zondag 29 maart 2009

KANDIDATEN

Bij gebrek aan een politcus die minister-president van Hongarije wil worden is de online krant Index.hu, een van de belangrijkste nieuwsbronnen van het land, maar op zoek gegaan naar een geschikte kandidaat. In tegenstelling tot de VIP's schijnt de functie door de gewone man wel begeerd te worden, want tal van mensen hebben zich aangemeld, niet alleen Hongaren, maar ook mensen van Hongaarse afkomst elders.
De meest prominente onder de vrijwilligers is vermoedelijk Gábor Ivády, burgemeester van Ivád, een dorpje met enkele honderden inwoners, voornamelijk leden van de familie Ivády. Gábor Ivády geniet enige nationale bekendheid vanwege de wijze waarop hij het dorp bestuurt. Zo heeft hij de straatnamen van het dorp te koop aangeboden om de gemeentekas te spekken en via ruilacties op het internet heeft hij voor het dorp een speeltuin bij elkaar weten te sprokkelen. Kortom, een man met opmerkelijke initiatieven. Misschien precies de man het armlastige Hongarije nodig heeft.
Maar Index kreeg nog 227 andere aanmeldingen. Een enkeling meldde geen Hongaars te spreken, wat misschien ook zijn voordelen heeft: dan hoef je tenminste niet te luisteren naar het politieke gekrakeel. De meeste kandidaten leverden meteen een programma aan. Corruptiebestrijding stond hoog op veler lijst, een enkeling was zelfs bereid hier weer de doodsstraf op te zetten.
Belastingverlaging was ook erg populair, en persoonlijk zou ik natuurlijk stemmen op de man die belooft de belasting naar 4 procent te verlagen. Als álle Hongaren vervolgens netjes belasting gaan betalen, inplaats van de pakweg anderhalf miljoen die dat nu doen (geen grapje!) zou dat misschien nog meer geld in het laatje brengen dan de staat nu krijgt.
Parlementariers zullen het ook moeten ontgelden, als het aan de Index-kandidaten ligt. Sommigen willen de onkostenvergoeding voor parlementariers geheel afschaffen en anderen willen het parlement drastisch verkleinen. In plaats van de 400-zoveel parlementariers die er nu zijn, willen de meesten in toekomst hooguit 200 leden, en sommigen vinden 50 zelfs wel genoeg.
Zelfs parlementariers zijn het er trouwens wel over eens dat meer dan 400 te veel is, maar dat veranderen is een andere zaak. Dan gaan er veel lucratieve baantjes voor partijgenoten verloren, dus er wordt wel veel over gepraat, maar voorstellen van premier Gyurcsány om er concreet iets aan te doen, hebben het tot nu toe niet gehaald. Daar is steun van de oppositie voor nodig, en die geeft Fidesz niet. Overigens vinden sommige gegadigden ook dat politici hooguit twee termijnen verkiesbaar zouden mogen zijn. Af en toe wat vers bloed in de politiek, geen gek idee.
Opmerkelijk is hoeveel onpopulaire maatregelen de potentiele premiers zouden nemen: herinvoering van de eigen bijdrage in de gezondheidszorg en herinvoering van het collegegeld dat door een volksstemming moest worden afgeschaft, totale afschaffing van de dertiende maand voor gepensioneerden. Of Budapest ooit een vierde metrolijn zou krijgen, is ook de vraag, en de noodlijdende nationale spoorweg MÁV zou het ook moeilijk krijgen: sommigen zouden de subsidie voor dat buitengewoon ineffecient geleide bedrijf totaal af willen schaffen. Een enkeling is ervan overtuigd dat hij dat bedrijf, en het hele land, binnen de kortste keren weer op orde krijgt, want hij is ook erg goed in het computerspel Transport Tycoon.
Een aantal vrouwen meldde zich uitsluitend daarom aan, omdat ze het tijd vinden dat Hongarije eindelijk een vrouwelijke regeringsleider krijgt. Daar zit wat in. Nederlandse wetenschappers maakten onlangs een analyse van het tv-spelletje Deal or no deal, waarin kandidaten een geldbedrag verdienen via een combinatie van gokken en onderhandelen met een bank. Vrouwen blijken in dat programma consequent met een hoger bedrag naar huis te gaan dan mannen, omdat ze eerder op het bod van de bank ingaan en minder risico's nemen. Dat soort verstand kan Hongarije op dit moment misschien wel gebruiken.

zaterdag 28 maart 2009

TOEKOMSTBEELD

Het doet er op dit moment volgens mij nauwelijks nog toe waar je sympathie in de Hongaarse politiek eigenlijk ligt. Alles is zo ongeveer beter dan de politieke verlamming waar het land nu aan ten gronde gaat. Premier Gyurcsány's pogingen om een aanvaardbare opvolger te vinden (aanvaardbaar voor hemzelf, maar ook voor de politieke goegemeente) zijn mislukt, en verkiezingen lijken de enige uitweg. En dan maar beter zo snel mogelijk, want in het midden van een economische wereldkrisis zonder regering zitten, of met een machteloze regering stuurloos blijven ronddobberen is zoiets als een schip stuurloos loslaten in de Bermudadriehoek.
Je kunt die verkiezingen haast net zo goed niet houden, want de uitkomst is voorspelbaar: Fidesz haalt een klinkende overwinning, ter rechter zijde doen de Jobbik het waarschijnlijk goed, en daarbuiten blijft er weinig over. De enige vraag is hooguit, hoe klinkend de overwinning van oppositieleider Viktor Orbán wordt. Als het aan hemzelf ligt krijgt hij een tweederde meerderheid in het parlement, wat zijn partij in staat zou stellen de grondwet te veranderen zonder met andere partijen te hoeven overleggen. Fidesz zou, ondermeer, graag de invoering van een presidentieel systeem naar Frans of Amerikaans model zien.
Wie niet op Fidesz wil stemmen, heeft op dit moment weinig te kiezen. De MSzP zal Gyurcsány's pogingen om er een sociaal-democratische, eerder liberaal georiënteerde partij van te maken ter zijde schuiven, en voor de linker vleugel die de afgelopen jaren knarsetandend heeft toegekeken zal weer inzetten op een traditioneel socialistische koers. De liberale SzDSz gaat ten onder aan de pogingen om een VVD-koers en een D'66-koers in één partij te verenigen. En het centrum-rechtse MDF gaat ook al kibbelend ten onder en schuift bovendien een premier naar voren met zulke radicale hervormingsplannen dat daar weinig kiezers voor warm zullen lopen. Kortom, in het centrum en aan de linkerzijde is het aantal smaken gering.
Dus mag Orbán binnenkort waarschijnlijk aan zijn tweede termijn beginnen. Een van de verwijten aan hem is dat hij met alle kritiek op de huidige regering nooit zegt wat hijzelf nu eigenlijk van plan is. Maar daar is verandering in gekomen. Samen met de vroegere Fidesz-minister van financiën György Matolcsy presenteerde hij deze week het boek 'Toekomstbeeld'. Om dat toekomstbeeld een partijprogramma te noemen, zou overigens wat ver gaan. Het is meer een visie op de ideale staat Hongarije.
Het Nieuwe Hongarije á la Orbán klinkt prachtig, het kan niet anders worden gezegd. Het zou de Franse familiepolitiek moeten combineren met een Fins onderwijsmodel, een Zweeds onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma, Nederlandse regelgeving op het gebied van parttime werk, Slovaakse belastingregels, een Estse e-overheid en een toeristenindustrie volgens Oostenrijks model.
Er zou een einde moeten komen aan de centralisatie, het zwaartepunt van de economie zou van de regering naar de markt moeten verschuiven, arbeidsintensieve productie zou vervangen moeten vervangen worden door hoogontwikkelde technologie, vrouwen zouden een belangrijkere rol in de economische ontwikkeling moeten krijgen, en in plaats van export zou binnenlandse consumptie de motor van de economische groei moeten worden. Uiteraard gaan we minder belasting betalen, komt er minder burocratie en komt er veel aandacht voor milieu. En, curieus gezien alle verzet van Fidesz de afgelopen jaren tegen maatregelen die de positie van kleine dorpen zouden aantasten, de structuur van meer dan 3000 kleinere en grotere gemeenten zou plaats moeten maken voor grotere stedennetwerken.
Als een Fidesz-regering erin slaagt om al die zaken waar te maken, dan heeft Orbán de afgelopen jaren volkomen gelijk gehad met zijn kritiek op de huidige regering. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, schreef de Vlaamse dichter Willem Elsschot ooit, en los van de enorme hoeveelheid wetten die veranderd zal moeten worden om al deze plannen te realiseren, het grootste praktische bezwaar in dit geval is het prijskaartje dat er aan de realisatie van al deze plannen hangt.
Waar dat geld vandaan moet komen, blijft het grote raadsel en maakt ook dat 'Toekomstbeeld' niet als een partijprogramma kan gelden. Het is natuurlijk prachtig om kiezers te verleiden met de Franse familiepolitiek, het Finse onderwijsmodel of forse belastingverminderingen. De waarheid is natuurlijk dat Hongarije op dit moment simpelweg al niet het geld heeft om scholen fatsoenlijk te onderhouden, laat staan voor kostbare operaties als de totale vernieuwing van het onderwijssysteem.
Misschien vergis ik me. Misschien komen Fidesz-politici straks met briljante oplossingen uit de kast. Niets gun ik het land meer, dan dat dit toekomstbeeld gerealiseerd wordt, en wel zo snel mogelijk. Maar eigenlijk denk ik dat Orbán zichzelf een plezier zou doen door een nieuwe socialistische premier niet te zeer te dwarsbomen en hem tot de verkiezingen in mei 2010 de hete kastanjes uit het vuur te laten halen. Wie nu aan de macht komt, moet voor lief nemen dat het volk hem over een jaar waarschijnlijk helemaal niet meer aardig vindt. De maneuvreerruimte van welke regering dan ook is heel klein en niemand kan nu veel meer doen dan zorgen dat het schip niet echt in de Bermudadriehoek verdwijnt. Zo'n rotklus laat je toch liever aan je tegenstander over?

