János Fuchs (55) en zijn vrouw Magdi (53) verloren bij de modderramp in oktober bij een aluminiumfabriek bij het Hongaarse Kolontár hun bejaarde moeder, hun huis en hun meeste bezittingen. De regering heeft hen en hun dorpsgenoten nieuwe huizen beloofd. De laatste aflevering van een serie over hun belevenissen in de afgelopen maanden.
Kolontár en het rode slib om het dorp liggen onder een wit pak sneeuw. Het is koud, maar Magdi is blij met het winterweer. “De sneeuw bedekt de modder, en daardoor kan er geen stof opwaaien,” zegt ze. Ze weet nog steeds niet hoeveel kwaad dat stof doet, maar sommige dorpelingen houden hun tuin om die reden permanent vochtig en een enkeling draagt bij droog weer nog steeds een stofmasker.
Ondanks haar zorgen is het stof voor Magdi geen reden om weg te willen. “Ze hebben gezegd dat alle rode modder wordt verwijderd, ook van de velden en uit de bossen. En wat ze niet weg kunnen halen, wordt geneutraliseerd met biologische middelen.” Alleen werkt de natuur de opruimwerkzaamheden dezer dagen tegen. Het grondwater staat extreem hoog, en daardoor kunnen de machines het veld niet op.
Ander werk gaat wel door. Afgelopen week werden de fundamenten gelegd voor het eerste van 21 nieuwe huizen voor de slachtoffers van de ramp. Om te zien hoe die huizen worden, waren de toekomstige bewoners met zijn allen met de bus naar het dorpje Bereg, helemaal aan de andere kant van Hongarije. Daar stortten in 2001 honderden huizen in als gevolg van overstromingen. Enkele tientallen dakloze gezinnen kregen nieuwe huizen, van hetzelfde type dat nu in Kolontár wordt gebouwd.
“We zijn bij meerdere mensen naar binnen geweest en het zag er goed uit, het zijn echt mooie panden,” zegt Magdi tevreden. Hun eigen huis moet eind april klaar zijn, maar ze houdt er rekening mee dat het wat langer gaat duren: “De winter is geen goede tijd om te bouwen, en als het nog kouder wordt, kunnen ze niets doen. Ik heb trouwens liever dat het wat langer duurt en het goed gebeurt, dan dat ik straks met de problemen zit.”
Bij hun tijdelijke onderkomen wachten wat dierbare, uit de modder geredde voorwerpen op een ereplaats in de nieuwe woning. János toont een bloemrijk ingelijst borduurwerk, met een dikke modderkorst tot halverwege het glas. “Dat heeft onze moeder gemaakt. Het hing bij haar aan de muur, pakweg zo hoog,” wijst hij op ooghoogte. Zo hoog stond het slib in het huis van de oma die door de modder werd meegesleurd. Dochter Adrienn toont een uitgebreide familiestamboom, ook Oma’s handwerk. Vele generaties Fuchsen hebben Kolontár al bevolkt.
Op het erf ligt een besmeurd, wit geschilderd houten tuinhek dat bij hun oude huis langs de weg stonden. “Dat komt weer bij het nieuwe huis te staan,” zegt János. Met weemoed praat hij over de vele fruitbomen en bessenstruiken die ze ooit hadden. “Bij het nieuwe huis wacht ons een kale vlakte,” zucht hij.
Adrienn ziet daarvan ook een positieve zijde. “Mijn vader had altijd wat om handen, en nu zit hij vooral af te wachten. Ik denk dat het heel goed is als hij straks weer aan de slag kan.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten