vrijdag 18 december 2009

RADAR

Zsolt Páva, burgemeester van Pécs en lid van de oppositiepartij Fidesz, weigert mee te werken aan de bouw van een NAVO-radarstation op de Tubesberg boven de stad. Dat is op zich niet nieuw: Pécs verzet zit al jaren tegen de komst van het radarstation. Wat nieuw is, is dat er een officiële gerechtelijke uitspraak ligt dat de bouw van de radar door kan gaan. De burgervader, die enkele maanden geleden met de brute overname van het lokale waterleidingbedrijf al duidelijk maakte lak aan de wet te hebben als hem uitkomt, heeft inmiddels barricades laten opwerken om te voorkomen dat de werkzaamheden beginnen.
In het voorjaar van 2007 , toen Pécs nog een socialistische burgemeester had, organiseerde de stad een referendum over het onderwerp. Dat mislukte: slechts 41.328 van de 127.126 kiesgerechtigden ging naar de stembus, aanzienlijk minder dan de 50 procent die volgens de Hongaarse wet nodig is om een refendum geldig te verklaren. Van degenen die gingen, was overigens ruim 94 procent tegen de bouw van een militaire installatie boven de stad.
De redenen waren divers. Hoewel op de berg van oudsher al militaire installaties staan, meenden sommigen dat het project een bedreiging voor de lokale natuur betekende. Anderen waren bang voor de militaire risico's die een radarstation zo vlak bij de stad met zich mee zou brengen.
Maar het meest aansprekende argument was dat een radarstation stralingsgevaar met zich meebracht. Dat argument wordt door wetenschappers weliswaar als totale nonsens naar de prullebak verwezen, maar dat weerhoudt lokale activisten er niet van het steeds weer naar voren te brengen. En dus staan demonstranten tegenwoordig met bordjes: 'Radar, experiment op mensen'. Niets is zo moeilijk te bestrijden als irrationele angsten, want die laten zich niet bestrijden met rationele argumenten.
Eerlijk gezegd: aanvankelijk was het de bedoeling de installatie verder van de stad vandaan te bouwen, op de Zengő-berg, maar dat werd in 2004 tegengehouden door milieuactivisten, die betoogden dat de unieke flora en fauna van die berg daarmee in gevaar kwam. Een van de milieuactivisten was president László Solyom, die zich in een grote politieke show aansloot bij de demonstranten op de Zengő en zich daarmee populairder maakte dan hij later ooit zou zijn. Overigens was de Zengő op dat moment geen beschermd natuurgebied en volgens biologen stond de unieke bloem die beschermd moest worden, bovendien op flinke afstand van de beoogde bouwplaats van het radarstation.
Overigens is er nauwelijks iets te verzinnen dat de natuur zo goed beschermt als de aanwezigheid van een militaire installatie: die zijn meestal taboe voor iedereen behalve een paar bevoegden, en er is flink wat bewaking aanwezig om te zorgen dat buitenstaanders inderdaad op afstand blijven. Het IJzeren Gordijn had veel nadelen, maar de natuur profiteerde er geweldig van.
De Tubesberg bij Pécs werd het alternatief. De berg werd mede uitgekozen, omdat er al iets stond, maar dat kon protesten niet voorkomen. De uitslag van het in 2007 gehouden referendum was voorspelbaar, zoals de uitslag van referenda over omstreden infrastructuur altijd voorspelbaar is.
Het NIMBY - not in my back yard - effect: niemand wil een gevangenis, een daklozenopvang of een vuilverbrandingsinstallatie in de buurt, en bij lokale referenda stemmen mensen dus geheid tegen de bouw van dat soort voorzieningen, zelfs al zijn ze in principe groot voorstander voor strengere straffen, het opruimen van vuilnis, of het opvangen van daklozen. Maar niet bij hén voor de deur. Zo meent een deel van de inwoners van Pécs dan ook dat het radarstation er wel moet komen, maar dat het veel beter in Slovenië of Kroatië kan worden gebouwd. Oók NAVO-landen, en ze hebben er nog hogere bergen ook.
Maar goed, inmiddels heeft de rechtbank alle bezwaren tegen de bouw van tafel geveegd. Eerder had ook het Constitutionele Hof al gezegd dat er niets ongrondwettelijks aan de bouw was. Als een burgemeester, die toch geacht wordt het gezag te handhaven, simpelweg zo'n oordeel simpelweg aan zijn laars lapt, is dat een verontrustend verschijnsel. Zeker als die burgemeester, zoals Páva, zelf jurist is en beter zou moeten weten. Páva staat overigens niet alleen: hij heeft inmiddels steun gekregen van Katalin Szili, socialiste, voormalig voorzitster van het Hongaarse parlement en kandidaat voor het burgemeesterschap van Pécs.
Hongarije is geen land waar mensen zich buitengewoon goed aan de wet houden. Als er een gaatje is om regels te ontduiken, dan gebeurt dat ook. Daar is zelfs een term voor, kiskapu, het kleine poortje. In een land dat bij tijd en wijle behoorlijk dichtgetimmerd is met burocratische regelgeving is dat haast onvermijdelijk.
Maar als leidinggevende politici dan ook nog eens het slechte voorbeeld geven door de wet openlijk te negeren en gerechtelijke uitspraken naast zich neer te leggen, wordt het zorgwekkend. Je kunt leden van de extreem-rechtse Hongaarse Garde, die enkele maanden geleden door de rechter werd verboden, niet verwijten dat ze zich niet aan zo'n uitspraak houden en toch in uniform bij elkaar komen, als jezelf geen haar beter bent.

vrijdag 27 november 2009

RECHTSE TAXI

Zelfs taxi rijden kan een politieke daad zijn. In Hongarije althans, waar sinds kort het taxibedrijf Jobbtaxi bestaat. Dat kun je vertalen als betere taxi of rechtse taxi, en het logo dat de taxi's voeren, verraadt dat de tweede uitleg de juiste is: een Hongaarse vlag in de vorm van Groot-Hongarije, met daarop het Hongaarse wapen, omringd door heraldische tekens die de na de Eerste Wereldoorlog verloren gebieden (Kroatië, Transsylvanië, Slowakije, de Vojvodina, een stukje Oostenrijk, een stukje Slovenië) aanduiden.
Beter is Jobbtaxi natuurlijk ook, en daarom biedt het in de wagens monitoren aan, waarop de klanten 'hun lievelingprogramma's' kunnen zien. Waar die programma's over gaan, laat zich raden als je hun website leest. Daarin wordt de oprichting van dit taxibedrijf daarmee gemotiveerd dat het ,,de aansluiting van de Hongaren'' wil bevorderen. ,,We kunnen niet toelaten dat ons mooie vaderland verder versplintert, we kunnen niet dadeloos toezien dat onze kinderen opgroeien in een van misdaad en gevaren gevulde wereld."
Wat een taxibedrijf daarmee te maken heeft, blijft een beetje onduidelijk, behalve de oproep om in het belang van het grote doel naast elkaar te staan, saamhorig te zijn, als een grote familie. Als je Jobbik stemt, moet je ook in een Jobbik taxi rijden, waarin je Karpatia en andere aangepaste muziek kunt beluisteren via de ingebouwde monitor. De ultieme verzuiling.
De klantenkring van het nieuwe taxibedrijf lijkt me daarmee wat beperkt, want het moge duidelijk zijn dat iedereen die Jobbik niet ziet zitten en niet van Karpatia houdt, in zijn leven nooit in een Jobbtaxi zal gaan zitten. Da's misschien maar verstandig ook, want een deel van de chauffeurs schijnt er in het verleden bij andere taxibedrijven uitgegooid te zijn omdat ze klanten openlijk discrimineerden. Wie niet bij de grote familie hoort, hoort in een Jobbtaxi duidelijk niet thuis.

woensdag 25 november 2009

GRIEPPRIK

Wij hebben allemaal de griepprik gehaald. Onze zoon op school, wijzelf bij de huisarts. Dat is in Hongarije makkelijk, al werkt het wat omslachtig. Je gaat naar de arts, krijgt een recept, gaat naar de apotheek, en als ze hem daar voorradig hebben, krijg je een doosje mee waarmee je weer naar de arts gaat. We zitten vaak in het openbaar vervoer, ik geef ook nog les op een school, kansen genoeg om aangestoken geworden, en wat ik over de Mexicaanse griep gelezen had, schrok me toch voldoende af om die prik toch maar te halen.
Ik schijn daarmee een politieke daad gesteld te hebben. Want zelfs de griepprik is politiek, in Hongarije. Hongaren zij over het algemeen snel geneigd zich te laten prikken. Kinderartsen roepen ouders ieder jaar op hun kind tegen de griep in te laten enten. Het land heeft voor kinderen een van de meest uitgebreide inentingsprogramma's ter wereld en is ook een belangrijke producent van vaccins. Ook het H1N1-vaccin is van eigen bodem en wijkt af van het vaccin dat in Nederland wordt gebruikt.
Dat zou een bron van nationale trots kunnen wezen, maar is het niet. Een aantal weken geleden zeiden topartsen van de Hongaarse artsenkamer, een orgaan dat tegenwoordig erg antiregering is, dat de griepprik onvoldoende onderzocht was, de regering aan dat probleem onvoldoende aandacht had besteed en dat het dus af te raden was zich te laten inenten.
Oppositiepartij wierp bovendien op dat de regering de inentingsstof besteld had bij een bedrijf dat officieel in Cyprus is gevestigd. Wat waar is, trouwens. Weliswaar wordt het vaccin in Hongarije geproduceerd, maar om een duistere reden, en vast niet al te koosjere reden, is de producent inderdaad off shore gevestigd.
Maar goed, alle bezwaren kwamen erop neer dat de regering het weer eens niet goed deed en mensen de griepprik dus niet moesten gaan halen. Leidende Fidesz-politici, waaronder fractievoorzitter Tibor Navracsics, verklaarden zelfs in het openbaar dat ze zich niet zouden laten prikken. Ga dan als trouwe aanhanger maar eens naar de dokter en vraag om een recept.
Laten we eerlijk zijn, zodra de griepprik beschikbaar was, bleek dat veel mensen zich van dat advies niet zoveel aantrokken. De eerste lading vaccin was binnen uren uit de apotheek verdwenen, mede omdat ook burgers uit Slowakije de grens overstaken om zich te laten inenten. Maar vandaag vertelde iemand me, dat bij haar zoontje in de klas de scheidslijn tussen wel of geen prik netjes langs de politieke lijn liep. 'Linkse' ouders lieten hun kind wel prikken, 'rechtse' ouders niet. Te zot om los te lopen.
Vooral, omdat Fidesz-leider Viktor Orbán vorige week het zekere blijkbaar voor het onzekere heeft gekozen. Orbán bekende vorige week dat hij de inenting wel had gehaald. Ook zijn vijf kinderen zijn ingeënt. Alleen zijn vrouw houdt nog aan de partijlijn vast en is, zo grapte Orbán, de controlegroep thuis.

