donderdag 20 december 2012

Het wereldbeeld van Jobbik-aanhangers



“Extremistische fora en groepen zijn voor mensen met extremistische opvattingen de enige informatiebron die ze nog vertrouwen. Gelijktijdig worden hun ideeën er constant versterkt. Zet twintig gelijkgezinde mensen in een kamer, en een uur later zijn ze nog overtuigder van hun opvattingen. Op internetfora is dat effect nog veel sterker, want daar ontmoeten ze niemand die er anders over denkt,” aldus sociaal onderzoeker Carl Miller van de Britse politieke denktank Demos, die onderzoek deed naar gebruikers van extremistische Facebookpagina’s. Miller presenteerde de resultaten in Boedapest onlangs op een conferentie van de Raad van Europa over hatespeech online.
Om met mensen in contact te komen, plaatsten de onderzoekers gerichte advertenties bij extremistische Facebookgroepen. Wie daarop klikte, eindigde bij een enquête met vragen over sociale achtergrond, politieke activiteiten buiten het internet en vertrouwen in autoriteiten, media en de medemens. Zo’n dertienduizend mensen reageerden en dat leidde uiteindelijk tot ruim 10.000 bruikbare enquêtes in elf Europese landen, het grootste onderzoek naar extremisme tot nu toe.
Ondanks de goede respons zegt Miller: “Niemand heeft echt een idee wat er online gaande is. Er is een heel afgesloten, extremistisch deel van het internet dat we alleen kennen van anekdotische verhalen, maar waar niemand echt greep op heeft. Er komt dagelijks zoveel materiaal bij, dat niemand de omvang kent.”
Het Demos-onderzoek bevestigt het gebruikelijke beeld dat extremisten veelal jong en mannelijk zijn. Wat niet bleek te kloppen, is de veronderstelling dat ze veelal ongeschoold en werkloos zijn en handelen uit sociale onvrede. 
Dat geldt zeker voor de Facebook-volgers van de Hongaarse Jobbik, een partij die buitengewoon actief is in het werven van aanhang via de nieuwe media. Van Jobbiks Facebook-aanhangers onder de 30 bleek slechts 10 procent werkloos te zijn, tegenover 25 procent van alle Hongaarse jongeren onder de 25. Het is wel belangrijk om daarbij aan te tekenen dat een deel van de Jobbik-aanhang bestaat uit arme dorpelingen uit Oost-Hongarije die geen Facebook-account plegen te hebben.
Maar het onderzoek levert toch opvallende conclusies op over de Jobbik-aanhang. Wie zou bijvoorbeeld verwacht hebben dat die meer vertrouwen in zijn medemens heeft dan de gemiddelde Hongaar? Dat geldt uiteraard alleen maar zolang die medemens geen zigeuner is, want de Roma in Hongarije zijn voor Jobbik-volgers het belangrijkste punt van zorg. En van politie, justitie, kranten, de regering en de EU moeten ze helemaal niets hebben. Maar dat vertrouwen in de medemens is opmerkelijk, want het onderscheidt hen van de meeste andere extremistische partijen. 


vrijdag 14 december 2012

Verblijfsvergunning te koop

Chinezen in Boedapest
Niet-Europeanen die voor minimaal 250.000 euro aan Hongaarse staatsobligaties kopen, krijgen er een Hongaarse verblijfsvergunning bij cadeau. De Hongaarse regering hoopt zo minder afhankelijk te worden van de internationale kapitaalmarkt, en ook van vervelende voorwaarden die het IMF en de EU aan leningen verbinden. Investeerders krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning, maar kunnen na een half jaar al een permanente status aanvragen.
Niemand weet hoeveel mensen interesse hebben, maar er circuleren cijfers van tien- tot achttienduizend gegadigden. Volgens de initiatiefnemers is de wet het resultaat van klachten van diverse Chinese handelsdelegaties dat het te moeilijk is voor Chinezen om een verblijfsvergunning te krijgen. Behalve Chinezen schijnen Vietnamezen, Japanners, Koreanen en Arabieren belangstelling te hebben.
Als de verwachtingen uitkomen, kan dat Hongarije zo'n 2,5 tot 4,5 miljard euro opleveren. Maar critici vrezen voor de gevolgen voor het Hongaarse midden- en kleinbedrijf. Niemand weet wat de omvang van de Aziatische middenstand precies is, maar vooral in de armere wijken van Boedapest en in de provinciesteden is de "Kinai bolt", de Chinese winkel, niet uit het straatbeeld meer weg te denken. Vele duizenden Chinese en Vietnamese ondernemers verkopen goedkope kleding, schoenen en tassen of koffie, thee, wasmiddelen, toiletartikelen, chocola en drank.
"Hun kwaliteit is minder, maar mensen kopen er toch. Veel mensen kunnen zich iets anders niet meer veroorloven", verzucht een schoenverkoper bij het Nyugatistation in Boedapest die het afgelopen jaar talloze Aziatische concurrenten zag opduiken in de onderdoorgang waar hij zijn winkel heeft. Hun schoenen kosten hooguit een kwart van zijn merkschoenen.
Wat Chinezen volgens deskundigen een voorsprong geeft, zijn de goedkope kredieten die ze in eigen land kunnen krijgen. Hongaarse middenstanders maken nauwelijks kans op een banklening, en als ze die wel krijgen, dan alleen tegen rentepercentages van 15 procent of meer.
Maar er zijn andere punten van kritiek. Critici vrezen dat Hongarije een toegangspoort tot Europa wordt voor de Chinese onderwereld, of dat via de aankoop van staatsobligaties geld witgewassen wordt.


dinsdag 11 december 2012

De markies van Carabas

András Varádi voor zijn schapenstal
Veel gras hebben de schapen van András Varádi niet overgelaten langs de straten van het gehucht Göböljárás. Tweehonderd dieren heeft hij al moeten verkopen, maar voor de zeventig beesten die hij nog over heeft, is er eigenlijk ook niet genoeg te grazen. We zien genoeg hoog gras,  maar dat staat onbereikbaar aan de andere kant van een hoog en spiksplinternieuw hek dat hele stukken van Göbölárás voor de dorpelingen afsluit. Allemaal terrein van Lőrinc Meszáros, verzucht Varádi.

Lőrinc Meszáros is burgemeester van Felcsút, een slaperig dorp op een half uur rijden westelijk van Boedapest, dat landelijke bekendheid heeft omdat premier Viktor Orbán in de regio opgroeide en in Felcsút woont. Dankzij Orbán verrees enkele jaren geleden in Felcsút de Ferenc Puskás voetbalacademie. En de ontwikkelingen staan niet stil, want naast de academie verrijst momenteel een hypermodern stadion met overdekte zitplaatsen. Behalve burgemeester is Meszáros ook voorzitter van de voetbalacademie. En in de laatste twee jaar is hij uitgegroeid, tot een van de grootste pachters van landbouwgrond in de regio, samen overigens met leden van de familie Orbán zelf en met enkele anderen uit de omgeving van de premier.

In Göböljárás reikt zijn terrein tot in het gehucht zelf. Göböljárás is eigenlijk niet veel meer dan een verzameling bedrijfsgebouwen, stallen en personeelswoningen die ooit deel uitmaakten van een groot landgoed. Zoals alle landgoederen werd de grond onder de communisten onteigend en sindsdien is het land om en in het gehucht eigendom van de staat. Net als alle andere Hongaren konden de inwoners begin jaren negentig voor een appel en een ei hun woning kopen, maar in tegenstelling tot de meeste mensen kregen ze er geen tuin bij: zodra ze de deur uitstappen, bevinden ze zich op staatsgrond. Dat was nooit een probleem, het was algemeen geaccepteerd dat Varádi zijn schapen liet grazen, en aan de rand van het dorpje lag een grote, gezamenlijke groentetuin, een belangrijke voorziening voor de inwoners, die grotendeels ongeschoold zijn, werkloos en deels, net als Varádi zelf, van zigeunerherkomst.
De ene helft van het dorpje werd enkele jaren geleden al, als onderdeel van een veel groter gebied, verpacht aan de vastgoedmagnaat Sándor Demján. Dat leidde eigenlijk nooit tot problemen, want Demján heeft de dorpelingen altijd met rust gelaten. De rest van de grond kwam dit jaar vrij voor de pacht. Varádi, die in de omgeving zo'n 20 hectare aan akkers bewerkt, had belangstelling voor een stuk land dat aansloot bij zijn schapenstallen. Maar een aanvraag heeft hij nooit ingediend.
Op zekere dag, vertelt hij, vroeg Meszáros hem in zijn auto te stappen. De burgemeester nam hem mee op een autorit en wees hem overal stukken land aan: "Dat is van ons, en dat, en dat." De boodschap was duidelijk: hij deed er verstandig aan niet mee te dingen. Meedingen naar een pachtcontract kost geld, dat je kwijt bent ook als je verliest. Varádi begreep de hint.


donderdag 6 december 2012

Massale campagne tegen oppositieleider Bajnai

Verhulde verkiezingscampagne
Tussen het reclamemateriaal in mijn brievenbus zit een krantje. Zo op het eerste gezicht een soort tabloid-blad, met op de voorpagina een verhaal over handbalster Anita Görbincz, die zegt dat je je in een relatie echt als vrouw moet gedragen. Een ander verhaal gaat over een acteur. "Het Feit" noemt de krant zich, en het is een uitgave van een organisatie die zich Békemenet, "Vredesmars" noemt. In een hoek staat kleiner nog een verhaal aangekondigd: "Verrassing:  Gyurcsány was in dienst van de familie Bajnai".
Wie het blad openslaat, zoekt in eerste instantie vergeefs naar de verhalen die op de voorpagina zo groot worden aangekondigd. En de feiten zijn ook dun gezaaid. Want daar gaat het ook helemaal niet om. Pagina na pagina haalt het blad uit naar het nieuwe gezicht van de Hongaarse oppositie, oud-premier Gordon Bajnai.
Op pagina twee leren we dat Bajnai en de socialistische oud-premier Gyurcsány ooit voor hetzelfde bedrijf hebben gewerkt, en dat Gyurcsány ooit voor Bajnai's vader György heeft gewerkt. Kop "György Bajnai nam eerder Gyurcsány in dienst dan zijn eigen zoon." De suggestie is vermoedelijk dat Pa weinig vertrouwen had in zijn zoon. Wie doorleest, achterhaalt dat de zoon gewoon nog met zijn studie bezig was.
Op pagina twee luidt de kop "Bajnai's moordende bedrijfspolitiek leidde tot de dood van mijn man." Het stuk verwijst een oudbakken kwestie: de problemen bij het ganzen-verwerkende bedrijf Hajdu-Bét in 2003. Doordat de markt voor ganzen instortte ging dat bedrijf failliet in de tijd dat Bajnai er directeur was. Voor de betrokken boeren was dat uiteraard een drama, want ze konden hun ganzen nergens meer kwijt. De man uit het verhaal overlijdt twee jaar later, na een langdurige, maar in het verhaal ongespecificeerde ziekte.
Het is zeker niet voor het eerst dat Bajnai voor de dood van een van de boeren verantwoordelijk wordt gemaakt. In het verleden heeft hij smaadprocessen gewonnen tegen kranten die met die bewering kwamen. Vandaar waarschijnlijk de slotzin van het stuk in het Feit, een citaat van de vrouw: "Ik weet goed dat zij (Bajnai en zijn team) niet de moordenaars zijn, maar de bedrijfspolitiek die ze vertegenwoordigden."
Ook de volgende twee pagina's zijn een litanie tegen de nieuwe oppositieleider. Op pagina vijf eindelijk een ander thema: een arts die vertelt waarom hij, ondanks het feit dat hij in het buitenland veel meer zou kunnen verdienen, toch thuis blijft: uit liefde voor het vaderland. En dan komt eindelijk de handbalster aan het woord. Maar op de achterkant staat een "advertentie", namelijk de poster van Gyurcsány en Bajnai die momenteel overal in Hongarije wordt verspreid met de tekst "samen hebben ze het land kapot gemaakt". De adverteerder: Békemenet.hu.

Békemenet, onder die naam vond op 23 oktober ook een demonstratie ter ondersteuning van premier Orbán plaats. Maar wie er nu precies achter de Vredesmars zitten, is onduidelijk. De website Átlátszó (Transparantie), een club van onderzoeksjournalisten die geprobeerd hebben dat uit te zoeken, konden maar tot één conclusie komen: het is een fantoom. Van de civiele organisaties die de anti-Bajnai-campagne zouden steunen, is niet of nauwelijks informatie te vinden. Maar die fantoomorganisaties hebben wel ergens miljoenen weten op te duikelen om huis aan huis in Hongarije een krantje te laten bezorgen, billboards te huren en op bussen te adverteren.
De verkiezingscampagne mag volgens de nieuwe kieswet slechts luttele weken voor de verkiezingen beginnen. De werkelijkheid is dat hij dik anderhalf jaar voor de verkiezingen al volop gestart is. Niet door Fidesz uiteraard, want dat zou niet mogen, maar door een onduidelijke, maar plots stinkende rijke civiele organisatie. Geen enkele oppositiepartij mocht zich tot nu toe in zoveel aandacht verheugen. Ze zijn aan regeringszijde blijkbaar banger voor Bajnai dan ze tot nu toe voor welke andere oppositiebeweging dan ook waren.

maandag 3 december 2012

Tienduizend op de been tegen antisemitisme


De aanleiding was meer dan triest, maar dat zowel politici van oppositiepartijen als regeringspartij Fidesz de antifascisme-demonstratie gisteren op het Kossuth tér toespraken, en in alle gevallen respectvol werden aangehoord, gaf even het gevoel dat normale politieke verhoudingen toch nog mogelijk zijn, ook in Hongarije waar zelfs de oppositiepartijen in veel gevallen niet samen door één deur kunnen. Maar, zoals gezegd, de aanleiding, het feit dat een parlementariër van de extremistische Jobbik vorige week maandag in het parlement opriep om lijsten te maken van joodse parlementariërs en leden van de regering, is meer dan triest.


Op de demonstratie werd onderstaande film van regisseur András Salamon vertoond. Zeer indrukwekkend, maar wees gewaarschuwd, de beelden laten je niet onberoerd.
 


Nu is het niet echt verbazingwekkend dat Jobbik-woordvoerder Márton Gyöngyösi zulke gedachten koestert en uitspreekt. De partij heeft haar antisemitisme nooit onder stoelen of banken gestoken. Maar dat niet meteen de hele parlementszaal opstond om hem het zwijgen op te leggen, is minstens even triest. Hou me ten goede, ik ga niet beweren dat alle parlementariërs die bleven zitten en op dat moment niets zeiden, antisemieten zijn. Ik denk eerder dat het illustreert hoe alledaags antisemitische opmerkingen in Hongarije zijn.
En dan heb ik het niet over antisemitisme in de zin van "alle joden moeten aan het gas", maar meer opmerkingen in de trant van: "ach joden, die zijn altijd op geld uit." Iets waar Nederlanders ook niet vrij van zijn, trouwens. Ik was wel eens met een groep Nederlanders op stap in de joodse wijk, toen iemand verbaasd opmerkte: "Wat is het hier arm. Alle joden zijn toch rijk?"
Iemand voor jood uitschelden is in verkiezingstijd een populaire bezigheid, joden de schuld geven als het met je bedrijf slecht gaat ook en het aantal incidenten waarbij joden op straat lastig worden gevallen, neemt helaas toe. Het Horthy-regiem, dat voor de Tweede Wereldoorlog een reeks antisemitische wetten invoerde, wordt door de regering als historisch voorbeeld gezien, waarbij het antisemitisme als een onaangenaam verschijnsel in de kantlijn wordt afgehandeld. Het ministerie van onderwijs zag er onlangs geen been in drie antisemitische schrijvers toe te voegen aan het nationale curriculum. Niet als verplichte literatuur, maar toch.
Jobbik-parlementariërs hebben zich in het verleden vaker antisemitisch uitgelaten op het spreekgestoelte. Dat hoort inmiddels zo'n beetje bij de negatieve folklore van dit huis van afgevaardigden. Het is een klimaat waarin bij velen waarschijnlijk pas in tweede instantie doordrong dat met Gyöngyösi's oproep tot het maken van een lijst met joodse politici ("omdat ze een gevaar voor de staatsveiligheid kunnen vormen) een nieuwe grens overschreden was.
Wat vertraagd kwamen - ook van regeringszijde - de verontwaardigde reacties wel degelijk op gang, en het gezamenlijke optreden van de belangrijkste oppositieleiders en Fidesz-parlementariër Antal Rogan zondag was een hoopgevende gebeurtenis. Zo zagen de naar schatting tienduizend demonstranten op het Kossuth tér het duidelijk ook, want hoewel oppositieleider Bajnai onmiskenbaar de populairste van de drie sprekers was, werd de toespraak van Rogan met enthousiasme beluisterd.
Het was overigen duidelijk dat Rogan niet zozeer namens zijn partij, maar vooral namens zichzelf sprak. Terwijl beide andere sprekers het verband legden met de huidige politieke cultuur in Hongarije, waarin schelden en grove beschuldigingen aan de orde van de dag zijn, had hij het er vooral over dat hij persoonlijk bij een gebeurtenis als deze niet kon blijven zwijgen. Hij had het over de anti-joodse wetgeving van voor de Tweede Wereldoorlog en over het feit dat de vervolging van mensen altijd begint met het maken van lijsten. Hij sprak over zijn eigen kinderen, Daniel en Áron, die hij mee naar Auschwitz had genomen en die niet moesten leven in een wereld waar mensen om hun afkomst vervolgd werden. Maar hij zweeg over de rol die zijn partij speelt in het legitimeren van het Horthy-regiem, en over de rol die Fidesz met zijn tweederde meerderheid zou kunnen spelen om daadwerkelijk iets te doen.
Terecht constateerde de socialist Mesterhazy even later dat Fidesz-leider en premier Viktor Orbán tot nu toe gezwegen heeft. Hij riep Orbán op om vandaag in het parlement, persoonlijk, met zijn eigen woorden en zijn eigen stem,  de uitspraken van Gyöngyösi  te veroordelen, en hij riep Fidesz op haar twee derde meerderheid te gebruiken om Jobbik daadwerkelijk aan te pakken.
Dat de problemen dieper gaan dan alleen extreemrechts, daar legde Gordon Bajnai, leider van de nieuwe oppositiebeweging Samen 2014, vooral de nadruk op. Hij constateerde dat het feit dat iedereen het bijzonder vond dat oppositie- en regeringspolitici beiden het woord voerden, en konden voeren, tekenend is voor het Hongarije van vandaag: Wat eigenlijk zou zoiets heel normaal moeten zijn, maar "Wij zijn geen normaal land".
Een politiek klimaat waarin iedereen opponenten als regelrechte vijanden behandelt, en waar angst en haat regeren, maakt de democratie kapot en geeft extremisten een kans, was de kern van zijn boodschap: "Een leven zonder angst is een basisrecht voor iedereen. Je bent alleen democraat als je zelf geen angst hebt, maar ook bij anderen geen angst opwekt." Bajnai herinnerde er ook aan dat enkele jaren geleden, toen in een reeks aanslagen zes zigeuners opkomen en anderen hun huizen kwijtraakten, de reactie aanzienlijk gelatener was. "We hebben toen geen nationale rouw afgekondigd, en dat was een fout. Zulke fouten mag Hongarije niet meer maken."