Hongaarse restaurants, viel een ding op: als het er wel was, kon je het als klant krijgen zoals je wilde. Eten of om vier uur 's middags? Twee voorgerechten achter elkaar, of een toetje vooraf? Een halve portie of liever rijst dan frieten bij de maaltijd? Alleen maar soep? Zolang je het maar uitgelegd kreeg, kon het allemaal. Even over de grens, in buurland Tsjecho-Slowakije, keken ze je aan alsof je gek was met zulke verzoeken: "Patat? Op de kaart staat 150 gram rijst, dat ziet u toch?" Ik vroeg me altijd af of er echt iemand in de keuken stond om dat allemaal precies af te wegen.
Ik was het even vergeten, maar in Frankrijk moet je zulke soepelheid ook niet echt verwachten. Eten is er een cultuur, maar die cultuur ligt van oudsher behoorlijk vast. Ooit heb ik in Frankrijk gewandeld, en dan was het een hele kunst om te zorgen dat je op het juiste moment in een dorp was. Anders kon je een maaltijd wel vergeten. In de grote steden is de laatste jaren uiteraard veel veranderd, en als je al niet Chez Jacques terecht kunt voor een hapje eten buiten het lunchuur van twaalf tot twee, dan is er altijd wel een Libanees om de hoek die wel begrijpt dat hongerige mensen ook op andere uren klanten zijn. Die Libanees kan trouwens ook tijdens het lunchuur zelf nog wel eens uitkomst bieden, want tussen twaalf en twee zijn de Franse restaurants zo vol dat je er zonder reservering niet in komt.
Maar in veel dorpen en kleinere steden geldt, zo heb ik deze zomer gemerkt, nog steeds het oude devies: om twaalf uur gaat alles dicht, en het lokale restaurant open. Om twee uur is het lunchuur in het restaurant afgelopen, en omdat de bakker nog een uurtje of twee gaat rusten, duurt het tot vier uur voordat je ergens weer iets te eten kunt kopen. Oké, er mag ergens een bar open zijn, maar naar het café ga je niet om te eten.
Zelfs een snackbar bij een strandje langs een rivier, die tijdens het lunchuur zaken als quiche en soep verkocht, verkocht 'nee' toen we ergens in de namiddag vroegen of ze iets te eten hadden. "Je suis désolé", het spijt me, maar eten? Om vier uur? Wat voor rare mensen zijn jullie? De keuken is dicht. Vraiment, désolé.
Ach, het is geen probleem, als je er eenmaal op ingespeeld bent. Maar als je Hongarije gewend bent, is het toch weer even wennen. Onze verbazing werd al wat groter, toen bij een lokaal winkelcentrum bleek dat ook een grote bouwmarkt en andere grote winkels twee uur lang letterlijk hun rolluiken sloten voor de lunchpauze. Aan de andere kant, helemaal onbegrijpelijk was het ook weer niet. De hypermarché in hetzelfde winkelcentrum was wel open, maar de parkeerplaats akelig leeg. Uiteraard, want alle klanten zaten thuis aan de lunch. Alleen een enkele zwakzinnige buitenlander kwam om die tijd boodschappen doen. Lekker rustig, dat wel.
Maar de de heiligheid van het lunchuur werd pas echt duidelijk bij ons vertrek vanaf Charles de Gaulles. Het is het grootste vliegveld van het land en zoals op steeds meer vliegvelden is de incheckprocedure geautomatiseerd. Dat wil zeggen: er staan automaten waar je instapkaarten en bagagelabels kunt laten printen. Op de heenreis hadden we met soortgelijke automaten op vliegveld Orly al slechte ervaringen opgedaan. Dat bleek geen toeval, ook op Charles de Gaulles waren ze wispelturig. Soms kwam er een label uit, soms niet. In ons geval niet, al was de automaat zeer gewillig om instapkaarten uit te printen. Meerdere exemplaren per persoon zelfs, hoewel we daar niet om vroegen.


vrijdag 7 augustus 2015

Grenzen aan de propaganda

Foto Runa Hellinga
Vluchtelingen in Szeged
Begin deze week begon Hongarije met de bouw van het omstreden 175 kilometer lange hek langs de grens met Servie dat bedoeld is om de groeiende stroom vluchtelingen die het land binnenkomen. Het wordt een spoedklus. Oorspronkelijk had het hek eind november klaar zullen zijn, maar eind augustus is nu het streven. Sinds premier Viktor Orbán zijn plannen voor een hek aankondigde, is het aantal asielzoekers namelijk omhoog geschoten. Opmerkelijk genoeg is het aantal Hongaren dat positief staat tegenover toelating van asielzoekers ondanks alle regeringspropaganda over de gevaren van immigratie in de laatste paar maanden overigens ook toegenomen.
Het hek, dat haast vier meter hoog moet worden, komt in twee soorten. In landbouwgebieden en bij bossen, waar mensen makkelijk de grens kunnen oversteken, komt een constructie die anderhalve meter de grond in gaat, met bovengronds drie meter fijnmazig hekwerk en daarop zeventig centimeter scheermesdraad van NAVO-kwaliteit. Maar een deel van de grens is moerasgebied, en daar volstaat een simpeler hekwerk met prikkeldraad bovenop.
Vorige week zijn er ook nieuwe wetten aangenomen die het aanvragen van asiel bijna onmogelijk maken. De procedure is ingekort tot enkele dagen, Servië, dat momenteel net zo overstroomd wordt door vluchtelingen als Hongarije, geldt vanaf nu als veilig opvangland en iedereen die als potentieel gevaar voor de Hongaarse veiligheid wordt gezien, wordt sowieso afgewezen.
Het illegaal oversteken van de grens wordt een misdaad waarop gevangenisstraf staat. Merkwaardig idee: mensen die je helemaal niet in je land wil hebben arresteren om ze vervolgens in een Hongaarse gevangenis vast te zetten. Die gevangenissen zijn nu al overvol, en bovendien, hoe slecht de omstandigheden er ook zijn, gevangenisstraf blijft voor de belastingbetaler een hele dure oplossing. Die wet heeft dan waarschijnlijk ook eerder een propandafunctie dan dat hij praktisch uitgevoerd gaat worden.
Dat er een probleem is, valt niet natuurlijk te ontkennen. Momenteel steken dagelijks gemiddeld duizend mensen via bos en veld de Hongaarse grens over. Zonder maatregelen komen dit jaar zo'n 300.000 mensen het land binnen. Het overgrote deel daarvan reist binnen luttele dagen door naar bestemmingen elders in Europa, maar dat neemt niet weg dat de vier Hongaarse vluchtelingencentra uitpuilen. Behalve een kleine 95 miljoen euro voor het hek heeft de regering daarom ook geld ter beschikking gesteld voor twee tijdelijke opvangkampen, overigens zonder de gemeenten waar die kampen moeten komen daar eerst over te raadplegen.