woensdag 18 november 2009

SOCIALE VERANDERINGEN

Aan het pleintje in het centrum van Bodvalenke (zie 'Zigeunercultuur') staan twee kerken, een gereformeerde en een katholieke, recht tegenover elkaar. De katholieke is niet groter dan een kapelletje. Binnen zijn twee rijen met bankjes, waar je met wat moeite met zijn tweeën naast elkaar kunt zitten. Er is voor negentien mensen zitplaats; een gasfles voor de verwarming neemt de twintigste plek in.
De gereformeerde kerk aan de andere kant is een behoorlijk fors gebouw, dat met zijn geschilderde houten betimmering en sobere decoraties binnenin sterk aan Nederlandse gereformeerde godshuizen doet denken. Je kunt er zonder problemen een flink deel van de bevolking van het 200 zielen tellende dorp in kwijt.
Maar als er tijdens een mis twintig man verschijnen, zal het veel zijn, want Bodvalenke telt tegenwoordig minder dan 30 gereformeerde inwoners. De meeste dorpelingen zijn katholiek. De twee kerken zijn stille getuigen van de enorme sociale veranderingen die de afgelopen jaren in het dorpje hebben plaatsgevonden. Binnen enkele decennia hebben gereformeerde Hongaren plaatsgemaakt voor tientallen zigeunergezinnen.
Die veranderde sociale verhoudingen gaan er bij de blanke bevolking maar moeilijk in, vertelt Eszter Pásztor, een Hongaarse vertaalster die zich het lot van de straatarme zigeuners in het dorp heeft aangetrokken. Toen zij in het dorp kwam met ideeën om Bodvalenke toeristisch op de kaart te zetten door er een Roma-cultuurcentrum van de maken, was er bij niet-Roma weinig enthousiasme. Het mocht wel goed zijn voor de werkgelegenheid, maar de plannen waren te zeer een onderstreping van de veranderde situatie in het dorp.
"Een vrouw verhaalt nog steeds nostalgisch over de mooie tijden van vroeger, toen het dorp zo gezellig was en de jongens boven in het koor van de kerk naar de meisjes beneden zaten te lonken. Zulke mooie jongens, zegt ze er altijd bij. Maar ja, haar eigen kinderen zijn ook allemaal weggetrokken. De tijden dat mooie jongens naar haar lonkten, liggen ver achter haar, trouwens" zegt Pásztor.
Dat is het probleem met Bodvalenke, en met de omringende dorpen die dezelfde veranderingen hebben ondergaan: er is niets en het is te ver weg van alles vandaan. Er is geen werk in de buurt, helemaal niets. In Bodvalenke is één Hongaarse boer, die kort na de politieke omwentelingen de meeste landbouwgrond om het dorp wist op te kopen. Daarbuiten zijn het gemeentehuis en de dorpswinkel die halve dagen open is, de enige plaatsen waar misschien een baantje te vergeven is.
Er is geen stromend water, geen gas en geen toekomst in Bodvalenke. Geen wonder dat Hongaarse jongeren massaal zijn weggetrokken naar plaatsen waar meer kansen liggen. Hun huizen gingen voor een habbekrats van de hand, want in een plek zonder toekomst is onroerend goed ook niets waard. En langzaamaan vulden de vervallen, leeggekomen panden zich met zigeunerfamilies die na de val van het socialisme elders hun werk in de staal- en textielindustrie of in de mijnbouw kwijt waren geraakt en nu op zoek waren naar een goedkope plek op te leven.
En naarmate er meer Roma komen, trekken niet-Roma versneld weg. "Er zijn inmiddels echt regio's in Oost-Hongarije waar vrijwel uitsluitend nog Roma wonen," aldus Andor Ürmös, hoofd van de afdeling Roma-integratie van het Hongaarse ministerie van sociale zaken en zelf ook Roma.
En die veranderingen gaan vaak gepaard met enorme spanningen. Het is niet toevallig dat juist dit ook de regio is waar de extreem-rechtse Jobbik het snelst groeien. Niet ver van Bodvalenke ligt het 11.000 inwoners tellende Edelény, waar Fidesz-burgmeester Oszkar Molnár aan het roer staat. Molnár, die ook voor Fidesz in het parlement zet, haalde onlangs het landelijke nieuws vanwege zijn beschuldiging dat zwangere zigeunervrouwen expres medicijnen slikken om kinderen met een handicap te baren, zodat ze verzekerd zijn van sociale steun.
Molnár, een wat verlegen ogende, zacht sprekende man, blijkt zijn beschuldiging te baseren op statistieken, waaruit blijkt dat in deze provincie het hoogste aantal gehandicapte kinderen wordt geboren. In hoeverre dat echter te wijten is aan drankgebruik, roken en slecht eten, gezondheidsproblemen die typisch zijn voor de armste onderklasse van de samenleving, en niet aan kwade opzet, dat is een antwoord dat hij schuldig moet blijven.
Maar als je met Molnár verder praat, blijkt de burgemeester simpelweg met vragen te worstelen, waar anderen ook geen antwoord op hebben: hoe los je in een provincie waar de werkloosheid boven de 20 procent is, de problemen op van een doodarme bevolkingsgroep die vrijwel geen opleiding heeft, alleen ongeschoold werk kan doen en vaak de noodzaak van onderwijs voor de kinderen niet inziet. Hoe ga je om met de criminaliteit die bij die armoede hoort? Geen enkele partij, ook Fidesz niet, heeft daar tot nu toe volgens hem een antwoord op. En ook de Jobbik niet, voegt hij toe: "Die roepen makkelijke slogans waar mensen achteraan lopen, maar concrete oplossingen bieden ze niet."
Molnár zoekt het in strengere wetgeving, die ouders dwingt hun kind naar school te sturen en die ook kleine criminaliteit zoals winkeldiefstallen harder aanpakt. Maar Pásztor zoekt de oplossing juist in een positieve aanpak.
"Natuurlijk kun je niet van ieder dorp met veel zigeuners een toeristische trekpleister maken. Maar dat is ook niet het enige dat we hier doen. We hebben een inventarisatie gemaakt van de mogelijkheden die het dorp en de omgeving bieden. We hebben een landbouwkundige laten kijken naar de mogelijkheden om speciale producten te verbouwen, en dit gebied blijkt bij uitstek geschikt om een bepaald soort bijzondere bessen die in de medische industrie worden gebruikt, te planten.
"We hebben gekeken wat voor vaardigheden er onder de mensen zijn, en dan blijken er wel degelijk meer vaardigheden te zijn dan je denkt. Er is een traditionele mandenmaker, een houtsnijder, er zijn een paar mensen die perfect de weg weten door het moeras naast het dorp en als gids zouden kunnen dienen voor toeristen. Er zijn mensen die verstand hebben van wilde paddenstoelen en mensen die met paarden kunnen omgaan, en er zijn vrouwen die fantastisch koken. Ik ben ervan overtuigd dat als je op zoek gaat, je in ieder dorp meer mogelijkheden vindt dan je op het eerste gezicht denkt."
In Bodvalenke heeft haar project er in ieder geval toe geleid dat er een voorzichtige toenadering tussen Hongaren en zigeuners plaatsvindt. "De moeder van de enige boer in het dorp wil nu ook graag een fresco op haar huis, en sindsdien begint haar zoon ook toeschietelijker te worden." Als producent van thuisgestookte palinka kan een toeristisch Bodvalenke hem per slot van rekening ook klanten brengen.

