Een zigeunerhuis volgens Hongaars cliché |
Witgekalkte
huizen, tuinen met bloemen, bloeiende fruitbomen en een aardig 18de
eeuws kerkje met een houten toren: Uszka is een gewoon, vriendelijk ogend
Oost-Hongaars dorp. Behalve dat tachtig procent van de bevolking zigeuner is en
een net dorp is niet het beeld dat Hongaren hebben van een dorp dat vooral door
Roma wordt bewoond. Daar verwachten ze afgebladderde muren, dronken mannen, een
erf vol troep, en niet te vergeten criminaliteit.
Op dat cliché sloot Zsolt
Bayer, medeoprichter van regeringspartij Fidesz, onlangs aan toen hij schreef
dat een groot deel van de zigeuners zich gedraagt en leeft als dieren. Maar dankzij
de invloed van een charismatische geestelijke wordt in Uszka niet gedronken,
gevloekt, gestolen of gevochten. In 1974 richtten twee zigeunerfamilies er
samen de Congregatie van Vrije Christenen op, een klein kerkgenootschap dat grote
nadruk legt op evangelisatie en naleving van bepaalde leefregels. Pakweg 45 families
in Uszka zijn er lid van, vooral Roma, maar ook enkele niet-Roma. Hongaarse journalisten
zijn dol op het dorp als ze een positief beeld van Roma willen schetsen.
“Er zijn onder Hongaren veel
vooroordelen over Roma. Maar gelijktijdig zie je dat mensen hongerig zijn naar
positieve voorbeelden. Dat zie je ook bij shows zoals Idols. Die worden vrijwel
altijd gewonnen door kandidaten met een Roma-achtergrond, en het zijn echt niet
alleen Roma die die kandidaten per sms steunen,” zegt István Forgács, expert op
het gebied van Roma-integratie en onder meer werkzaam bij de Raad van Europa.
Hoewel Forgács niet
religieus is, ziet hij het werk van de Vrije Christenen in Uszka wel als goed
voorbeeld hoe de problemen van Roma moeten worden aangepakt: niet met grootse,
door de EU en de regering gefinancierde programma’s die zich richten op sociale
acceptatie door de meerderheid, maar vooral door inspanningen van de Roma-gemeenschappen
zelf om te integreren in de samenleving en zich aan te passen aan de normen en
waarden om hen heen. Pas dan wordt sociale acceptatie een reële optie, meent Forgács.
Politieke correctheid is aan hem niet besteed. “De vooroordelen tegen Roma hebben
helaas een kern van waarheid. Je kunt niet spreken van ‘de Roma’ en er zijn
talloze Roma die een heel gewoon leven leiden. Maar in een deel van de
Roma-gemeenschappen heerst een cultuur van criminaliteit en daar worden alle
Roma, ook de mensen die hard werken om iets van het leven te maken, op
aangekeken,” zegt hij. Forgács kan het weten. Hij is zelf Roma.
Uiteraard maakt hij zich
zorgen over de uitspraken van Bayer en over de extremistische antizigeunerpartij
Jobbik. Maar demonstraties en verklaringen tegen racisme zeggen Forgács niets.
“Extremisten en liberalen in Boedapest schelden elkaar uit voor nazi en jood,
mensenrechtenorganisaties organiseren processen tegen discriminatie, maar niemand
bekommert zich om de echte problemen ter plekke,” zegt hij.
West-Europa wijst graag
met een veroordelende vinger naar de wijze waarop in Centraal-Europa de
situatie van Roma wordt aangepakt. “Dat is gemakkelijk, zolang het een probleem
is dat elders bestaat, zoals dat tot nu toe het geval was. Maar toen afgelopen
maanden duizenden Roemeense en Bulgaarse Roma in Duisburg en Dortmund opdoken,
zag je daar paniek ontstaan, want niemand wist wat ze ermee aan moesten.”
Forgács is de laatste om
de problemen van Roma te ontkennen: “We lopen aan tegen openlijke en verhulde vooroordelen
en discriminatie. De kans is groot dat je als Roma arm bent, slecht opgeleide
ouders, opgroeit in een grote familie en in een slecht huis. Je hebt
waarschijnlijk te maken gehad met politiewillekeur of raciaal geweld. Je
kinderen hebben dezelfde vooruitzichten. Wiens fout is dat? Het gebruikelijke
antwoord is om de intolerante regering en samenleving de schuld te geven en hen
verantwoordelijk te maken voor het oplossen van de problemen. Maar het helpt
niet om de hele samenleving te beschuldigen.”
