János Fuchs (55) en zijn vrouw Magdi (53) verloren bij de modderramp in oktober bij een aluminiumfabriek bij het Hongaarse Kolontár hun bejaarde moeder, hun huis en hun meeste bezittingen. De regering heeft hen en hun dorpsgenoten nieuwe huizen beloofd. De laatste aflevering van een serie over hun belevenissen in de afgelopen maanden.
Kolontár en het rode slib om het dorp liggen onder een wit pak sneeuw. Het is koud, maar Magdi is blij met het winterweer. “De sneeuw bedekt de modder, en daardoor kan er geen stof opwaaien,” zegt ze. Ze weet nog steeds niet hoeveel kwaad dat stof doet, maar sommige dorpelingen houden hun tuin om die reden permanent vochtig en een enkeling draagt bij droog weer nog steeds een stofmasker.
Ondanks haar zorgen is het stof voor Magdi geen reden om weg te willen. “Ze hebben gezegd dat alle rode modder wordt verwijderd, ook van de velden en uit de bossen. En wat ze niet weg kunnen halen, wordt geneutraliseerd met biologische middelen.” Alleen werkt de natuur de opruimwerkzaamheden dezer dagen tegen. Het grondwater staat extreem hoog, en daardoor kunnen de machines het veld niet op.
Ander werk gaat wel door. Afgelopen week werden de fundamenten gelegd voor het eerste van 21 nieuwe huizen voor de slachtoffers van de ramp. Om te zien hoe die huizen worden, waren de toekomstige bewoners met zijn allen met de bus naar het dorpje Bereg, helemaal aan de andere kant van Hongarije. Daar stortten in 2001 honderden huizen in als gevolg van overstromingen. Enkele tientallen dakloze gezinnen kregen nieuwe huizen, van hetzelfde type dat nu in Kolontár wordt gebouwd.
“We zijn bij meerdere mensen naar binnen geweest en het zag er goed uit, het zijn echt mooie panden,” zegt Magdi tevreden. Hun eigen huis moet eind april klaar zijn, maar ze houdt er rekening mee dat het wat langer gaat duren: “De winter is geen goede tijd om te bouwen, en als het nog kouder wordt, kunnen ze niets doen. Ik heb trouwens liever dat het wat langer duurt en het goed gebeurt, dan dat ik straks met de problemen zit.”
Bij hun tijdelijke onderkomen wachten wat dierbare, uit de modder geredde voorwerpen op een ereplaats in de nieuwe woning. János toont een bloemrijk ingelijst borduurwerk, met een dikke modderkorst tot halverwege het glas. “Dat heeft onze moeder gemaakt. Het hing bij haar aan de muur, pakweg zo hoog,” wijst hij op ooghoogte. Zo hoog stond het slib in het huis van de oma die door de modder werd meegesleurd. Dochter Adrienn toont een uitgebreide familiestamboom, ook Oma’s handwerk. Vele generaties Fuchsen hebben Kolontár al bevolkt.
Op het erf ligt een besmeurd, wit geschilderd houten tuinhek dat bij hun oude huis langs de weg stonden. “Dat komt weer bij het nieuwe huis te staan,” zegt János. Met weemoed praat hij over de vele fruitbomen en bessenstruiken die ze ooit hadden. “Bij het nieuwe huis wacht ons een kale vlakte,” zucht hij.
Adrienn ziet daarvan ook een positieve zijde. “Mijn vader had altijd wat om handen, en nu zit hij vooral af te wachten. Ik denk dat het heel goed is als hij straks weer aan de slag kan.”
Nieuws en achtergronden over Hongarije van correspondenten Runa Hellinga en Henk Hirs
dinsdag 21 december 2010
zondag 12 december 2010
KOLONTÁR, VERVOLGVERHAAL. 6. VAKANTIEPLAATJE
János Fuchs (55) en zijn vrouw Magdi (53) verloren bij de modderramp in oktober bij een aluminiumfabriek bij het Hongaarse Kolontár hun bejaarde moeder, hun huis en hun meeste bezittingen. De regering heeft hen en hun dorpsgenoten nieuwe huizen beloofd. Een vervolgverhaal
In de keuken van hun tijdelijke huurhuis zit Magdi papieren in te vullen. Voor de schadevergoeding die hen is toegezegd moet ze precies moet aangeven wat ze allemaal kwijt zijn en wat dat allemaal waard was. “Hoeveel broeken? Ik heb geen idee,” zegt János. “En wat die hebben gekost?” Hij haalt zijn schouders op.
En zo gaat het verder: truien, ondergoed, lakens, handdoeken, pannen, servies, glazen. Bedden, stoelen, tafels. Moeilijk genoeg als je al je spullen om je heen hebt, maar uit het blote hoofd? “En zo’n lijst moeten we ook nog eens invullen voor het huis van oma. Hoe moeten we weten hoeveel truien zij had?” zegt dochter Adrienn over haar grootmoeder die omkwam bij de ramp.
Iedere dag is er wel een of ander document dat aandacht vraagt, meestal in onbegrijpelijke ambtelijke taal. Magdi is blij dat Adrienn, journaliste bij een milieutijdschrift in Boedapest, van haar baas toestemming heeft om haar ouders in werktijd te helpen. “Zonder haar kwamen we er niet uit,” zegt Magdi. Haar dochter maakt een zeer vermoeide indruk. Andere dorpsgenoten kloppen ook bij haar aan met vragen over de ingewikkelde papierwinkel.
In de tuin loopt een vriendelijke herdershond. Caesar is waarschijnlijk een van de weinigen die beter wordt van de ramp. “Hij leefde hier sinds de dood van zijn baas alleen in de tuin. De erfgenamen wilden hem niet hebben. Wij zijn onze dieren kwijtgeraakt, dus hij gaat zeker mee als we straks verhuizen,” zegt János terwijl hij het beest een aai geeft.
Nu ze de schadevergoedingsregeling getekend hebben, begint die verhuizing een stuk reëler te worden. De plots van de nieuwbouwhuizen, op de top van een heuvelrug, zijn al uitgemeten. 1200 vierkante meter, net zo groot als hun oude tuin. János en Magdi hebben zelfs al een plek toegewezen gekregen, aan de rand van de nieuwe wijk, waar János zijn buren niet hoeft te storen met zijn zware landbouwmachines. En ze krijgen, op hun verzoek, zelfs dezelfde buren als vroeger. “Daar zijn we heel blij mee, want we konden altijd heel goed met elkaar overweg,” zegt János.
Vanaf de heuvelrug kijk je over een lieflijk, uitgestrekt dal met velden en bossen. Een vakantieplaatje. Niets doet er denken aan de gebroken slibdam aan de andere kant van het dorp. “Dat is maar goed ook, daar hebben we genoeg van gezien,” vindt dochter Adrienn. De aanblik van de gesloopte wijk doet iedere keer pijn.
En de slibopslag is sinds het ongeluk alleen maar dichterbij gekomen. Vlak bij het dorp, honderden meters van de gebroken dijk vandaan, zijn graafmachines bezig en rijden vrachtwagens af en aan. “Ze leggen een ring rondom de oude kapotte dijk, maar daarmee wordt de opslagcapaciteit van het bassin ook meteen uitgebreid. Ze willen een nieuwe techniek gebruiken, waarbij het slib voor storting al droger wordt gemaakt. Daardoor moet de opslag veiliger worden, maar ik ben erg blij dat we er niet meer in de buurt wonen,” zegt Adrienn.
zaterdag 11 december 2010
OOST-WEST
De metro van Budapest ligt diep onder de grond en heeft daarom lange roltrappen. Zelfs al gaan die trappen behoorlijk snel - voor mensen die er voor het eerst opstappen, zelfs beangstigend snel - je bent toch echt een tijd onderweg van boven naar beneden. Als je loopt, gaat het een stuk vlotter, maar dat neemt niet weg dat bijna iedereen stilstaat. En dat zou zo erg niet zijn, als die mensen de ruimte lieten om langs te lopen. Maar dat is dus niet het geval.
Onlangs kreeg ik boven aan de trap een blaadje in mijn handen gedrukt. 'Belangrijke informatie aan roltrapgebruikers. Staan doen we rechts.' Het zou een overbodige mededeling moeten zijn, want bij het begin van de roltrappen staan bordjes dat je rechts moet houden om mensen die willen lopen, voorbij te laten. Maar de waarheid is dat bijna niemand loopt en bijna niemand rechts houdt. Wie wel wil lopen, moet zich met verontschuldigingen en zachte duwtjes een weg langs onwillige mederoltrapgebruikers banen. Het lukt wel, weet ik uit ervaring, maar het levert je menige geërgerde blik op.
Het schijnt, begrijp ik uit het informatieblad, dat Budapesters denken dat het niet uitmaakt of je rechts of links staat. "Als er veel mensen zijn, loopt de trap toch vol" is, blijkt het meest gehoorde argument. Dat de trap veel sneller leeg zou zijn als een deel van de mensen doorliep, schijnt er bij de meesten niet in te willen. En blijkbaar delen weinig Hongaren mijn ergernis als ze de metro missen, omdat ze passief op de trap hebben staan wachten.
Het informatieblad probeerde mensen ervan te overtuigen dat rechts staan en links lopen elders in de wereld de norm is. In in het westen, in Londen, Parijs, Wenen en Praag bijvoorbeeld. Maar ook, voegen ze eraan toe, "als u dat beter bevalt", ook in het oosten, in Moskou bijvoorbeeld "waar mensen die links stilstaan zelfs ruwweg naar rechts worden geduwd".
Dat "als u dat beter bevalt" is een opmerkelijk zinnetje. Twintig jaar geleden zou niemand Moskou als lichtend voorbeeld hebben gesteld. In 1990 kwam je geen mens in Hongarije tegen die durfde te bekennen dat hij sympathie voor Rusland had. Iedere Hongaar had Russisch geleerd op school, maar ik ben tot nu toe precies één iemand tegengekomen die er vooruitkwam dat ze die taal sprak, en zelfs mooi vond.
De Russen moesten naar huis, zo snel mogelijk. De huidige Hongaarse premier Viktor Orbán dankt een deel van zijn populariteit daaraan dat hij in 1989, toen de communisten nog aan de macht waren, als student een oproep deed aan de Sovjet-troepen om het land te verlaten. Hongarije was officieel weliswaar niet bezet, maar overal waren Russische eenheden gelegerd.
Dat Orbán zijn oproep destijds ongestraft kon doen, zegt veel over de snel veranderende omstandigheden van die jaren: de Hongaarse communistische partij was zelf al druk bezig het land te hervormen en Moskou vond het misschien niet prima, maar liet het wel toe. De dagen van Sovjet-troepen in heel Centraal-Europa waren geteld, als was dat op dat moment nog niet overal duidelijk.
Het MDF, de eerste niet-communistische regeringspartij na de politieke omwentelingen van 1989, won de verkiezingen van maart 1990 met een affiche met daarop de tekst 'Kameraad, vertrek!' Het westen, dat was in die dagen voor iedereen het lichtende voorbeeld.
Maar niet langer. Het westen, dat zijn voor veel Hongaren "de multi's", en de multinationals zijn schuld aan alles wat slecht is. De verwachting van 1990 dat Hongarije binnen twintig jaar op Duitsland zou lijken, heeft plaatsgemaakt voor teleurstelling en anti-globalisme. Extreem-rechts ziet Rusland al langer als gidsland, niet in de laatste plaats omdat daar net als in Hongarije, ook allerlei organisaties zijn met een enorme hang naar lang vervlogen tijden, toen ruiters en sjamanen de steppen bevolkten.
Maar ook Orbán, die als oppositieleider iedere keer de socialistische regering bekritiseerde als die contact met Moskou had, heeft zijn houding tegenover Rusland drastisch veranderd. De premier heeft in de afgelopen vier maanden al twee keer een ontmoeting met Putyin gehad.
Ook Tamás Fellegi, minister van nationale ontwikkeling, was al enkele malen in Rusland. Voor buitenlandse diplomaten stak de minister een tijd geleden niet onder stoelen of banken dat volgens hem de toekomst van de Hongaarse economie eerder in het oosten, dus in Rusland, of zelfs China, ligt dan in het westen. Gezien het feit dat Duitsland nog steeds verreweg de grootste Hongaarse handelspartner is, is dat op zijn minst opvallend. Maar goed, als Moskou dan het voorbeeld moet zijn: daar lópen ze dus op de roltrap. Zo kom je tenminste vooruit.
Onlangs kreeg ik boven aan de trap een blaadje in mijn handen gedrukt. 'Belangrijke informatie aan roltrapgebruikers. Staan doen we rechts.' Het zou een overbodige mededeling moeten zijn, want bij het begin van de roltrappen staan bordjes dat je rechts moet houden om mensen die willen lopen, voorbij te laten. Maar de waarheid is dat bijna niemand loopt en bijna niemand rechts houdt. Wie wel wil lopen, moet zich met verontschuldigingen en zachte duwtjes een weg langs onwillige mederoltrapgebruikers banen. Het lukt wel, weet ik uit ervaring, maar het levert je menige geërgerde blik op.
Het schijnt, begrijp ik uit het informatieblad, dat Budapesters denken dat het niet uitmaakt of je rechts of links staat. "Als er veel mensen zijn, loopt de trap toch vol" is, blijkt het meest gehoorde argument. Dat de trap veel sneller leeg zou zijn als een deel van de mensen doorliep, schijnt er bij de meesten niet in te willen. En blijkbaar delen weinig Hongaren mijn ergernis als ze de metro missen, omdat ze passief op de trap hebben staan wachten.
Het informatieblad probeerde mensen ervan te overtuigen dat rechts staan en links lopen elders in de wereld de norm is. In in het westen, in Londen, Parijs, Wenen en Praag bijvoorbeeld. Maar ook, voegen ze eraan toe, "als u dat beter bevalt", ook in het oosten, in Moskou bijvoorbeeld "waar mensen die links stilstaan zelfs ruwweg naar rechts worden geduwd".
Dat "als u dat beter bevalt" is een opmerkelijk zinnetje. Twintig jaar geleden zou niemand Moskou als lichtend voorbeeld hebben gesteld. In 1990 kwam je geen mens in Hongarije tegen die durfde te bekennen dat hij sympathie voor Rusland had. Iedere Hongaar had Russisch geleerd op school, maar ik ben tot nu toe precies één iemand tegengekomen die er vooruitkwam dat ze die taal sprak, en zelfs mooi vond.
De Russen moesten naar huis, zo snel mogelijk. De huidige Hongaarse premier Viktor Orbán dankt een deel van zijn populariteit daaraan dat hij in 1989, toen de communisten nog aan de macht waren, als student een oproep deed aan de Sovjet-troepen om het land te verlaten. Hongarije was officieel weliswaar niet bezet, maar overal waren Russische eenheden gelegerd.
Dat Orbán zijn oproep destijds ongestraft kon doen, zegt veel over de snel veranderende omstandigheden van die jaren: de Hongaarse communistische partij was zelf al druk bezig het land te hervormen en Moskou vond het misschien niet prima, maar liet het wel toe. De dagen van Sovjet-troepen in heel Centraal-Europa waren geteld, als was dat op dat moment nog niet overal duidelijk.
Het MDF, de eerste niet-communistische regeringspartij na de politieke omwentelingen van 1989, won de verkiezingen van maart 1990 met een affiche met daarop de tekst 'Kameraad, vertrek!' Het westen, dat was in die dagen voor iedereen het lichtende voorbeeld.
Maar niet langer. Het westen, dat zijn voor veel Hongaren "de multi's", en de multinationals zijn schuld aan alles wat slecht is. De verwachting van 1990 dat Hongarije binnen twintig jaar op Duitsland zou lijken, heeft plaatsgemaakt voor teleurstelling en anti-globalisme. Extreem-rechts ziet Rusland al langer als gidsland, niet in de laatste plaats omdat daar net als in Hongarije, ook allerlei organisaties zijn met een enorme hang naar lang vervlogen tijden, toen ruiters en sjamanen de steppen bevolkten.
Maar ook Orbán, die als oppositieleider iedere keer de socialistische regering bekritiseerde als die contact met Moskou had, heeft zijn houding tegenover Rusland drastisch veranderd. De premier heeft in de afgelopen vier maanden al twee keer een ontmoeting met Putyin gehad.