maandag 16 november 2009

ZIGEUNERCULTUUR

Tot de opkomst van de Hongaarse Garde had vertaalster Eszter Pásztor zich nooit zo met de zigeuners in haar land bezig gehouden. Maar dat de marcherende extremisten het beeld zouden bepalen van hoe Hongaren met hun grootste minderheid omgaan, vond ze onverdragelijk. Dat moest anders kunnen, meende ze.
Een vriend bracht haar naar Bodvalenke, een dorpje met 200 inwoners, waarvan 170 Roma, in het noorden van Hongarije, niet ver van de grotten van Aggtelek. Een dorp zonder gas of stromend water, waar de vrouwen hun was bij een gemeenschappelijke bron deden, hele gezinnen één kamer deelden en kinderen vaak met lege maag naar bed moesten.
"Ik had geen idee dat in Hongarije, waar ik een comfortabel middenklassebestaan heb, een deel van de bevolking in zulke derde wereld omstandigheden leefde," zegt ze. Ze wilde iets doen, maar kwam eerst niet verder dan een uitstapje naar de dierentuin in Boedapest voor de kinderen. Tot haar een vakantie in Egypte te binnenschoot, waar ze twee uur lang in een bus had gezeten om in de woestijn een dorp te bekijken waar alle huizen versierd waren met fresco's.
Zoiets moest in Bodvalenke ook kunnen, dacht ze. Twee en een half uur van Boedapest, de grotten van Aggtelek in de buurt, niet zo ver van Tokai. Toen ze ook nog een Roma-kunstenaar tegen het lijf liep die al langer met hetzelfde idee rondliep, was de zaak beslist.
Het was niet dat de inwoners van Bodvalenke stonden te juichen over het idee. Sterker nog, eerst vonden ze het maar niets, de gedachte dat iemand hun huizen zou 'bekliederen' zoals ze zelf zeiden. Ze gingen pas overstag toen de eigenaar van een paard-met-wagen zich realiseerde dat hij aan toerisme kon verdienen door mensen met zijn wagen van het station in het buurdorp te halen.
Pásztor besefte heel goed, dat het hele project staat of valtbij de bereidheid van de dorpelingen om er zelf energie in te steken Als eerste proeve van hun goede wil vroeg ze hen zelf de overal rondslingerende troep op te ruimen. Zonder dat zou het project niet beginnen.
Eerst stuitte dat verzoek op veel protest. "Ik maak nooit troep," hield iedereen vol. Maar uiteindelijk verdween de rotzooi, en afgelopen juli arriveerde de eerste frescoschilder. Voor de eerste fresco's werden heel bewust makkelijk thema's en een realistische stijl gekozen, zodat ze de dorpelingen aanspraken. "Hun voorkeur gaat uit naar een fresco met paarden en romantische plaatjes uit het traditionele Roma-leven," zegt Pásztor. Latere schilders kozen andere thema's, uit de Roma-mythologie, maar ook op basis van actuele gebeurtenissen, zoals de serie moorden op willekeurige zigeuners waar Hongarije afgelopen jaar door geteisterd werd.
Pázstor's eigen voorkeur gaat uit naar een schilderij met een donkere Jezusachtige figuur. In de wat abstracte gezichten achter hem is het hele dorp te herkennen, zegt ze, met alle goede en slechte kanten, inclusief de lokale woekeraars en een vrouw die als hoer geld voor haar vier kinderen verdient.
Als het aan Pásztor ligt, blijft het zeker niet bij deze negen fresco's. Ze wil van Bodvalenke een centrum van Europese Romacultuur maken. Daarom wil ze komend jaar ook schilders uit andere landen uitnodigen. Uiteindelijk is het streven om alle huizen van mensen die dat willen, te beschilderen. Na de aanvankelijke afhoudendheid van de Hongaarse inwoners heeft zich inmiddels heeft zich ook een niet-zigeuner aangemeld, een oudere vrouw die haar huis graag beschilderd wil hebben, zegt ze.
Tot Pásztor's andere plannen om Bodvalenke toeristisch op de kaart te zetten en werkgelegenheid te scheppen, behoren de organisatie van een jaarlijks festival, de opening van een restaurant, een pension en een winkel waar producten uit Bodvalenke te koop zullen zijn. Ze heeft een bevriende modeontwerpster zover gekregen om op zigeunerkleding geïnspireerde kledingstukken te ontwerpen, die geproduceerd gaat worden door een paar vrouwen uit het dorp die in een inmiddels gesloten textielfabriek hebben gewerkt. Een aantal jongeren in het dorp heeft deze zomer een cursus sieraden maken gevolgd.
Verder zijn er een rietvlechter en een houtsnijwerker in Bodvalenke en een aantal mensen die alles weten van wilde paddenstoelen. "Als ze die aan een opkoper verkopen, krijgen ze daar 200 forint per kilo voor, terwijl je er in Pest 3000 forint voor betaalt. Maar we willen een droogoven aanschaffen, zodat we ze kunnen distribuëren."
Met expert van het Nationale Park Aggtelek is ze bezig het naast het dorp gelegen moeras toeristisch te ontwikkelen. Volgens de deskundigen is het moerasgebied ecologisch van enorme waarde en de bedoeling is dat er komend voorjaar samen met de dorpsbewoners een ecologisch pad door het gebied wordt gebouwd. "Op dit moment kun je er alleen met gidsen in, want anders is het veel te gevaarlijk. Je kunt er echt in wegzinken,"zegt Pásztor.
Naast toeristische attracties werkt Pásztor ook hard aan sociale verbeteringen in het dorp. Er is een computerruimte met internetaansluiting gekomen, ze organiseert de verkoop van tweedehands kleding en gebruikt het geld voor een medicijnenfonds voor mensen die zelfs geen geld voor geneesmiddelen hebben, en ze heeft gezorgd dat een aantal gezinnen die in onbewoonbare woningen leefden, nieuw onderdak kregen.
De veranderingen hebben het zelfbewustzijn van de dorpelingen enorm opgekrikt. "We hebben heel veel aan het gemeenschapsgevoel moeten doen. Toen ik kwam, was de sfeer om te snijden. De Hongaren vonden niet dat we iets voor de zigeuners moesten doen, de zigeuners onderling waarschuwden de hele tijd dat ik die niet moest vertrouwen, of die niet. En natuurlijk probeerden mensen me te belazeren, er zijn er nog steeds die denken dat je een 'witte' gewoon zoveel mogelijk moet zien af te troggelen.
Maar de onderlinge verhoudingen in het dorp zijn veel beter dan een jaar geleden. Het beste bewijs daarvan is misschien wel dat er tegenwoordig geen afval meer in Bodvalenke rondslingert. "Dat ze het afval destijds hebben opgeruimd, was al heel wat, maar dat ze bereid zijn het bij te houden is natuurlijk nog belangrijker," aldus Pásztor.

maandag 9 november 2009

BUURTVERGADERING

Omdat de gemeente de verkeerssituatie in onze buurt wil wijzigen, was er een buurtvergadering belegd met de bewoners van de betrokken straten. Het voornaamste doel van de wijziging is de ontlasting van een smal straatje achter ons, dat nu een dagelijkse vloed doorgaand verkeer, inclusief vrachtauto's, te verduren krijgt, met als gevolg dat mensen regelmatig te maken hebben met gebroken leidingen en ingezakte rioleringen. Het straatje zal in het vervolg alleen toegankelijk zijn voor de mensen die er wonen.
Voor onszelf betekent de wijziging niet zoveel, want het verkeer dat nu wordt omgeleid, kwam ook vroeger al in onze straat. Alleen zullen we in toekomst wat verder moeten rijden om thuis te komen.
Maar de vergadering was desondanks interessant. Vooral omdat er niets bijzonders gebeurde. Dat wil zeggen: niemand hield een politieke rede, niemand begon te schelden op de socialistische burgemeester, of juist op de oppositie. Er was zelfs niemand die een historische verhandeling over de verkeerssituatie in Vác voor, tijdens en na het socialisme hield.
Iedereen concentreerde zich gewoon op de kwestie waar het om ging, stelde vragen en kwam met zinnige opmerkingen, bijvoorbeeld over de noodzaak van aanleg van liggende politieagenten, zoals verkeersdrempels in het Hongaars heel fraai heten. Toen iemand wat praktische bezwaren aanvoerde, zei iemand anders: ,,Maar we kunnen het toch gewoon proberen, en als het niet werkt, komen we volgend jaar weer bij elkaar." En iedereen, inclusief de vertegenwoordigers van de gemeente en de vrouw die de bezwaren had aangevoerd, was het daarmee eens.
Toen bleek dat een bepaalde straatlamp al tijden niet brandt, omdat er problemen zijn met de plaats waar de paal moet worden gezet, bood iemand spontaan zijn huismuur aan. In een uur waren we klaar, was er een hoop duidelijk geworden en ging iedereen als vrienden uit elkaar. Nu natuurlijk kijken of die liggende politieagenten er ook echt komen. Maar misschien moeten ze mijn mede-buurtbewoners gewoon in het Hongaarse parlement neerzetten. Dat zou de sfeer in het land zeer ten goede komen.