zondag 22 maart 2009

OPSTAAN

Hongaren zijn een volk van vroege opstaanders. Dat geldt trouwens voor meer Centraal-Europeanen: ooit stond ik in Hongarije op een camping tussen Nederlanders en Polen. Tussen het gezellige kletsen tot middernacht bij de ene tent en het voor dag en dauw opstaan in de andere kwam er van mijn nachtrust weinig terecht.
Onze buren gaan iedere ochtend om vijf uur uit de veren, inclusief hun zesjarige dochter voor wie dat duidelijk te vroeg is en die dan altijd erg moet huilen. Om de file richting Budapest 's ochtends voor te zijn, moet je vroeg van huis gaan, want om half zeven is het al behoorlijk druk rond de hoofdstad. Scholen hebben vanaf zeven uur opvang, zodat ouders door kunnen naar hun werk. Zelfs op zondag om een uur of zes, een moment waarop je in Nederland echt geen hond op straat ziet, zijn er in Hongarije altijd al mensen op pad.
Maar hoé vroeg veel mensen opstaan, ben ik me pas echt bewust geworden dankzij het Engelse klasje dat ik in een dorp geef. Daar kwam klokkijken aan de orde, en toen bleek van de vier aanwezigen twee iedere dag om vier uur opstonden.
De een werkt als tuinierster in Budapest en moet de bus van kwart over vijf halen. Ik ben er nog niet aan toe gekomen te vragen wat ze in dat uur daarvoor doet, maar ik heb een vermoeden: een goede vriendin van mij kookt 's ochtends om zes uur, voor ze naar haar werk gaat, een hele maaltijd, zodat man en zonen rond het middaguur niet van het traditionale warm eten verstoken zijn.
De andere leerlinge is eigenaresse van de dorpswinkel die iedere ochtend om zes uur opengaat. Voor die tijd moet er natuurlijk wel verse melk en vers brood komen. Beiden gaan, het is te verwachten, iedere avond om negen uur naar bed. Mijn bewondering voor hun doorzettingsvermogen om iedere week naar de les te komen, is met sprongen toegenomen en dat het van huiswerk maken niet echt komt, is hun bij deze vergeven.
Het verklaart voor mij meteen ook iets dat een Nederlandse kennis in een klein Hongaars dorp ooit overkwam. Haar zesjarige dochter was de tijd vergeten en om acht uur 's avonds nog niet thuis. Ma ging haar ophalen op het adres waar ze speelde. Daar zat de hele familie al in pyama en nachtjapon, duidelijk ongeduldig te wachten tot het kind eindelijk wegging. Toen de Nederlandse bij het tuinhek omkeek, zag ze binnen de tv uitfloepen. Eindelijk naar bed! Wie om vier uur opstaat, heeft dan per slot van rekening al een lange dag achter de rug.