Ook Tamás Fellegi, minister van nationale ontwikkeling, was al enkele malen in Rusland. Voor buitenlandse diplomaten stak de minister een tijd geleden niet onder stoelen of banken dat volgens hem de toekomst van de Hongaarse economie eerder in het oosten, dus in Rusland, of zelfs China, ligt dan in het westen. Gezien het feit dat Duitsland nog steeds verreweg de grootste Hongaarse handelspartner is, is dat op zijn minst opvallend. Maar goed, als Moskou dan het voorbeeld moet zijn: daar lópen ze dus op de roltrap. Zo kom je tenminste vooruit.
woensdag 8 december 2010
KOLONTÁR, EEN VERVOLGVERHAAL, 5. BALLETSCHOENEN
János Fuchs (55) en zijn vrouw Magdi (53) verloren bij de modderramp in oktober bij een aluminiumfabriek bij het Hongaarse Kolontár hun bejaarde moeder, hun huis en hun meeste bezittingen. De regering heeft hen en hun dorpsgenoten nieuwe huizen beloofd. Een vervolgverhaal.
“Ach, mijn balletschoenen,” roept Adrienn, de dochter van János en Magdi, weemoedig als ze de met rood slib besmeurde schoentjes naast de trap van haar ouderlijke woning ontwaart. Het is voor haar een afscheidsbezoek. Afgelopen week zijn de Fuchsen akkoord gegaan met de aangeboden schaderegeling, nadat hen een groter huis werd toegezegd dan de 100 vierkante meter die ze eerst zouden krijgen. Deze week gaat de sloophamer in hun oude woning.
János loopt wat somber rond in het huis dat hij 23 jaar geleden eigenhandig heeft gebouwd. Het is een van de laatste panden in het rampgebied dat nog overeind staat. Het buurhuis, waar zijn broer woonde, ging al eerder tegen de vlakte. De huizen worden gesloopt zodra de eigenaars hebben getekend. De Fuchsen zijn een prominente familie in Kolontár. Vier van de zeven Fuchs-gezinnen in het dorp raakten hun hebben en houden kwijt in de modder.
“Uiteindelijk wordt het een gedenkpark,” antwoordt János op de vraag wat er met het gebied gaat gebeuren. Hij wijst op het monument waar de dorpelingen de doden van twee wereldoorlogen herdenken. Er hangt een nieuwe marmeren plaat ter herdenking van de tien dodelijke slachtoffers van de ramp.
Midden in de kaalslag staat een gloednieuw huis nog overeind. Op het dak zijn een paar mannen bezig netjes de dakpannen te verwijderen. “Daar woonde een gezin met twee kleine kinderen, maar die zijn naar een ander dorp verhuisd,”zegt János, “Toen de dam brak, was de moeder thuis met van haar kinderen. Ze heeft uren op haar bank gestaan, in de modder, met dat kind boven haar hoofd, tot ze gered werden. Haar benen waren totaal verbrand door het loog. Zij wil nooit meer voet meer in Kolontár zetten.”
Maar die familie behoort tot een minderheid. Direct na de ramp wilde bijna iedereen weg. Veel mensen, ook uit de niet getroffen huizen, meenden dat Kolontár ten dode was opgeschreven. Maar uiteindelijk hebben de gebeurtenissen de dorpelingen dichter bij elkaar gebracht. “De onderlinge solidariteit was van het begin af aan enorm. Toen de reddingswerkers bezig waren, zorgden de mensen samen voor eten, en later heeft iedereen elkaar heel erg geholpen,” zegt Magdi.
De gezamenlijke ervaring schept een band. “Mijn oom verhuisde na de ramp naar zijn vriendin in Sopron. Maar hij was binnen een paar dagen terug, hij voelde zich alleen en miste mensen met wie hij kon praten omdat ze het ook mee hadden gemaakt. Anderen hebben er toch al snel genoeg van om naar je verhalen te luisteren,” zegt Adrienn.