vrijdag 24 juli 2015

Sloophamer in socialistisch monument


Foto Runa Hellinga
Alleen voor communisten: deur naar VIP-loge
Nog houden de watersproeiers de grasmat groen, maar de laatste wedstrijd is gespeeld en het laatste concert gegeven: eind deze maand gaat het oude Népstadion (Volksstadion), tegenwoordig Puskás Ferencstadion, op slot. Ergens dit jaar zal het historische stadion plaatsmaken voor een moderne constructie. Er waren ooit plannen om het oude bouwwerk in het nieuwe stadion te verwerken. Maar wat daarvan terecht gaat komen, weet niemand behalve het bureau van premier Orbán, dat de nieuwbouw organiseert en muisstil is over het hoe, wat en wanneer van de geplande bouwwerkzaamheden. Daarmee is ook onduidelijk wat behouden blijft van een van de meest opmerkelijke socialistische monumenten die Boedapest nog heeft.
Maar het is zeer waarschijnlijk dat niemand ooit nog door de ondergrondse gang zal lopen, gebouwd voor leden van het politbureau, die zo per auto veilig en wel direct bij de VIP-loge konden worden afgezet. Die loge wordt al decennia niet meer gebruikt, maar boven de toegang prijkt nog steeds het socialistische staatswapen. De U-vormige toegangstunnel had als bijkomende voordeel dat er een permanente koude luchtstroom uitkwam die zelfs op de heetste dagen voor verkoeling in de VIP-zetels kon zorgen.
Je mag hopen dat er geluisterd wordt naar de sporthistorici die een lijst hebben opgesteld van zaken die ze graag bewaard willen zien. Daaronder bijvoorbeeld de volledige inrichting van de telefooncentrale waarvandaan journalisten decennia lang hun verhalen naar de krant doorbelden. nadat telefonistes met de hand de verbinding tot stand hadden gebracht. Boven de geluidsdichte cabines hangen nog steeds de reclameborden van de bedrijven die er de socialistische tijd toe deden: reisbureau IBUSZ, luchtvaartmaatschappij Malév, de internationale handelsonderneming Technoimpex, worstenmaker Pick en elektronicaproducent Orion.
De bouw van het Népstadion begon in 1948. Het was bedoeld als Olympisch stadion en onderdeel van de Olympische droom die Hongarije al koestert sinds de eerste moderne Spelen in Athene. Of eigenlijk al sinds voor die Spelen: er was namelijk kortstondig sprake van dat de Spelen van 1896 van Athene naar Boedapest verplaatst zouden worden. Griekenland - what's new - was bijna failliet en had geen geld voor de bouw van het  Panathinaiko Stadion. Gelukkig voor de Grieken schoot een steenrijke Griekse magnaat te hulp en daardoor hadden de Hongaren het nakijken. Vierentwintig jaar later ging het weer mis: Hongarije had de Spelen van 1920 zullen organiseren, maar de Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten.
In 1948 besloot Hongarije dus weer een poging te wagen, en de bouw van het Népstadion maakte daar onderdeel van uit. Maar de communisten, die in 1948 de volledige macht in handen wisten te krijgen, grepen de bouw ook aan voor een waarlijk socialistisch vrijwilligersproject. Duizenden arbeiders en studenten uit Boedapest en de rest van het land offerden - al dan niet echt vrijwillig - hun vrije tijd op om mee te helpen bij de bouw. Ook sportlieden staken de handen uit de mouwen.
Hongarije dong mee naar de Spelen van 1960, en de officiële opening in 1953 was een goede gelegenheid om dat bod kracht bij te zetten. Helemaal klaar was het stadion toen nog niet: om de geplande openingsdatum te halen, werd afgezien van twee van de bovenste tribunes. Op 20 augustus 1953, een bloedwarme zomerdag, was het zover. De feestelijkheden omvatten optochten, het hijsen van de vlag, het vrijlaten van tienduizend duiven en uiteraard sport, en ze duurden de hele dag.
Foto Runa Hellinga
Rakosi's VIP-tribune
Er was één klein smetje op het geheel: weliswaar was de voorzitter van het IOC, de Amerikaan Avery Brundage uitgenodigd, maar de gedachte om de hele dag in gezelschap van deze imperialistische bourgeois door te brengen was voor de communistische partijtop onverdraaglijk. Brundage kreeg daarom geen plek in de koele, overdekte VIP-loge, maar op de perstribune net daarboven, met harde banken en de brandende zon op zijn hoofd. Daar moesten de internationale diplomaten het trouwens ook mee doen.