donderdag 12 maart 2009

KOKARDE


Mijn zoon trekt zijn zwarte nette broek aan. Gelukkig, een beetje hoog water, maar het gaat nog wel. Een van de curioziteiten van het Hongaarse schoolsysteem is de verplichte dracht van zwarte broek en wit overhemd (bij meisjes een witte bloes en zwarte rok) op bepaalde dagen: bij de opening en sluiting van het schooljaar en bij bepaalde gelegenheden tussendoor, zoals bijvoorbeeld de viering van de 15de maart - de herdenking van de revolutie van 1848 - op school.
Aangezien hij die broek de rest van het jaar verder niet aantrekt, is het een dure traditie. Vermoedelijk bestaat in Hongaarse families een uitgebreid systeem van broeken die van de ene broer of neef op de andere overgaan, want ik kan me toch nauwelijks indenken dat mensen iedere keer weer een nieuwe broek aanschaffen, terwijl je met een opgroeiende puber toch regelmatig een langer exemplaar nodig hebt.
Onlangs klaagde ik bij een ouderavond over dit prijzige en in mijn ogen totaal verouderde gebruik. Zijjn klassenleraar, een man die ik alleen in shorts of versleten spijkerbroeken ken, toonde begrip, maar is natuurlijk ook niet in staat een traditie diezelfs in de officiele schoolregels wordt vermeld, eigenhandig uit te bannen. Eén troost had hij: ,,Er staat wel dat het een zwarte broek moet zijn, maar nergens staat iets over de lengte.''
Maar goed, die valt gelukkig mee. Dus kan hij zich morgen zonder al te veel schaamte bij de meute zwart-wit geklede jongeren voegen die de straten van Hongarije dan bevolken. Eén jaarlijks terugkerende vraag is nog niet beantwoord: hoe moet het met de kokarde? Iedere zichzelf respecterende Hongaar speldt ter gelegenheid van 15 maart namelijk een kokarde met de Hongaarse driekleur op, een gewoonte die we te danken hebben aan de geliefde (of was het zijn vrouw) van de dichter Sándor Petőfi, die voor de revolutionairen in 1848 al dergelijke rozetten maakte, maar die met name door Fidesz nieuw leven in is geblazen.
Maar moet onze zoon nu ook een kokarde op? Toen we hem op de kleuterschool zónder naar school stuurden, kwam hij 's middags mét terug. Op de lagere school meende een overigens zeer aardige, maar op zijn tijd ook behoorlijk nationalistische lerares die over zulke zaken lang en serieus nadacht, echter dat een Nederlander geen Hongaars driekleur zou moeten dragen, wat onze zoon best vond. Maar het jaar erop liet hij het niet aan de lerares over, maar schafte er zelf een aan.
Dat exemplaar zit nu in zijn tas. Hij bekijkt morgen ter plekke wel hoe zeer hij bij klasgenoten uit de toon valt zónder. Maar de druk om mee te doen is groot en wordt voor mijn gevoel ieder jaar groter. Zelf voelde ik me vorig jaar op 15 maart tamelijk uitzonderlijk, want ik was - in Budapest - zo ongeveer de enige op straat zonder kokarde. Dat zal ook dit jaar het geval zijn, maar misschien moet ik maar oranje vlaggetjes op mijn wangen schilderen om duidelijk te maken waarom.