Uiteindelijk hebben de meeste slachtoffers er dan ook voor gekozen om te blijven. Toen ze dat op een dorpsbijeenkomst aankondigden, begon de rest van het dorp spontaan te applaudisseren. “Allen jonge gezinnen met kinderen, die willen wel weg,” zegt Magdi, “Ze zijn bang vanwege de gezondheid van hun kinderen, en sommigen wilden daarvoor eigenlijk ook al verhuizen. Maar de ouderen blijven allemaal.”
zaterdag 4 december 2010
MEDIAWET
Hongaarse oppositiemedia en mensenrechtenorganisaties vrezen voor nieuwe censuur als het parlement op 13 december de nieuwe mediawet aanneemt. Weliswaar benadrukt die wet het belang van persvrijheid en veelzijdige media. “Maar wat ons zeer bezorgd maakt is de verregaande bevoegdheid die de media-autoriteit krijgt om ook om inhoudelijke redenen hoge boetes op te leggen,” aldus Tamás Szigeti van de Hongaarse Unie voor Burgerlijke Vrijheid (TASZ). Uit protest verschenen enkele kranten deze week met een lege voorpagina. De grootste oppositiekrant Népszabadság gaat het Constitutionele Hof als de wet wordt aangenomen.
“Nieuw is ook dat alle media, ook nieuwssites op het internet, zich moeten registreren, en dat de media-autoriteit die registratie kan intrekken,” aldus Szigeti. Dat is sinds de val van het communisme in 1989 niet meer gebeurd. De boetes kunnen oplopen van 90.000 euro voor dagbladen tot meer dan 700.000 euro voor commerciële tv-zenders.
Beroep tegen zo’n boete is moeilijk, als het huidige voorstel wordt aangenomen. “Media kunnen naar de rechter, maar die mag niet, zoals vroeger, boetes opschorten. Dat betekent dat media eerst moeten betalen en dan een jarenlange procedure afwachten. Sommigen zullen voor de uitspraak failliet gaan,” zegt Szigeti.
Media, ook internetsites, lopen kans op een boete als ze “onevenwichtig” politiek verslag doen, als ze de kerk, minderheden of zelfs “meerderheden” beledigen of als ze verstoten tegen de goede zeden. Die bepaling richt zich in eerste instantie tegen extreemrechtse sites, maar kan uiteraard veel breder worden gebruikt.
Media worden verplicht “snel en precies te berichten over plaatselijke, landelijke en Europese kwesties van algemeen belang.” Wat daaronder verstaan wordt, is onduidelijk. De formulering is heel algemeen en op iedereen van toepassing. Zoals het er nu staat, geldt het ook voor receptenbladen. "De uitleg is geheel ter beoordeling van de media-autoriteit," zegt Szigeti. Omdat de linkse en extreem rechtse oppositie het niet eens kon worden over een gezamenlijke kandidaat, bestaat dat orgaan uitsluitend uit vertegenwoordigers van regeringspartij Fidesz. De voorzitter is door premier Orbán persoonlijk voor negen jaar benoemd.
Journalisten- en mediaorganisaties zijn niet geraadpleegd over de wet. Net als het overgrote deel van alle wetsontwerpen die in het parlement zijn ingediend sinds het kabinet afgelopen juni aantrad, is het mediavoorstel, een meer dan 160 bladzijden dik boekwerk vol met gedetailleerde wetsbepalingen, formeel een initiatief van drie parlementariërs. Zo ontloopt de regering de wettelijke verplichting om belangenorganisaties te raadplegen als een ministerie een wetsontwerp indient.
Het is typerend voor de regeerstijl van premier Orbán, die na zijn verkiezingsoverwinning - haast 53 procent van de stemmen en een tweederde meerderheid in het parlement – verklaarde dat in Hongarije een revolutie via het stemhokje had plaatsgevonden. Sindsdien neemt Fidesz met revolutionaire snelheid, en zonder enig overleg met maatschappelijke organisaties, wetten aan die er in veel gevallen vooral op gericht zijn om de eigen positie voor lange tijd veilig te stellen.
Een wet maakte het mogelijk kritische ambtenaren te ontslaan zonder opgaaf van redenen. Op belangrijke posten, zoals de media-autoriteit en de hoofdofficier van justitie, zijn inmiddels partijmensen benoemd. Waar dat niet lukt, worden andere maatregelen genomen. Zo werd het salaris van de kritische directeur van de Nationale Bank gereduceerd tot een minimum. De fiscale raad, een onafhankelijke organisatie die moet controleren of begrotingsvoorstellen kloppen, verloor na kritische opmerkingen vrijwel zijn hele budget, zodat de raad volgend jaar niet meer kan functioneren.