vrijdag 6 november 2009

UMAR

Ik raak met Umar in gesprek omdat hij wierook wil kopen, maar niet uit weet te leggen welke. Precies dezelfde als vorige keer, alleen weet hij niet meer dan de prijs en de kleur van het doosje: blauw. Zijn mengsel van slecht Engels en nog slechter Hongaars voldoet niet om de overigens zeer behulpzame verkoopster duidelijk te maken wat hij wil. Uiteindelijk maakt hij een keuze uit alle blauwe doosjes die ze in de aanbieding heeft.
Umar komt uit Somalië, vertelt hij. En trots voegt hij eraan toe: "Maar nu ben ik Hongaar." Als hij de twijfel op mijn gezicht ziet, toont hij zijn persoonsbewijs. "Een Hongaars persoonsbewijs, en ik heb ook een Hongaars paspoort." Umar heeft een officiële vluchtelingenstatus, maar wie ben ik om hem van zijn illusie te beroven?
Want als er één ding duidelijk is, is dat Umar heel erg blij is met zijn nieuwe vaderland. Zó democratisch. Zó gastvrij. Iets heel anders dan Dubai en Saoedi-Arabië, waar hij ook een deel van zijn leven heeft doorgebracht. Tien jaar heeft hij als mechanicus in Dubai gewerkt, maar toen hij zijn baan verloor, kon hij onmiddellijk oprotten. En in Saoedi-Arabië keken ze hem ook al niet aan, hoewel Umar moslim is en duidelijk van Arabische afkomst. Maar van moslims moet hij volgens eigen zeggen niets hebben: "Die hebben geen idee wat democratie is."
Hij komt uit Mogadishu, vertelt hij. Zijn familie is dood, met dank aan president Bush: een bom op hun huis. Umar is met behulp van mensensmokkelaars in Hongarije terechtgekomen. Helemaal duidelijk is zijn route me niet, maar hij heeft een groot deel te voet gedaan, in de winter, door Rusland en Oekraine. Een aantal van zijn lotgenoten haalden het niet. Drie mensen verdronken, toen ze bij een bevroren rivier door het ijs zakten.
Ergens langs de route is hij ook nog in een kamp van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR terechtgekomen. Er was sprake van dat hij, zoals wel meer Somlische vluchtelingen een verblijfsvergunning in Amerika zou krijgen, maar Umar voelde daar niets voor. Amerika heeft zijn liefde bepaald niet. Hongarije daarentegen bevalt prima. "De meeste vluchtelingen gaan door naar West-Europa, maar ik voel me hier thuis."
Hij heeft een baan, bij een pizzabakker, en een droom: vrachtwagenchauffeur worden. Onlangs haalde hij zijn vrachtwagenrijbewijs, laat hij vol trots zien, en sinds kort zit hij op Hongaarse les. Hij heeft een meisje leren kennen, waar hij goede hoop over heeft. De Hongaren zijn aardig. Hongarije? Helemaal niets mis mee.

zondag 25 oktober 2009

ZIMBABWE

Een democratische rechtstaat, waar Hongaren hun geluk zouden vinden en die hun een veilige thuis zou bieden, dat was wat interim-president Mátyas Szürös zijn volk toewenste toen hij op 23 oktober 1989 vanaf het balkon van het Hongaarse parlement de vierde Hongaarse Republiek afkondigde en vrije verkiezingen aankondigde. Het was feitelijk het einde van het socialisme in Hongarije, een dag waarop je nationale feestvreugde had verwacht.

En veel Hongaren waren ook wel blij: ,,Het is nog niet afgelopen, maar we hebben nu hoop en die moeten we hebben,’’ zei een dierenarts op het plein tegen een journalist terwijl hij een traan wegpinkte. Maar niet iedereen dacht er zo over. In de stad herdachten mensen de mislukte opstand van 1956. ,,Dit is geen feestdag, het is een herdenkingsdag. Het wordt pas een feestdag als deze heren en hun opvolgers het Hongaarse volk om vergeving hebben gevraagd, ” aldus een spreker op een van de bijeenkomsten.

Achteraf was het niet zo slim om de declaratie van de nieuwe republiek te koppelen aan de opstand van 1956, want met die dag is het nooit echt goed gekomen. Dezer dagen is er niemand meer die zich de toespraak van Szürös’ toespraak nog herninnert en de oppositie gunt de socialisten geen rol bij de herdenking van de opstand. Ze ziet de 23ste oktober tegenwoordig vooral als dag van protest tegen de huidige, socialistische regering.

En dat protest vindt weerklank, want maar 19 procent van de Hongaren vindt dat het land er de afgelopen twintig jaar op vooruit is gegaan. Iedere tweede Hongaar meent dat land en eigen familie er alleen maar slechter op geworden zijn. Van de voormalige Oostbloklanden zijn alleen de Bulgaren bijna net zo negatief.

Wereldwijd is er nauwelijks een volk zo somber over zijn eigen situatie als de Hongaren, blijkt uit onderzoek van het internationale opiniebureau Gallup. Op een ladder met elf sporten plaatst veertig procent van de Hongaren de eigen levensomstandigheden op een van de onderste vier treden. Sterker nog, ruim 34 procent van alle mensen plaatst zichzelf op de laagste sporten en verwacht bovendien niet dat het leven in de komende vijf jaar beter wordt. Alleen in Zimbabwe, Burundi en Haïti hebben mensen een nog somberder toekomstbeeld. Met enige reden: de inwoners van Zimbabwe hebben per jaar niet meer dan 50 euro te besteden en de kans dat ze de veertig halen, is vrijwel nihil. Zelfs inwoners van landen als Irak, Afghanistan en Somalie kijken positiever tegen de toekomst aan, en dat zijn toch landen waar mensen reeel moeten vrezen dat ze morgen door een zelfmoordcommando in de lucht worden geblazen of overmorgen thuis komen en hun gezin vermoord aantreffen.
Dat Hongaarse pessimisme is bepaald niet nieuw. Het land heeft van ouds her een van de hoogste zelfmoordcijfers ter wereld. Begin twintigste eeuw schreef de populaire dichter Endre Ady, in een periode dat zijn vaderland een ongekende economische bloei doormaakte, de volgende dichtregels: ,,Deze stinkende, trieste poel staat ook bekend als Hongarije’’.

In een discussiegesprek over de Hongaarse kijk op de politieke omwentelingen noemde historicus András Gerő het volkslied een passende illustratie van de nationale psyche. Menige Hongaar krijgt tranen in de ogen bij het zingen het slotcouplet: ,,Heb medelijden, o heer, met de Hongaren, die heen en weer geslingerd worden door golven van gevaar, strek uw beschermende arm uit over de zee van hun misère, lang verscheurd door het noodlot, breng hen een tijd van opluchting, zij die geleden hebben voor alle zonden van het verleden en de toekomst’’.

De inbreng van een van zijn conservatieve discussiepartners was typerend. De man klaagde over de vreselijke toestand waarin het land was, en sprak over twintig verloren jaren. Verloren? In tegenstelling tot twintig jaar geleden is Hongarije een democratisch land waar je mag zeggen wat je wilt en waar je de vrijheid hebt om te gaan en te staan waar je wilt. Het is in de afgelopen jaren lid geworden van de NAVO en de EU. Ten opzichte van 1990 zijn de reële lonen in 2008 met 22,8 procent gestegen. Zelfs als je in ogenschouw neemt dat de reële lonen het afgelopen jaar een paar procent gedaald zijn, hebben mensen nog steeds echt meer te besteden dan twintig jaar geleden.

Dat mensen het beter hebben gekregen, blijkt ook uit andere cijfers: Hongaren worden tegenwoordig ruim vier jaar ouder dan in 1990: mannen worden nu 69,8 inplaats van 65,1 jaar en vrouwen 77,8 inplaats van 73,7. Als Hongaren armer geworden zouden zijn, zoals de grootste zwartkijkers beweren, zou hun gemiddelde levensverwachting niet zijn gestegen, maar gedaald. Dat was midden jaren negentig, toen de lonen echt naar beneden gingen, inderdaad het geval was. Maar dit zijn allemaal argumenten die zelfs bij een groot deel van de middenklasse die zichtbaar beter leeft dan twintig jaar geleden, geen gehoor vinden. En dan heb ik het nog niet eens over het feit dat alle dorpen tegenwoordig stromend water hebben, en meestal ook gas, dat iedereen een telefoon heeft en bijna ieder gezin wel een auto, zaken die onder het communisme ondenkbaar waren. Het is waar dat veel mensen het de afgelopen jaar door de wereldwijde crisis moeilijker hebben gekregen dan in, pakweg, 2006. Maar dat zijn dat verworvenheden die blijven staan.

Helaas, aldus socioloog Elemer Hankiss onlangs in het weekblad HVG, kennen maar weinig Hongaren het internationale Gallup-onderzoek. Zelfs de grootste pessimisten volgens hem op basis daarvan zouden moeten inzien dat er iets scheef zit in het Hongaarse zelfbeeldbeeld.

ACHTTIEN MINUTEN

Achttien minuten duurde de ceremonie waarin president Szürös na een korte militaire parade de opheffing van de Hongaarse Volksrepubliek bekend maakte. De ‘kameraden’ van weleer hadden in zijn toespraak plaatsgemaakt voor ‘landgenoten’ en de rood-wit-groene driekleur die bij de plechtigheid gehesen werd, was ontdaan van de korenschoven en industriële machinerie van zijn communistische voorganger. Iedere keer als het woord communist viel, floten de pakweg 100.000 toeschouwers op het plein. De woorden Amerika en democratie leidden tot groot gejuich.

De Hongaarse Republiek kwam tot stand dankzij een besluit van het door communisten beheerste parlement, dat gelijktijdig instemde met vrije parlementaire verkiezingen een half jaar later. De Hongaarse anticommunistische oppositie was als gesprekspartner weliswaar bij de ontwikkelingen betrokken, maar was op dat moment niet krachtig genoeg om zelf een omwenteling tot stand te brengen. Pas twee en een halve week na Szürös’ toespraak viel de Berlijnse Muur en tuimelde het ene communistische regiem na het andere. Het zou overigens nog tot 1991 duren voor de Russische troepen zich uit Hongarije terugtrokken.

woensdag 21 oktober 2009

POSTBODE

Net als ik de deur uitstap, komt de postbode aanrijden. Het is duidelijk niet zijn gewone ronde, aan zijn stuur hangt het stapelbakje waarin zijn lunch heeft gezeten, en hij heeft een rugzakje op zijn rug. Hij is klaarblijkelijk op weg naar huis, maar is speciaal omgereden om nog even twee brieven bij ons af te geven die om een of andere reden in het ongerede waren geraakt en die hij op zijn bureau had aangetroffen.
Hongaren hebben weinig geloof in hun politici. Maar samen met de dokter kan de postbode op hun volle vertrouwen rekenen. Blijkbaar hebben ze allemaal onze postbode. Vandaag kwam hij de brieven nabezorgen, gisteren had hij een pakje boeken handig door ons hek weten te werken, zodat we niet naar het postkantoor hoefden om het op te gaan halen, en iedere maand komt hij langs om ons het geld te brengen dat onze afwezige buurman ons stuurt om een oogje in het zeil te houden bij zijn huis.
De Hongaarse posterijen zijn nog niet geprivatiseerd. En als naar ik de situatie met Nederland kijk, mag ik hopen dat dat nog lang zo blijft. Een tijd geleden zag ik in Amsterdam drie Polen met TNT-fietsen en een kaart in hun hand staan puzzelen waar ze hun brieven moesten bezorgen. Op de een of andere manier gaf me dat weinig vertrouwen dat het wel goed zou komen met die post. En lang niet iedereen is blij met die steeds wisselende gezichten aan de voordeur, waarvan je dan maar moet hopen dat ze niets anders doen met je post dan hem netjes bezorgen.
Een vaste postbode is goud waard, als hij betrouwbaar is tenminste. De Hongaarse postbode is trouwens sowieso goud waard, letterlijk, want die wordt dagelijks op pad gestuurd met een tas vol geld: pensioentjes, uitkeringen, overboekingen aan privépersonen: de postbode komt het allemaal thuis brengen. Dat er niet regelmatig eentje wordt beroofd, mag een wonder heten, maar heeft misschien te maken met het feit dat iedereen zoveel vertrouwen in de postbode stelt.
Dat vertrouwen is niet helemaal terecht trouwens, want er schijnt wel eens een postbode de verleiding van die dikke geldtas niet kon weerstaan. En in Budapest zijn wij wel degelijk wel eens post kwijtgeraakt, al vermoed ik dat de postbode daar geen schuld aan was. Toch vraag ik me nog steeds af, wie zich tegoed heeft gedaan aan het stuk oude kaas dat een vriendin ooit voor mijn verjaardag had opgestuurd. Of dat ze zich in het distributiecentrum maandenlang hebben afgevraagd waar die vreemde lucht toch vandaan kwam.

donderdag 8 oktober 2009

WATEROVERLAST

Je burgers een lagere waterrekening beloven maakt je als burgemeester natuurlijk al snel populair. Maar de prijs die Hongarije mogelijk moet gaan betalen voor de acties van Zsolt Páva, lid van de conservatieve oppositiepartij Fidesz en burgemeester van Pécs, zou wel eens een behoorlijke hoge kunnen zijn. Op last van de burgemeester werd deze week beslag gelegd op het hoofdkantoor van de Pécs Waterwerken en werd de directeuren de toegang tot het gebouw ontzegd. Op die manier wil Páva de minderheidsaandeelhouder, het Franse bedrijf Suez, buiten spel zetten.
De reden? Het drinkwater van Pécs is volgens de burgemeester te duur. Hij beroept zich er bovendien op de wil van de bevolking uit te voeren. Zo'n 94 procent van de Pécsers vindt dat Pécs zelf eigenaar moest zijn van het waterleidingbedrijf, zo bleek uit een door een telefoonautomaat uitgevoerde enquête onder 18.000 mensen die Páva liet uitvoeren.
Even was er sprake van dat de gemeente de Suez-aandelen terug zou kopen. Maar al snel bleek dat de meningen over de prijs van die aandelen behoorlijk uiteen lagen, en de geschatte prijs van pakweg 13 tot 15 miljoen euro is hoe dan ook meer dan het vrijwel failliete Pécs zich kan veroorloven. Klaarblijkelijk had de burgemeester geen zin de uitkomst van die besprekingen verder af te wachten.
Om Pécs van water te voorzien, heeft Páva inmiddels een nieuw gemeentelijk waterbedrijf opgericht. Probleem is dat de stad diep in de schulden zit. De nieuwe onderneming heeft dan ook vrijwel geen geld. Het bedrijf heeft weliswaar het hoofdkantoor van de Pécs Waterwerken ingepikt, maar de enigen die aan de bankrekening van die onderneming kunnen komen, zijn de uitgesloten directeuren. Onduidelijk is dus, wie de 360 werknemers gaat betalen, en wie er eigenlijk voor gaat zorgen dat de burgers van Pécs straks in plaats van duur, helemaal geen water meer hebben.
Páva's actie tegen Suez is helemaal opmerkelijk, omdat hij in 1995 nota bene zelf de burgemeester was die 48 procent van de gemeentelijke waterwerken aan de Franse onderneming verkocht. Dat was in een tijd dat zijn partij Fidesz nog niet zoveel moeite had met buitenlandse investeerders.
Juridisch heeft de actie van de burgemeester geen enkele basis, en tenzij Páva op zeer korte termijn bij zinnen komt, zit het er dik in dat Pécs over enkele jaren een behoorlijke schadevergoeding zal moeten ophoesten, want geen rechter zal de gemeente in deze gelijk geven. Maar belangrijker nog dan de waarschijnlijke financiële strop is de potentiële schade dei Páva aanricht aan Hongarije's imago als betrouwbaar investeringsland.
Zijn actie bevestigt namelijk dat Fidesz, Hongarije's grootste oppositiepartij en nu al de gedoodverfde winnaar van de verkiezingen volgend jaar mei, niet alleen maar verkiezingsretoriek bedrijft als haar politici uithalen naar de vele buitenlandse bedrijven in het land. Het is trouwens niet voor het eerst dat Fidesz zich tegen buitenlandse investeerders keert. Nadat de partij in 1998 aan de macht was gekomen, zette premier Viktor Orbán een streep door het verkoopcontract van Ferihegy, het vliegveld van Boedapest dat eerder aan een Canadese investeerder was verkocht.
Het was een besluit dat de Hongaarse schatkist uiteindelijk veel geld kostte. In 2006, toen de conservatieve Orbán-regering al lang plaats had gemaakt voor een socialistisch kabinet dat het vliegveld alsnog verkocht, veroordeelde een rechtbank in Londen Hongarije tot een schadevergoeding van 65,5 miljoen euro wegens contractbreuk.

dinsdag 29 september 2009

McDonalds Hongaarse stijl

Als er wereldwijd één bezwaar tegen McDonalds is, dan is het wel dat de komst van het bedrijf iedereen de Amerikaanse cultuur door de strot duwt: een snelle, vette, overal gelijke hap in een omgeving die ook overal dezelfde is en die erop is gericht om iedereen zo snel mogelijk de deur uit te werken. Het heet niet voor niets fast food.
Behalve in Hongarije. McDonalds Hongarije heeft er alles aan gedaan, echt waar, maar Hongaren weigeren de Amerikaanse visie op McDonalds over te nemen en het restaurant te behandelen als een plek waar je zo snel mogelijk weer weg hoort te zijn te zijn. Ze gebruiken de keten eerder als een soort goedkoop, modern koffiehuis. En koffiehuizen zijn in Hongarije plaatsen waar je eindeloos kunt verblijven, waar niemand je stoort als je met een kop koffie voor je neus een uur lang een boek leest. Hongaren spreken in de McDonalds af voor vergaderingen, zitten er met een laptop te werken en houden tijdenlang tafeltjes bezet waar volgens het oorspronkelijke concept van het concern al lang een volgende klant had moeten zitten.
Om mensen weg te krijgen heeft het bedrijf een tijd lang overal storende televisies neergezet. Ze hebben het ook geprobeerd met zichzelf steeds herhalende, klassieke muziek, een probaat middel om mensen te verjagen dat in Nederland ook wel tegen hangjongeren wordt ingezet. Maar vergeefs. Uiteindelijk was het McDonalds dat overstag is gegaan. Een aantal Hongaarse McDonalds hebben inmiddels een koffiehoek die in geen enkel goed café zou misstaan.
Die in de voormalige stationsrestauratie op het Nyugatistation in Budapest is vermoedelijk wel de fraaiste. Toen het pand begin jaren negentig aan McDonalds werd verkocht, spraken velen er schande van: een fastfood restaurant in zo'n historische omgeving. Daar had iets veel mooiers kunnen. De McCafé die McDonalds inmiddels er inmiddels heeft geopend, komt critici zeker tegemoet. Niet alleen is de koffie er goed, het gebak is ook prima, de sinaasappelsap vers uitgeperst, de stoelen comfortabel en je krijgt je consumpties in echt servies en glaswerk. Het is nog wel zelfbediening, maar met fast food heeft het allemaal niets meer te maken.
De andere Hongaarse McCafés die ik ken, zijn weliswaar niet zo fraai, al is het maar omdat ze meestal in minder mooie gebouwen zitten. Maar ze zijn allemaal ingericht op een langduriger verblijf, met prettige zitjes, een mooie counter en koffie in echt servies. Ze zijn duidelijk een concessie aan de Hongaarse koffiehuiscultuur.
Met die ervaring in mijn achterhoofd stapte ik een tijd geleden een keer een McCafé in Parijs binnen, op zoek naar een kop koffie die iets minder zou kosten dan de vijf euro die ze in het centrum van die stad al snel vragen. De kale ruimte met zijn roestvrije couter, zijn ongemakkelijke barkrukken en de kartonnen bekers waren een behoorlijke koude douche. Het uitzicht op de Champs Élysées maakte wel iets goed, maar niet alles. Ik was er in tien minuten weg. Wat natuurlijk ook precies de bedoeling was.

zondag 27 september 2009

GRAFOPSCHRIFT


Dit is het graf van Gyula Kurnász. Gyula is in 1954 geboren. Dat weet ik, want dat staat op de steen. Wanneer hij doodgaat, is nog onbekend. Maar zijn graf is er al. Je kunt maar beter op de toekomst voorbereid zijn.
Als het om de dood gaat, zijn Hongaren dat zeker. Het graf van Gyula ligt naast dat van zijn ouders. Zijn vader is al langer dood, maar zijn moeder is vorige week gestorven, vandaar de verse bloemenweelde. Ook zij stond al sinds de dood van haar man op de steen gebeiteld.
Ik was niet bij de begrafenis, maar ik probeer me voor te stellen hoe Gyula daar staande naast zijn eigen graf stond te treuren over de dood van zijn moeder. Ik probeer me ook voor te stellen, trouwens, hoe zijn moeder de afgelopen jaren bij iedere Allerzielen, bij de naamdag van haar man János, bij zijn sterfdag en bij nog wat gelegenheden met bossen bloemen naar het graf trok waar haar eigen naam ook al op stond.
Althans, haar eigen naam.... de vrouw van János Kurnász is min of meer naamloos haar graf ingegaan, althans volgens onze Nederlandse opvattingen. Hoe ze heet, weet ik niet. Op haar graf wordt ze vermeld als Kurnász Jánosné, mevrouw János Kurnász. Zo heeft ze zich waarschijnlijk ook de afgelopen decennia voorgesteld aan onbekenden. En niemand van het nageslacht zal ooit nog weten dat ze eigenlijk Mária, of Erzsébet of Tereza heette.
Dat op het graf van hun zoon alleen zijn naam vermeld is, doet vermoeden dat hij niet getrouwd is. Het feit dat zijn ouders voor zijn graf hebben gezorgd, ook. Ze wilden ongetwijfeld zeker weten dat hij niet alleen en berooid zou sterven en van de armen begraven zou worden.
De Kurnászen zijn geen uitzondering. Als je op Hongaarse kerkhoven rondloopt, zie je regelmatig stenen waarop de vrouw alleen onder de naam van haar man is vermeld of waar een tweede, of zelfs derde naam op is gebeiteld, met vermelding van een geboorte-, maar geen sterfdatum. Een enkele keer komt het trouwens voor dat de geboortedatum meer dan een eeuw geleden is en er toch geen sterfdatum is. Dat maakt nieuwsgierig. Is de ontbrekende partner op latere leeftijd met iemand anders gelukkig geworden? Of was hij (of zij) blij zo verlost te zijn van een echtgenoot die bij leven onverdraagbaar was dat hij fluks een ander graf heeft aangeschaft?
Dat Hongaren een andere verhouding met de dood hebben, blijkt al uit het einde van ieder Hongaars sprookje: ze leefden lang en gelukkig tot ze dood gingen. Dat het leven eindig is, word je van kindsaf ingepeperd. Dat is nog eens iets anders dan onze geruststellende woorden 'dat papa en mamma nog lang niet doodgaan', de eerste keer dat ons kroost het bestaan van de dood gewaar worden.
De dood staat de Hongaren naderbij dan ons, en de doden spelen dan ook een veel belangrijkere rol in het familieleven dan in Nederland. Dat moeder na haar begrafenis geen visite meer krijgt, is ondenkbaar. Allerzielen is een nationale feestdag, waarop iedereen de graven van zijn dierbaren met bloemen en kaarsen bezoekt. In de bloementuin van onze buurvrouw in het dorp krijgt geen plant een plaatsje als die niet ook een goede snijbloem oplevert die je in een grafboeket kunt verwerken.
Ook Gyula Kurnász is geen goede zoon als hij in de komende jaren niet regelmatig bloemen op het graf van zijn ouders gaat leggen. Tegen de tijd dat hij er gebruik van maakt, is zijn laatste rustplaats hem vermoedelijk net zo vertrouwd als zijn eigen bed.

woensdag 23 september 2009

MONUMENTENZORG

Het Schossberger Kasteel in Tura, dat was volgens een Hongaarse kennis een echte aanrader als we het paleis van Keizerin Sissi in Gödöllő al iets te vaak hadden gezien. Het gebouw werd op de snelweg al aangekondigd als een interessant monument. Maar in Tura zelf, een slaperig dorp op de Hongaarse laagvlakte waar verder niets te beleven is, was het even zoeken. We hadden er makkelijk langs kunnen rijden, als een vrijwel lege parkeerplaats ons niet de weg gewezen had.
Al bij de ingang van het kasteelpark werd duidelijk dat het hier om een attractie van een iets ander kaliber ging dan Sissi's opgeknapte buitenverblijf. Uit een vervallen caravan kwam een even vervallen mannetje, dat ons vroeg of we Hongaren waren. Toen dat niet het geval bleek te zijn, verdubbelde de toegangsprijs onmiddellijk. Ons betoog dat dat volgens de wet niet mocht, stuitte aanvankelijk op dovemansoren. Maar toen hij erachter kwam dat we in Hongarije woonden, streek hij met zijn hand over het hart en mochten we er toch voor de Hongaarse prijs is.
Het Schossberger Kasteel bleek een negentiende eeuws gebouw, ontworpen door Miklós Ybl, dezelfde man die de Opera in Budapest bouwde. Het is een wonderlijk bouwwerk, een beetje zoals een kind zich een kasteel voorstelt, met veel torentjes en andere uitsteeksels. Het was ooit eigendom van de Schossbergers, de eerste Hongaars-joodse familie die door de Habsburgse keizer Franz-Jozef in de adelstand werd verheven. In de hal is een bescheiden tentoonstelling met foto's van Ybl's bouwtekeningen en foto's van de familie, die deels omkwam in de Tweede Wereldoorlog, deels immigreerde naar het buitenland.
De hal met zijn vervaagde fresco's verraadt nog een beetje de vroegere glorie van het bouwwerk. Maar verder is daar weinig van over. Het Schossberger Kasteel is namelijk net geen ruïne. Je kunt alleen de onderste verdieping bekijken, want de trap naar boven is gevaarlijk. De zalen zijn kaal, het stucwerk is van de muren afgekomen en in een zijvleugel zijn kamertjes met half afgebouwde muurtjes, de overblijfselen van een poging enkele jaren geleden om het gebouw tot een hotel om te bouwen.
Die poging is blijven steken in onenigheid over de eigendomsverhoudingen van het gebouw, vertelt de aardige dame die als een soort suppoost dienst doet. Haar moeder was ooit in het kasteel werkzaam, zelf is ze in het gebouw, dat na de oorlog onteigend werd, naar school gegaan. De huidige eigenaar schijnt een Indiase zakenman te zijn, maar klaarblijkelijk is niet iedereen het daarmee eens. Gevolg: het kasteel, een erkend monument, staat nu al jaren te vervallen.
Het is niet het enige monument in Hongarije dat door dit soort ruzies staat te verkommeren. In een buitenwijk van Budapest staat de Balász Vendéglő, een 200 jaar oude herberg sinds jaren te verbrokkelen, omdat niet duidelijk is van wie het gebouw precies is. De enigen die daar blij mee zijn, zijn de daklozen die er inmiddels onderdak gevonden hebben. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het gebouw in de afgelopen decennia al zo vertimmerd is, dat er van het oorspronkelijke monument weinig meer resteert.
Hongarije heeft een monumentenzorg, en die stelt ook eisen zodra een eigenaar begint te verbouwen. Zolang eigenaren niets doen, kan een pand echter ongestraft in elkaar storten. Dat gebeurde bijvoorbeeld met het Muslay kasteel in Rád, dat ooit als dokterspraktijk en bibliotheek diende, maar dat in 2001 verkocht werd. De huidige eigenaar is een stichting die al jaren belooft de zaak te gaan opknappen.
Inmiddels staat het gebouw sinds jaren leeg, is het dak ingestort en is het bouwwerk in zo'n slechte staat, dat sloop waarschijnlijk de enige oplossing is. In de provincie Pest is zo'n 20 procent van alle kastelen en landhuizen feitelijk niet meer dan een ruïne. Nog eens 20 procent is in zo'n slechte staat dat er snel wat moet gebeuren, wil totaal verval voorkomen worden. Maar gebouwen onteigenen heeft vermoedelijk ook niet zoveel zin. Vadertje staat is in Hongarije niet zo rijk dat hij geld over heeft voor het opknappen van dit soort panden.

