Museum voor Schone Kunsten |
Dit voorjaar wordt de architectonische prijsvraag uitgeschreven voor ontwerpen voor het museumkwartier. Internationaal, wel te verstaan. Daar staat hij op. Sinds het verdwijnen van de Habsburgse monarchie is er in Boedapest geen belangrijk gebouw meer neergezet door een internationale architect. Dat wordt hoogste tijd, zegt hij, want een land dat zichzelf nationaal op de kaart wil zetten, moet interessante internationale architectuur kunnen tonen. En musea lenen zich bij uitstek voor opvallende architectuur. Komend jaar moet de bouw wat hem betreft van start gaan. Een belangrijke financier wordt, als alles goed gaat, de EU. Maar mocht dat niet lukken, is de regering volgens hem bereid het project uit eigen zak te betalen.
Baán heeft eerder bewezen dat hij zaken weet aan te pakken. Toen hij in 2004 directeur werd van het Museum voor Schone Kunsten, was dat instituut een spreekwoordelijk Doornroosje: diep in slaap. Er gebeurde niets en er kon niets. Er was sinds mensenheugenis geen tentoonstelling georganiseerd, en de bestaande collectie werd totaal levenloos en saai gepresenteerd. Een museum van wereldformaat is het nog steeds niet. Dat zal Baán ook nooit beweren. Daarvoor ontbreken simpelweg de collectie en het geld. Maar met regelmatige tentoonstellingen van internationaal niveau, museumprogramma's, Engelstalige rondleidingen en tal van activiteiten doet het museum op Europees niveau mee en is er van een Doornroosje zeker geen sprake meer.
Bovendien wist Baán Hongaarse kunst ook internationaal een gezicht te geven, zodat buitenlandse tentoonstellingen van Hongaarse schilders van rond de vorige eeuwwisseling, een bloeiperiode in de Hongaarse schilderkunst, geen uitzondering meer zijn. Hij heeft goede persoonlijke contacten met de directeuren van grote internationale musea, en dat resulteert binnenkort bijvoorbeeld in een tentoonstelling in het Parijse Musée d'Orsay over de Hongaarse avant garde van 1900 tot pakweg 1914. Daarbij gaat het niet alleen om de schilderkunst, maar ook aan een componist als Bártok en een dichter als Endre Ady.
Als zijn museumkwartier er echt komt, zal dat de Hongaarse nationale musea flink op hun kop zetten. De bedoeling is dat de wijk behalve aan het Museum voor Schone Kunsten dat er nu al staat, onderdak gaat geven aan de Nationale Galerie, het Museum voor Etnografie, het Fotomuseum en een Huis van Muziek. Bovendien komt er een nieuw gebouw van het belangrijkste museum voor contemporaine kunst, het Ludwig Museum, al zal dat een onafhankelijk instituut blijven.
Een van Baáns argumenten voor de noodzaak van een museumwijk is dat het overgrote deel van de betreffende musea nu feitelijk gehuisvest is in totaal ongeschikte gebouwen. Het Museum voor Etnografie is bijvoorbeeld gevestigd in een gebouw dat ooit als rechtbank gebouwd werd en beschikt over een enorme, imposante, maar onverwarmbare hal en over buitengewoon weinig tentoonstellingsruimte. De Nationale Galerie zit in het paleis op de burcht, wat prachtig klinkt, tot je ziet hoe liefdeloos en lelijk het gebouw van binnen werd opgeknapt. "Dat is niet alleen niet goed voor de kunst, maar ook niet voor de bezoekers," zegt hij.
Een ander argument is de opzet van de huidige musea. Baán beoogt niet zomaar een simpele verplaatsing van de collecties, maar een totaal reorganisatie.
Op dit moment is het zo dat het Museum voor Schone Kunsten gespecialiseerd is in internationale kunst, terwijl de Nationale Galerie uitsluitend Hongaarse kunst presenteert. In toekomst worden alle werken in tijdsverband gepresenteerd. Dan gaat de oudere kunst, ongeacht de herkomst, naar het Museum voor Schone Kunsten, de kunst vanaf pakweg 1850 naar de Nieuwe Nationale Galerie, terwijl het Ludwig Museum, dat nu eigenlijk uitsluitend buitenlandse kunstenaars presenteert, van de andere musea hun collectie Hongaarse contemporaine kunst in bruikleen moet krijgen. In alle musea moeten educatieve en interactieve activiteiten komen, die de tentoonstellingen ook toegankelijk maken voor een jong publiek.
Kinderen maken een essentieel onderdeel van Baáns plannen uit. Uit eigen ervaring weet hij dat hoe belangrijk kinderen zijn voor de vraag waar een gezin heengaat op vakantie, en hoe groot de behoefte van ouders aan interessante, kindvriendelijke vakantiebestemmingen is. Een bestemming als Disneyland trekt 16 miljoen bezoekers per jaar. Ouders die met kinderen in Rome op bezoek gaan, weten uit eigen ervaring dat het kroost na één of twee dagen schoon genoeg heeft van alle zuilen en kerken, en dat daarbuiten niet zo gek veel te doen is.
Het stadspark vlak naast het Museum voor Schone Kunsten biedt een uitgelezen gelegenheid om van Boedapest een plek te maken die interessant is voor kinderen en ouders. Nu al heeft het stadspark ouders met kinderen veel te bieden, al wordt daar in de toeristische promotie nauwelijks gebruik van gemaakt. Met een mooie dierentuin, een voor Europa uniek permanent circus, het Széchenyibad met (zij het bescheiden) voorzieningen voor kinderen zoals een wildwaterbaan, en het (binnenkort gesloten) pretpark kun je kinderen een groot plezier doen met een bezoek aan het park.
Als het aan Baán ligt, worden die voorzieningen uitgebreid. Zo krijgt de dierentuin op de plaats van het huidige pretpark een tropische uitbreiding, komt er een sciencecentrum voor kinderen, krijgt het Transportmuseum aan de andere zijde van het park een facelift en komt er een nieuw circusgebouw, met twee zalen, een grote voor het traditionele circus met beesten en clowns, en een kleinere voor moderne circusshows. Een klein treintje brengt bezoekers van de ene naar de andere attractie.
László Baán |
Baán heeft niet de illusie dat de nieuwe museumwijk op zich winstgevend zal zijn. Wereldwijd behoren musea tot de instellingen die afhankelijk zijn van overheidsinkomsten. Hij verwacht ook geen 16 miljoen bezoekers, zoals Disneyland trekt. Maar dat het plan zo'n twee miljoen mensen extra naar Boedapest kan trekken, daarvan is hij overtuigd. En het is een investering die blijvend zijn geld oplevert.
Uiteraard zijn er critici die de museumwijk vooral als een prestigeproject van de regering zien. Baán geeft eerder zijn zoontje de eer van het idee. En ongetwijfeld zijn er veel financiële en wat voor andere argumenten tegen in te brengen. Maar Baáns optimisme is aanstekelijk. Aanstekelijk genoeg om zelfs de verdeelde Hongaarse politiek achter zich te krijgen. Een man die niet de beren op de weg ziet, maar alleen maar de mogelijkheden verderop. Een dromer, misschien. Maar erg verfrissend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten