Dertig procent van de Hongaarse kinderen heeft de eerste zes, zeven weken na de geboorte een rode vlek op de billen, net als Japanse en Oost-Aziatische baby's. Althans, dat beweerde de Hongaarse minister van economische zaken György Matolcsi onlangs op een bijeenkomst met inwoners van Hódmezővásárhely, een stad in Zuidoost-Hongarije waar János Lázár, een van de topmensen van regeringspartij Fidesz,
burgemeester is.
Lázár reageerde wat verbaasd over deze "nieuwe informatie", die Matolcsi volgens eigen zeggen van Japanse wetenschappers heeft. "Elders weten ze vaak meer over ons dan wijzelf," zei de minister ter verklaring van het feit dat niemand in Hongarije ooit van deze Aziatische vlek had gehoord. Ik moet zeggen, ik vind het reuze knap van Japanse wetenschappers dat ze vanuit Tokio vlekken op Hongaarse babybillen waarnemen die Hongaarse artsen en vroedvrouwen blijkbaar masaal over het hoofd zien.
De Mongoolse vlek, zoals het verschijnsel heet, bestaat echt. Veel Oost-Aziatische, Polynesische, Indiaanse en Oost-Afrikaanse kinderen schijnen hem te hebben. Hij is overigens niet rood, maar blauwgrijs en verdwijnt niet binnen zes weken, maar eerder binnen zes jaar. Maar goed, dat zijn kleinigheden waar je maar beter overheen kunt kijken, als je een imaginaire vlek wilt aanvoeren als bewijs van je Aziatische genen. Of Oost-Afrikaanse, natuurlijk, maar ik neem niet aan dat Matolcsy Ethiopische banden wil claimen.
Maar "Aziatische genen" is in de visie van de huidige Hongaarse leiders duidelijk iets om trots op te zijn, vooral als je ze ook nog eens zo ver mogelijk in het oosten, in Japan, China of Korea weet te lokaliseren. Allemaal landen die het economisch ver geschopt hebben, en allemaal, op hun eigen manier, behoorlijk autoritaire regiems. Echt iets om een voorbeeld aan te nemen in een land met half-Aziaten, zoals premier Orbán zijn landgenoten niet zo lang geleden omschreef.
Wie om zich heen kijkt in Hongarije, zal zich over die claim van Aziatische genen misschien enigszins verwonderen, want echt af te zien is dat niet aan de gemiddelde Hongaar. Slavische trekken, okay, en heel af en toe zie je een gezicht dat inderdaad vagelijk Tartaars aandoet, maar de enige Hongaren die onmiskenbaar Aziatische genen hebben, zijn de zigeuners die je soms zo in de straten van Mumbai of Calcutta zou kunnen zien lopen.
"Als je je even in onze geschiedenis verdiept, weet je dat het onmogelijk is dat we nog veel Aziatische genen hebben," meent Péter, een Hongaarse kennis, bepaald geen linkse jongen, maar wel iemand met serieuze belangstelling voor geschiedenis. Hij leest er veel over en neemt geen genoegen met de mythes die de ronde doen in het land. Dat zijn grootmoeder uit de Duits-Hongaarse minderheid kwam, speelt daarbij misschien ook een rol: hij kan zich nog herinneren dat zij liever geen Duits sprak, omdat ze daarop aangekeken werd in de omgeving.
De Hongaren trokken eind negende eeuw het Karpatenbekken in, waar toen al andere volkeren woonden, en daarmee begon de vermenging. Maar Péters voorouders en de voorouders van het overgrote deel van de moderne Hongaren vestigden zich pas in de middeleeuwen of in de zeventiende eeuwop het huidige Hongaarse grondgebied. Het waren immigranten uit de rest van Europa. Ze werden uitgenodigd omdat Hongarije grotendeels was ontvolkt, in de middeleeuwen door de invallen van de Mongolen, aan het eind van de zeventiende eeuw door de oorlog tegen de Turken en de daarop volgende opstand van de Hongaarse protestantse adel tegen de katholieke Habsburgers. Na vertrek van de Mongolen nodigde koning Béla IV mensen uit heel Europa uit om zich in Hongarije te vestigen, na afloop van de burgeroorlog deed keizerin Maria Theresia nog eens zo'n oproep om het land te herbevolken.
Je hoeft maar een willekeurige namenlijst open te slaan om de sporen van die immigratie terug te vinden. Neem bijvoorbeeld de lijst met Fideszparlementariërs, waar je naast mensen met goed Duitse achternamen als Braun, Gruber en Hermann ook zes Horváths (de naam betekent letterlijk Kroaat) tegenkomt, en verder een Mihalovics (oorspronkelijk een Slavische naam), drie Némeths (Német betekent Duits) en twee Tóths (een Tóth is een Slowaak). En ik moet bekennen, de naam Matolcsi klinkt ook niet persé Hongaars.
Een eeuw, anderhalve eeuw geleden zag je die veelvoud aan culturen die nu in de achternamen wordt gereflecteerd, ook terug in het land zelf. Boedapest was overwegend een Duitstalige stad, zeker aan de Boeda-kant, met een duidelijke Hongaarse, maar ook met Servische, Griekse, Bulgaarse en Slowaakse minderheden. En niet te vergeten Joden. In de gemeenteraad van Boeda werd de eerste helft van de negentiende eeuw Duits, Hongaars en Latijn gesproken, waarbij Latijn, net als elders in het Habsburgse rijk, de overkoepelende, gemeenschappelijke taal was. Heel af en toe vind je de sporen van die Duitse dominantie nog terug, bijvoorbeeld op de Servisch-orthodoxe kerk in de Szerb utca, waar op de muur in het Duits wordt aangegeven hoe hoog het water stond na de overstroming van 1838.
Kort na de Tweede Wereldoorlog werd in dorpen in de Cserhát in Noord-Hongarije nog algemeen Slowaaks gesproken. In het dorp Legénd vertelde een man me ooit, dat hij als jongen het enige Hongaars-sprekende kind in het dorp was geweest. Zijn vrouw had pas op zesjarige leeftijd op school Hongaars geleerd, en ook de rest van de dorpeling had Slowaaks gesproken. In Bér, een dorp in dezelfde streek, hebben ze het tot vandaag de dag over ulica, het Slowaakse woord voor straat, in plaats van utca, het Hongaarse woord.
De universiteit van Szeged deed in 2009 een
onderzoek naar de chromosomen van de huidige Hongaarse bevolking. Iedere regio in de wereld heeft bepaalde chromosoomkenmerken die typerend zijn voor die regio. Ze komen niet bij iedereen voor, maar wel bij een groot deel van de lokale bevolking, en als je ze bij mensen elders vindt, zegt dat iets over hun mogelijke oorspronkelijke herkomst.
Om te beginnen is er een bepaald chromosoomkenmerk dat typerend is voor de Fins-Oegrische volkeren waar de Hongaren onder geschaard worden. De Hongaren behoren tot de Oegrische tak, en onder de moderne Oegrische volkeren is dat chromosoomkenmerk wijd verspreid, met één uitzondering: de moderne Hongaren. Voor die extreemrechtse Hongaren die daarin een bewijs zien dat hun volk géén Fins-Oegrisch afstamming heeft (in die kringen dromen veel mensen namelijk over een Scytisch/Persische oorsprong): het werd wél aangetroffen in stoffelijke overschotten in graven uit de tijd van de Hongaarse landinname aan het einde van de negende eeuw. Twee van de zeven onderzochte doden uit die tijd droegen het chromosoom, tegen 1 op de 197 moderne Hongaren.
In feite, aldus de onderzoekers, lijken chromosomen van de moderne Hongaren vooral op die van alle andere Europeanen, al komt er bij de Széklers, een Hongaars sprekende groep in Roemenië die vaak als "meest authentiek" wordt beschouwd, ook regelmatig één bepaald chromosoomkenmerk voor dat duidt op Centraal-Aziatische herkomst. Maar ten opzichte van andere Europeanen is volgens de onderzoekers vooral één ding opvallend: het feit dat 16 procent van de Hongaren en 21 procent van de Széklers een kenmerk dragen dat veel voorkomt bij Turken en Zuid-Slaven. Niet zo gek misschien, na anderhalve eeuw Turkse bezetting. En verder schijnen er, vooral in het noorden van Hongarije, aardige overeenkomsten te zijn met de Tsjechen en Slowaken.
Zoals de onderzoekers aan het begin van hun studie meteen concluderen: een volk leeft in zijn taal. Het Hongaars is een unieke taal, dat staat buiten kijf en daar hoeft niemand iets aan af te doen. Het is een taal die, zeker in de directe omgeving, geen nauwe familie heeft en dat geeft Hongarije een geheel eigen plaats in Europa. Maar wie zijn Hongarendom probeert te bewijzen met genetische banden en Oost-Aziatische geboortevlekken, die leeft vooral met zijn hoofd in de wolken, en gevaarlijke wolken ook. Want hoe uniek het Hongaars ook mag zijn, Hongarije ligt in Europa, en niet in Azië, en de Hongaren zijn Europeanen, geen Aziaten. Wie iets anders beweert, houdt zichzelf, en zijn volk, voor de gek.