zaterdag 18 juli 2015

Glasbak....-zak.....-bak

Foto Runa Hellinga
Gescheiden afval
"Oh, maar daar gaan wij niet meer over." De mevrouw van het kantoortje waar we de afgelopen maanden onze zakken voor het aanleveren van gescheiden afval moesten ophalen, kijkt me verontschuldigend aan en drukt me een briefje in mijn hand met het adres waar ik die zakken wel kan krijgen. Handig, denk ik. Niet alleen moet je die zakken zelf ophalen, maar vanaf nu is het ook nog verder weg dan het was.
Een paar maanden geleden startten ze in ons stukje Vác een proef. Omdat de glas-, papier en plasticcontainers een stuk verderop in de straat (en elders in de stad) regelmatig werden volgestort met van alles, behalve datgene waar ze voor bestemd waren, zouden plastic, metaal, glas en papier in het vervolg een keer in de twee weken aan huis worden opgehaald. Bij de gemeente konden we daar speciale zakken voor krijgen. Zelf halen, dus. In de ene moest het glas, de rest kon bij elkaar in de andere.
Gelijktijdig werden de containers verwijderd. Dat liep wat vooruit op het succes van de proef, en was knap lastig voor mensen die niet onder de proef vielen, dat wil zeggen, iedereen die in een huis met meerdere woningen woonde. Die woningen waren namelijk van de proef uitgesloten, vermoedelijk omdat de gemeente de plastic zakken precies uittelde: vijf zakken per adres per maand. En hoe moest je dat oplossen in een huis met meerdere woningen? Aan de andere kant, wat is een proef waard als je de moeilijke situaties gemakshalve uitsluit?
Maar klaarblijkelijk is de proef desondanks geslaagd, want sinds kort valt heel Vác onder het nieuwe systeem. Fijn, dachten we, tot we onze glaszak langs de weg zetten, Behalve dat een zwerver er de nodige statiegeldflessen uit wist te vissen, bleef die namelijk mooi staan. Dat had ik even gemist: de proef had uitgewezen dat afvalglas in een plastic zak niet werkt. Persoonlijk hoef ik geen proef te organiseren om te weten dat daar ongelukken van komen.
Bij het kantoortje waar ze nu dus de plastic zakken voor het gescheiden afval uitreiken, vertelde de mevrouw me dat glas in toekomst weer in de glasbak hoort. Dat betekent helaas niet dat de glasbak verderop in de straat terugkomt. Afgeschaft is afgeschaft, ik kreeg een lijstje waar in de stad ik nog wel bakken kan vinden.
En ik kreeg geen vijf, maar twee plastic zakken mee. Ze waren reusachtig, een stuk dunner dan de vorige en ze leken precies op elkaar, behalve dan dat op de ene 'papier'  stond en op de andere 'plastic en metaal'. Waaruit ik dus begrijp dat ik nu drie dingen apart moet verzamelen: papier, plastic en metaal, en glas. En mijn gewone huisafval, natuurlijk. Gelukkig heb ik een behoorlijke poort, maar ik kan me indenken dat veel mensen niet erg blij zullen zijn om die reusachtige plastic zakken in hun tuin rond te hebben staan. Als iemand trouwens op het idee zou komen die enorme papierzak echt met papier te vullen, mogen ze de sterkste man van Hongarije wel langs sturen om hem op te halen.
Ik geef toe, het ophalen van gescheiden afval leidt ook elders in de wereld tot de nodige problemen, maar iets zegt me dat we hier in Vác de definitieve oplossing nog niet hebben gevonden. Misschien is het een idee om in Boedapest advies te vragen, waar inmiddels gewoon aparte vuilnisbakken voor dat doel zijn ingevoerd? Of in een van de andere landen in de wereld waar ze voor die redelijk beproefde oplossing hebben gekozen?
Eén troost: ik hoef, zeiden de dames, niet langs hun kantoor te gaan voor nieuwe zakken. Als we een zak langs de straat zetten kunnen we er een briefje opplakken met het verzoek een nieuwe in mijn brievenbus te gooien. Al kan zelfs de vuilnisman wel snappen dat als mensen één zak krijgen om papier in te gooien, en ze geven die mee met de vuilnis, ze daarna een nieuwe zak nodig hebben. Denk ik.