“Roma moeten stappen
zetten om in hun eigen gemeenschappen veranderingen op gang te brengen. Dat is
het moeilijkste deel van de oplossing. Ze moeten hun instelling ten opzichte
van de meerderheid veranderen en op lokaal niveau nieuwe relaties met de
gemeenschap om hen heen opbouwen. Het is aan onszelf om de cultuur van
criminaliteit uit te roeien. Alleen zo kunnen we voorkomen dat we op één grote
hoop van ‘slechte Roma’ worden gegooid en kunnen we onze gemeenschap een nieuw
gezicht geven.”
“Wanneer Joska drinkt, zijn vrouw slaat, zijn
kinderen niet naar school stuurt en een mensenrechtenorganisatie dan met hem
naar de rechter stapt omdat hij gediscrimineerd wordt, werkt het alleen maar tegen
hem, en tegen alle Roma in het dorp. Maar als Joska overtuigd kan worden om te
stoppen met drinken en om zijn kinderen naar school te sturen, waardeert het hele
dorp dat, en groeien zijn kansen, en die van andere Roma in het dorp,” zegt
hij.
Een ander heikel probleem
zijn de grote families van veel Roma. Een grote familie komt moeilijker uit de
eeuwige cirkel van armoede dan een kleine familie. “Als je daar over begint,
wordt dat al snel als racisme afgedaan. Maar daardoor vraagt niemand zich af
wat Roma eigenlijk weten van gezinsbeperking. Dat is vaak heel weinig. Je moet
op lokaal niveau over dat onderwerp voorlichting kunnen geven. Als je maar een
paar gezinnen in een dorp kunt overtuigen het volgende kind uit te stellen, is
dat al een stap vooruit.”
Dat brengt hem op een
ander gevoelig punt. “We mogen in Hongarije geen data verzamelen met een etnische
achtergrond. Maar zonder die data kun je geen gericht beleid maken. Het beleid,
in Boedapest en bij de EU, is gericht op armoedebestrijding en op sociale
acceptatie van Roma, niet op integratie. Maar die integratie is cruciaal.”
Armoedebestrijding werkt
niet, meent hij. “Er wordt geschat dat 1,3 tot 3 miljoen mensen echt in een
hele slechte situatie zitten en vechten tegen armoede. Maar niemand weet,
hoeveel daarvan Roma zijn. Stel je voor dat de Hongaarse regering de armoede
succesvol weet te bestrijden, en het totale aantal armen daalt naar 800.000.
Waar denk je dat de Roma staan? In hoeverre profiteren zij van zulke programma’s?
Bitter weinig, denk ik, maar dat is gewoon niet te meten, omdat je niet naar de
etnische achtergrond mag kijken. Maar als je een probleem niet mag labelen, hoe
kun je het dan ooit efficiënt aanpakken?”
Wat hem betreft zijn van buitenaf
geïnitieerde programma’s sowieso uit den boze. “Natuurlijk moeten er subsidies
zijn, maar alleen voor projecten die voortkomen uit een gemeenschap waar mensen
hun eigen situatie willen aanpakken en die door die gemeenschap worden gedragen.
Anders is het weggegooid geld.”
Alleen door het beestje
bij de naam te noemen, kun je concreet beleid maken, zegt Forgács. Zo bepleit
hij ondermeer de opleiding van 2000 Roma-onderwijzers om les te geven in de
meest problematische dorpen, waar het wantrouwen tegen onderwijs vaak enorm is,
en de opleiding van Roma-agenten, -verpleegsters en –brandweerlieden. “Een
Roma-verpleegster kan artsen helpen bij het overbruggen van culturele
verschillen, maar ze kan ook makkelijker tegen een luidruchtige familie zeggen:
in een ziekenhuis hoor je je zo en zo te gedragen. Maar zulke mensen kun je
alleen opleiden, als je kunt zeggen: jij en jij en jij bent Roma, en daarom wil
ik je graag in dit opleidingsprogramma hebben.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten