De man loopt wat onhandig te schutteren met de prachtige bos bloemen in zijn hand. Als ik hem vrolijk bedank dat hij zo'n prachtig boeket voor me heeft meegebracht, licht zijn gezicht op. "Ik ben heel boos," zegt hij, een beetje in tegenspraak met zijn duidelijke behoefte aan een praatje. Het is een oudere, gezette man, gekleed in een lange, grijze loden jas en een ouderwetse gleufhoed op zijn hoofd. Als ik hem bemoedigend aankijk, barst hij los: "Ik ben dertig jaar niet in Vác geweest, en ik kom hier een oude vriend opzoeken, een priester, we kennen elkaar van het seminarie, en hij wil me niet ontvangen." Hij steekt zijn bloemen wat onbeholpen omhoog. Een vreemd cadeau voor een priester.
"Ik zal u wat zeggen, die Orbán he, ik wil me er niet mee bemoeien, want dat is een hele andere generatie, eigenlijk gaat het zo'n oude man als mij niet meer aan, maar die Orbán, die heeft geen ruggengraat. Als hij een ruggengraat had, dan zou hij na al die kritiek tegen Europa zeggen: we stappen er gewoon uit, we hebben jullie niet nodig. We hebben Europa toch ook niet nodig, we kunnen zo bij Putin aankloppen, of anders bij de Saoediërs. We zitten hier in het centrum van Europa, iedereen wil zo zaken met ons doen. Maar ondertussen laten we ons onder de voet lopen. We zouden een voorbeeld moeten nemen aan Iran, dat houdt de rug recht. Maar ja, die Perzen zijn natuurlijk ook een oud strijdersvolk. Wij laten ons straks nog onder de voet lopen door vier miljoen joden die uit Israël weg willen omdat daar geen water meer is en die hier komen wonen. Die Iranezen, die hebben de joden door. Die zitten met hun vinger aan de knop van de atoombom voor het geval Israël wat doet"
Inmiddels kan ik bedenken waar hij in het stemhokje waarschijnlijk zijn kruisje zet. Bij de MIÉP, de ultrarechtse Hongaarse Waarheid en Leven Partij of bij de nieuwere variant, de Jobbik. De onlangs overleden MIÉP-voorzitter István Csurka maakte zich erg bezorgd over de joden die volgens hem plannen om van Hongarije een nieuw thuisland te maken. Jobbik is ook niet van antisemitisme gespeend, maar bovendien dikke vriendjes met Iran.
Ik laat mijn honden maar eens uit de auto. Zijn gezicht licht weer op. Hij had vroeger Siberische wolven, vertelt hij. Geen honden, echte wolven. Woeste dieren, maar prachtig, die Siberische wolven. Daar had hij een aparte vergunning voor nodig, die mocht je niet zomaar houden.
Dan begint hij plots Russisch te praten. Of ik Russisch spreek? Nee? Hij wel, vloeiend. Mooie taal. "Ik heb in 1952 mijn examen Russisch gedaan". 1952, dat is op het hoogtepunt van het Stalinisme in Hongarije. Geen tijd dat de meeste Hongaren graag Russisch spraken. Hij wel. "Ik ben met de hoogste cijfers geslaagd," zegt hij, 60 jaar na dato nog steeds trots.
Hij had het zo goed gedaan, dat twee partijleden achteraf waren komen vragen waarom hij er zoveel moeite in had gestoken. "Toen heb ik hen gezegd dat ik Russisch had geleerd omdat het de taal van de grote Lenin was. Daarna kon ik geen kwaad meer doen bij de kameraden. Iemand die om die reden Russisch leerde, die werd gerespecteerd in die dagen."
Ik laat mijn honden naar binnen, hij herschikt zijn bloemen, steekt zijn hand op en loopt door. Ik kijk hem na. Hij loopt een beetje mank. Een oude kameraad op weg naar God mag weten waarheen.
1 opmerking:
From the seminary. An old Pannonhalma boy?
Een reactie posten