Toen het Constitutionele Hof oordeelde dat een bepaalde belastingmaatregel onconstitutioneel was, wijzigde het parlement de grondwet en ontzegde het Hof het recht zich in toekomst met begrotingszaken te bemoeien.
In april wil Fidesz een nieuwe grondwet aannemen. De inhoud daarvan is volslagen onduidelijk, want een maatschappelijk debat wordt niet gevoerd. Volgens sommige Fidesz-politici verandert er weinig, maar volgens parlementsvoorzitter László Kövér blijft van de oude constitutie alleen overeind dat Boedapest de Hongaarse hoofdstad is.
Af en toe lekt er wat uit: zo wordt gerept over de invoering van een nieuw nationaal wapen, over een grondwettelijk verbod op homohuwelijken en over bescherming van het leven vanaf de conceptie, wat feitelijk betekent dat Hongarije abortus gaat verbieden zonder dat de bevolking het doorheeft. Een oppositievoorstel voor een referendum over de grondwet is afgewezen. De tweederde parlementaire meerderheid is voor Orbán voldoende bewijs dat het volk achter hem staat. En tot nu toe geven de opiniepeilingen hem gelijk, want in de laatste peilingen is Fidesz nog steeds heel erg populair.
woensdag 1 december 2010
IN DE BOEIEN
Gynaecologe Gereb, sinds 15 jaar voorvechtster van het recht op thuisbevallingen in Hongarije, zit sinds begin oktober vast op verdenking van kwakzalverij en het in gevaar brengen van mensen, omdat ze begin oktober een vrouw hielp die tijdens de zwangerschapscontrole voortijdig begon te bevallen. Gereb, die eerder problemen had met justitie, hangt mogelijk vijf jaar tot acht jaar gevangenisstraf boven het hoofd.
Ze werd gearresteerd, nadat ze vanwege het lage geboortegewicht van de baby een ambulance had gebeld. Het ambulancepersoneel waarschuwde de politie. Volgens haar advocaat zit Gereb 23 uur per dag in haar cel, moet ze zich uitkleden bij fouilleringen en krijgt ze zodra ze haar cel uitgaat hand- en voetboeien om.
Drie jaar geleden ontzegde de Artsenkamer haar drie jaar lang haar licentie als bevallingsarts. Aanleiding was de dood van een baby die in 2000 14 maanden na de geboorte overleed. Die dood had niets met de geboorte van doen, maar Gereb werd verweten de baby na de bevalling onvoldoende onderzocht te hebben. Gereb, die ook gediplomeerd vroedvrouw is, bleef desondanks thuisbevallingen begeleiden.
Sinds 2007 loopt er een proces tegen haar omdat een baby tijdens de bevalling stierf. Het was haar eerste fatale geboorte in drieduizend thuisbevallingen, maar de Artsenkamer gebruikte die gebeurtenis als aanleiding om zich verder te verzetten tegen thuisbevallingen. Overigens overlijdt in Hongaarse ziekenhuizen gemiddeld iedere drie dagen een baby rond de geboorte.
„Formeel mag je in Hongarije thuis bevallen,” zegt Donal Kerry van de Steungroep voor Vrije Geboortes. „Maar vroedvrouwen hebben er een speciale vergunning voor nodig, en die wordt nooit afgegeven. Dus breken ze bij thuisbevallingen altijd de wet. Zodra ze een ambulance bellen, start automatisch een politieonderzoek, zelfs bij de kleinste complicatie.” Behalve tegen Gereb lopen op dit moment onderzoeken tegen vier van de in het totaal 15 vroedvrouwen die thuisbevallingen doen, in alle gevallen omdat ze een ambulance lieten komen. Overigens heeft de Hongaarse regering in oktober aangekondigd thuisbevallingen echt te willen reguleren en een adviescommissie ingesteld die wetgeving moet voorbereiden.
Kerry’s vrouw Mirtill is een van de pakweg 200 tot 300 zwangere vrouwen die jaarlijks de druk van artsen en publieke opinie negeren en thuis bevallen. Mirtill kreeg alle drie haar kinderen thuis. Voor haar stond thuis bevallen vast sinds ze de ziekenhuisbevalling van haar zuster had bijgewoond. „Die baarde op een zaal met vier of vijf andere vrouwen, er waren te weinig verpleegsters, ze bloedde en had enorme pijn, maar niemand deed wat. En ze moest plat op haar rug blijven liggen, het gemak van de dokter stond centraal, niet het belang van de vrouw.”
Zelf moest Mirtill na een van haar bevallingen alsnog naar het ziekenhuis vanwege bloedingen: „Dan laat iedereen merken hoe dom je bent, en wat voor risico’s je hebt genomen.” Volgens haar zien artsen bevallen niet als een natuurlijk proces, en hameren ze constant op de risico’s.
Geld speelt volgens Mirtill een belangrijke rol bij het medische verzet tegen thuisbevallingen: gynaecologen beuren van patiënten onderhands tussen de 250 en de 500 euro ’dankbaarheidgeld’ per bevalling. Daardoor behoren ze tot de best verdienende artsen van Hongarije, met inkomens op West-Europees niveau.
Ze werd gearresteerd, nadat ze vanwege het lage geboortegewicht van de baby een ambulance had gebeld. Het ambulancepersoneel waarschuwde de politie. Volgens haar advocaat zit Gereb 23 uur per dag in haar cel, moet ze zich uitkleden bij fouilleringen en krijgt ze zodra ze haar cel uitgaat hand- en voetboeien om.
Drie jaar geleden ontzegde de Artsenkamer haar drie jaar lang haar licentie als bevallingsarts. Aanleiding was de dood van een baby die in 2000 14 maanden na de geboorte overleed. Die dood had niets met de geboorte van doen, maar Gereb werd verweten de baby na de bevalling onvoldoende onderzocht te hebben. Gereb, die ook gediplomeerd vroedvrouw is, bleef desondanks thuisbevallingen begeleiden.
Sinds 2007 loopt er een proces tegen haar omdat een baby tijdens de bevalling stierf. Het was haar eerste fatale geboorte in drieduizend thuisbevallingen, maar de Artsenkamer gebruikte die gebeurtenis als aanleiding om zich verder te verzetten tegen thuisbevallingen. Overigens overlijdt in Hongaarse ziekenhuizen gemiddeld iedere drie dagen een baby rond de geboorte.
„Formeel mag je in Hongarije thuis bevallen,” zegt Donal Kerry van de Steungroep voor Vrije Geboortes. „Maar vroedvrouwen hebben er een speciale vergunning voor nodig, en die wordt nooit afgegeven. Dus breken ze bij thuisbevallingen altijd de wet. Zodra ze een ambulance bellen, start automatisch een politieonderzoek, zelfs bij de kleinste complicatie.” Behalve tegen Gereb lopen op dit moment onderzoeken tegen vier van de in het totaal 15 vroedvrouwen die thuisbevallingen doen, in alle gevallen omdat ze een ambulance lieten komen. Overigens heeft de Hongaarse regering in oktober aangekondigd thuisbevallingen echt te willen reguleren en een adviescommissie ingesteld die wetgeving moet voorbereiden.
Kerry’s vrouw Mirtill is een van de pakweg 200 tot 300 zwangere vrouwen die jaarlijks de druk van artsen en publieke opinie negeren en thuis bevallen. Mirtill kreeg alle drie haar kinderen thuis. Voor haar stond thuis bevallen vast sinds ze de ziekenhuisbevalling van haar zuster had bijgewoond. „Die baarde op een zaal met vier of vijf andere vrouwen, er waren te weinig verpleegsters, ze bloedde en had enorme pijn, maar niemand deed wat. En ze moest plat op haar rug blijven liggen, het gemak van de dokter stond centraal, niet het belang van de vrouw.”
Zelf moest Mirtill na een van haar bevallingen alsnog naar het ziekenhuis vanwege bloedingen: „Dan laat iedereen merken hoe dom je bent, en wat voor risico’s je hebt genomen.” Volgens haar zien artsen bevallen niet als een natuurlijk proces, en hameren ze constant op de risico’s.
Geld speelt volgens Mirtill een belangrijke rol bij het medische verzet tegen thuisbevallingen: gynaecologen beuren van patiënten onderhands tussen de 250 en de 500 euro ’dankbaarheidgeld’ per bevalling. Daardoor behoren ze tot de best verdienende artsen van Hongarije, met inkomens op West-Europees niveau.
Abonneren op:
Posts (Atom)