dinsdag 15 september 2009

OUDE VOOROUDER

,,De kleinste vondsten zijn soms de belangrijkste”. Glunderend pakt de Canadese antropoloog David R. Begun van de Universiteit van Toronto een zwart versteend botje en legt het op zijn pols. ,,Dit is een polsbotje van de Rudapithecus hungaricus, een aapachtige die 10 miljoen jaar geleden hier in Hongarije leefde. Mensen hebben op dezelfde plaats net zo’n botje, net als gorilla’s en chimpansees. Alle andere moderne apen hebben twee polsbotjes. Dat wij dit botje met de Rudapithecus delen, wijst erop dat hij een directe voorouder van ons en de Afrikaanse mensapen is.”
Voor Begun en zijn Hongaarse collega László Kordos, directeur van het Nationaal Geologisch Instituut in Boedapest, is het botje dat deze zomer tevoorschijn kwam bij een opgraving in het Noord-Hongaarse Rudabánya, een wetenschappelijke triomf. Op basis van andere aanwijzingen betogen ze al jaren dat de in Hongarije gevonden aapachtigen de ontbrekende schakel zijn in de ontwikkeling van aap tot mensaap en mens. Als ze gelijk hebben is Gabi, zoals het team hun eerste Rudapithecus jaren geleden liefkozend doopte, meteen de oudste directe menselijke voorouder die ooit gevonden werd.
Hun theorie is niet onomstreden. De eerste apen leefden in Afrika en daar ontstond 7 miljoen jaar geleden ook de eerste mens. Dat er 16,5 tot 8 miljoen jaar geleden ook primaten op het Europese continent leefden, staat vast. Voor Begun en Kordos levert het polsbotje het overtuigende bewijs dat onder die primaten directe voorouders van de mens zaten en dat hun nazaten weer teruggingen naar Afrika toen het klimaat in Europa en Azië verslechterde.
De algemene theorie tot nu toe is dat de Euraziatische aapachtigen simpelweg uitstierven toen het hier te koud voor hen werd en dat de lijn waaruit de mens voortkomt, zich altijd in Afrika heeft opgehouden. Maar Begun en Kordos wijzen erop dat er in Afrika geen resten zijn gevonden die wijzen op een directe voorouder ouder dan zeven miljoen jaar geleden.
Het Rudapithecus-vrouwtje Gabi en haar familie zijn opgegraven op een landje van zo’n 30 vierkante meter, een drie meter dikke laag botten en plantenresten, in een duizend jaar oude zilver- en kopermijn. Op het terrein zijn tot nu toe overblijfselen van 21 Rudapithecus en een andere apensoort gevonden, plus resten van neushorens en tal van andere dieren.
,,Dit was een subtropisch moeras. Alles wat doodging, zonk naar de bodem en stapelde daar op,’’ verklaart Kordos de rijkdom van de vindplaats. Sinds 1971 komt er iedere zomer een groep paleontologen naar Rudabánya. Het is minutieus werk dat veel geduld vraagt. Ieder jaar wordt pakweg een halve vierkante meter afgegraven. Deze zomer leverde dat uiteindelijk een oogst van 25 dierlijke resten op.
Na het graven begint pas het eigenlijke onderzoek van passen, meten, vergelijken en conclusies trekken. Die kunnen ook wel eens fout zijn. Toen Gabi’s schedel jaren geleden werd opgegraven, werd ze Gábor gedoopt. Een jaar later dook een kaak op die precies bij de schedel paste. Uit de tanden bleek dat het veronderstelde mannetje een vrouwtje was. Maar dat het polsbotje zo’n verrassing op zou leveren, lijkt Kordos niet waarschijnlijk.
Het belang van de opgraving in Rudabánya is zo groot, dat de National Geographic sinds kort een deel van de kosten financiert. Dat geld, en de steun uit Canada, zijn hard nodig, zegt Kordos, want Hongaars budget is er nauwelijks. ,,Het enige Hongaarse geld dat erin gaat, zijn mijn werkuren en de kilometers die mijn auto maakt. Volgens mij beschouwt iedereen in Hongarije dit eigenlijk een beetje als mijn persoonlijke hobby. ’’ zegt Kordos.
Hongarije telt meer belangrijke paleontologische vindplaatsen. Twee jaar geleden werden in een bruinkoolmijn in Bükkábrány vijftien acht miljoen jaar oude stompen van cipressen gevonden die door omstandigheden niet waren versteend. Een deel daarvan is tentoongesteld in het Noord-Hongaarse Ipolytarnóc, in het paleontologisch museumpark dat daar is opgezet rond een groot aantal prehistorische dierensporen en andere lokale vondsten.

dinsdag 1 september 2009

DE ROMANTIEK VAN HET VOOROORLOGSE BUDAPEST

Het golfslagbad bij het Gellért Hotel was er al, het reuzezwembad op het Margit-eiland is niet meer, en de elegante hotels langs de Donau hebben plaats gemaakt voor betonnen monsters. Budapest 1938: een romantische, herkenbare stad, maar toch net anders. Wie kan zich nog serveersters in dirndeljurkjes voorstellen?


IJZIGE RELATIES

Een molotovcocktail naar de Slowaakse ambassade in Boedapest, de Hongaarse president die met een forse politiemacht de toegang tot Slowakije wordt verboden, nationalistische demonstraties aan beide zijden: de verhoudingen tussen buurlanden Slowakije en Hongarije waren al langer koel, maar ijzig is sinds afgelopen week een beter woord. Sinds 1 september is er nog wat nog wat olie op het vuur gegoten met de invoering van een nieuwe Slowaakse taalwet die het gebruik van Hongaars en andere minderheidstalen in het openbare leven moet inperken.
Nu was het idee van de Hongaarse president László Sólyom om uitgerekend op 21 augustus, een Slowaakse nationale feestdag, in het Slowaakse Komarno een monument van de heilige Hongaarse koning István te willen onthullen, misschien niet het meest tactische. Maar Grigorij Mesežnikov, directeur van het Slowaaks politiek onderzoeksinstituut IVO, wijt de poolkou toch vooral aan de Slowaakse regeringpartijen.
Coalitiepartners SNS (de Slowaakse Nationale Partij) en en HZDS (Beweging voor een Democratisch Slowakije) zijn openlijk anti-Hongaars, maar ook premier Robert Fico’s Smer (Richting) heeft een nationalistische inslag, aldus Mesežnikov.
Tien procent van de Slowaakse bevolking is Hongaarstalig. Retoriek tegen de minderheid maakt deel uit van het binnenlandse politieke spel. ,,De regeringspartijen trekken de etnische kaart zodra hen dat goed uitkomt. Bij de presidentsverkiezingen werd oppositiekandidate Iveta Radicova bijvoorbeeld verweten dat ze steun van de Hongaren kreeg en dus niet Slowaaks genoeg was.’’
De weigering om Sólyom toe te laten past volgens Mesežnikov in dat spel. ,,Zijn bezoek was al lang bekend. Het besluit om hem op het laatste moment de toegang te ontzeggen, moest de aandacht van problemen in de regering af te leiden. Een dag eerder had Fico de SNS vanwege een reeks corruptieschandalen het ministerie van milieu afgenomen. De kranten stonden daar uiteraard bol van. Maar een dag later schreef iedereen alleen nog maar over Sólyom’s bezoek en de Hongaren”. En de tactiek werkt, zegt hij. ,,Zelfs mensen die kritisch zijn over de corruptieschandalen onder deze regering, zijn nu positief over het doortastende optreden ten opzichte van Hongarije.”
De anti-Hongaarse kaart leidt ook af van andere problemen zoals de economische crisis, waarvan de gevolgen pas nu echt duidelijk beginnen te worden. Mesežnikov: ,,De aanhangers van deze regering horen economisch tot de meest kwetsbare groepen, dus hebben de coalitiepartijen er alle belang bij om de aandacht af te leiden met de introductie van het idee van een etnische natie met de Slowaken als echte eigenaren van het land. ”
De omstreden taalwet onderstreept de gedachte van een etnische staat eens. De beperking van het gebruik van het Hongaars in het onderwijs en het openbare leven moet Hongaren op hun plaats zetten, zegt Mesežnikov. Zo mogen Hongaarse kinderen straks niet meer de Hongaarse namen van Slowaakse steden leren. In gebieden waar minderheden minder dan 20 procent van de bevolking uitmaken, moet bij officiële instanties, van gemeentehuizen en rechtbanken tot aan ziekenhuizen en dokterspraktijken, het vervolg Slowaaks worden gegebruikt.
Dat kiezers gevoelig zijn voor zulke anti-Hongaarse retoriek, verklaart Mesežnikov uit de kloof die er toch al tussen beide bevolkingsgroepen bestaat. ,,Er is van oudsher weinig contact tussen Hongaren en Slowaken. Dat maakt het makkelijk mensen te bespelen,’’ zegt hij.

zaterdag 22 augustus 2009

ZIGEUNERMOORDEN

Ontelbare uren geduldig en ongetwijfeld bij tijd en wijle ook zeer saai politiewerk lijken afgelopen dagen resultaat te hebben gebracht: vrijdagochtend vroeg arresteerde de Hongaarse politie vijf mensen die verdacht worden van de reeks aanslagen in zigeunerwijken het afgelopen jaar.
Enkele weken geleden had de politie 100 miljoen forint uitgeloofd voor de beslissende tip. Maar de arrestaties waren uiteindelijk het resultaat van eigen politiewerk, waarbij de Hongaren hulp hebben gekregen van de in seriemoorden veel ervarenere FBI. Het was de mobiele telefoon die de daders fataal geworden schijnt te zijn. De onderzoekers hebben alle mobiele gesprekken rond de tijd van de aanslagen, zo'n 4,5 miljoen in het totaal, geanalyseerd. Dat leverde een patroon op dat uiteindelijk naar de daders leidde.
Hoewel de politie tot nu toe weinig over de gearresteerden heeft losgelaten, is inmiddels wel duidelijk uit welke hoek ze komen. Een van hen is een uitsmijter in een café in de Oosthongaarse stad Debrecen, een man met een kaalgeschoren kop die volgens ooggetuigen tal van Nazi-tatoeages draagt. Ook zijn broer werd aangehouden. Het café schijnt een vaste stek te zijn van de harde kern van de voetbalclub in Debrecen. Het is, ironischerwijze, gevestigd in de kelder van het gebouw van de lokale rechtbank.
Daarmee kunnen we alle theorieën over de moorden die het afgelopen jaar in de rechtse Hongaarse pers de ronde deden, gevoegelijk naar de prullenbak verwijzen. De eerste was dat de daders in kringen van woekeraars gezocht moesten worden. Had best gekund, na de eerste moord. Woekeraars, die rentepercentages van 50 tot 100 procent per maand berekenen, zijn vaak inderdaad niet mals met hun strafmaatregelen. Een aardige bijkomstigheid is dat ze, net als hun slachtoffers, meestal zigeuner zijn. Alleen, na de tweede aanslag, tweehonderd kilometer verderop, werd die theorie al minder waarschijnlijk, want woekeraars werken zeer plaatselijk.
De tweede theorie die in rechtse kring opgang deed, was dat het om afrekeningen in de drugs- en prostitutiewereld ging. Die theorie werd onhoudbaarder naarmate er meer slachtoffers vielen, waaronder een man van een jaar of 45 die al 25 jaar iedere dag braaf naar zijn werk ging. Niet alleen geen waarschijnlijke drugshandelaar, maar ook nog eens een zigeuner die absoluut niet voldeed aan het clichébeeld dat rechtse media zo graag verspreiden: dat van een arbeidschuwe minderheid die leeft van uitkeringen en verantwoordelijk is voor het overgrote deel van de Hongaarse misdaad.
Dat clichébeeld is waarop de extreemrechtse Jobbik gedijt en bij de afgelopen Europese verkiezingen 15 procent van de stemmen wist binnen te slepen. Die partij zat afgelopen tijd wat met de moorden in de maag. Het is moeilijk propaganda voeren dat zigeuners de bron zijn van alle misdaad, als ondertussen met de regelmaat van de klok zigeunerhuizen de fik ingaan en de uit de vlammen vluchtende inwoners in koelen bloede worden afgeknald. Prettig voor Jobbik was dat die zigeuners uit bezorgdheid burgerwachten gingen vormen die af en toe op negatieve wijze de pers halen, bijvoorbeeld als ze een paar jagers in een zwarte SUV hebben aangehouden, omdat de seriemoordenaars ook een donkere SUV reden.
Hongaren hebben het niet zo op zigeuners, maar de reeks moorden begon de laatste tijd ook gewone burgers zorgen te baren, zeker toen onlangs een moeder werd doodgeschoten en haar 13-jarige dochter levensgevaarlijk gewond in het ziekenhuis terechtkwam. Maar Jobbik vond de volgende theorie: ze hadden aanwijzingen dat de moorden werden gepleegd door een buitenlandse geheime dienst die Hongarije wilde destabiliseren.
Dat idee vatte zelfs buiten Jobbik post. Een gematigd conservatieve politicoloog vertelde mij niet zo lang geleden serieus dat hij uit betrouwbare bron had vernomen dat dat van die geheime dienst echt waar kon zijn. Er zouden zelfs al twee Roma zijn gearresteerd die banden hadden met Slowakije en die de wapens hadden geleverd (zo kun je toch de zigeuners zelf weer schuld geven van de moorden).
De achtergrond zou zijn dat het de Slowaken een argument zou geven om de omstreden taalwet in te voeren die het spreken van Hongaars in Slowakije moeilijker maakt. Je kunt als Hongarije niet klagen over discriminatie van Hongaren in Slowakije als je eigen zigeunerminderheid zo bedreigd wordt. Zoiets, in elk geval. De Hongaarse regering zou er erg mee in zijn maag zitten, want het naar buiten brengen van de kwestie zou de relaties met het buurland zeer verslechteren.
Een vierde mogelijkheid die in rechtse kring werd geopperd, was dat de linkse regering zélf achter de moorden zat, om op die manier rechts in diskrediet te brengen en de spanning in de samenleving in leven te houden.
Helaas voor de bedenkers van al deze theorieën: de daders zijn blijkbaar precies het soort mensen die je achter zo'n reeks moorden zoekt. Dat schijnt sommigen oprecht te verbazen. De rechtse nieuwszender Hír TV bracht de arrestaties in elk geval onder de kop: ,,De seriemoordenaars zijn geen Roma''.

woensdag 19 augustus 2009

PICKNICK

Het had een Hongaars-Oostenrijks feestje moeten worden, met wat toespraken en muziek, met bier en wijn, ketels met goulash en gebarbecuede worsten: de Pan-Europese Picknick die Hongaarse oppositieleden en hun Oostenrijkse sympathisanten op 19 augustus 1989 organiseerden bij Sopronkőhida, op de Oostenrijks-Hongaarse grens. De picknick was bedoeld als vredesdemonstratie die de afbraak van het IJzeren Gordijn tussen Oost- en West-Europa moest ondersteunen. Niemand verwachtte dat honderden Oostduitsers de gelegenheid zouden grijpen om de grens te bestormen en het communistische systeem te ontvluchten.
De overrompelde initiatiefnemers zagen het geschrokken aan, want ze hadden geen idee wat voor gevolgen de massavlucht voor henzelf zou hebben. De picknick had weliswaar de steun van Imre Pozsgay, een hervormingsgezind lid van het communistische politbureau. Maar veel organisatoren wachtten desondanks nog wekenlang angstig op de klop op de deur van de geheime dienst. ,,De wetenschap dat ik Pozsgay’s geheime telefoonnummer op zak had, was heel geruststellend,’’ aldus László Nagy, een van de organisatoren in een herdenkingstoespraak. Pas toen de Hongaarse regering op 11 september de grens officieel voor Oostduitsers openstelde, durfde iedereen weer opgelucht adem te halen.
Hongarije was sinds jaren een geliefde vakantiebestemming waar Oost- en Westduitsers elkaar ontmoetten. Maar in 1989 besloten duizenden Oostduitsers na afloop van hun vakantie niet naar huis terug te keren. De Hongaren hadden inmiddels reisvrijheid en ze waren begonnen met de ontmanteling van hun deel van het IJzeren Gordijn. Andere Oost-Europeanen mochten de grens weliswaar niet zomaar over, maar toch gaf het de DDR-burgers hoop.
Massaal sloegen ze hun tenten op: op campings, bij kerken, midden in Boedapest. De Hongaarse regering wist er niet goed raad mee. Communistische broederstaten vonden toch al dat de Hongaren gevaarlijk ver gingen. De DDR-burgers hun zin geven en ze zomaar laten gaan was dan ook een probleem. Maar hen met geweld terugsturen, daar was de stemming in Hongarije van 1989 niet meer naar. En dus veranderden de kampeerterreinen geleidelijk in spontane vluchtelingenkampen waar niemand raad mee wist.
De grensbestorming maakte een abrupt einde aan deze patstelling. De picknick was nog niet eens officieel begonnen toen enkele honderden Oostduitsers simpelweg de hekken van de grenspost openduwden. Commandant Arpád Bella had geen orders voor zo’n gelegenheid, maar besloot niet te laten schieten, omdat hij, zoals hij later verklaarde, anders een bloedbad voorzag. Overigens zouden latere vluchtelingen niet zo gelukkig zijn. Voordat de regering op 11 september besloot de grenzen open te stellen, kwam er nog één Oost-Duitser om omdat een grenswacht wel op hem schoot.
De picknickorganisatoren schitterden op het moment van de doorbraak door afwezigheid, want die gaven net een persconferentie aan honderden internationale en welgeteld één Hongaarse journalist. De Hongaarse kranten zouden het nieuws de volgende dag allemaal melden op basis van wat de internationale pers erover had geschreven.
Ook de Sopronse parlementariër Dezső Szigeti miste door de persconferentie de eigenlijke doorbraak. Toen hij een kwartier arriveerde, stond er een schier eindeloze reeks achtergelaten Oostduitse Trabanten langs de weg naar de grens. ,,Tegen de tijd dat ik bij de grens aankwam, waren er al honderden mensen overheen gegaan. De grenssoldaten waren enorm opgelucht dat ze niet hoefden te schieten.”
Volgens Szigeti, destijds lid van de juridische commissie van het Hongaarse parlement, hing eigenlijk al in de lucht dat de regering de grens op zou stellen. Het uitreisverbod druiste in tegen alle ontwikkelingen die sinds twee jaar in Hongarije gaande waren. ,,Het begon in 1987-1988 met de afschaffing van de wet dat een familie maar één huis mocht bezitten. Sommigen waarschuwden dat dat de feitelijke afschaffing van het communisme inluidde. De reactie was toen: nou, dan is dat maar zo.”
De echte Hongaarse bolsjewisten waren inmiddels vrijwel uitgestorven, zegt Szigeti. Er was een neiuwe generatie partijleiders aan de macht die verandering wilde. ,,Die hadden hun opleiding in Londen gehad, niet in Moskou. Ze waren partijlid omdat je anders geen goede baan kreeg, maar ze hadden niets meer met het systeem. De picknick was in feite het eindspel van een ontwikkeling die al lang gaande was.”
De massadoorbraak heeft onmiskenbaar het einde van het communisme versneld. Toen de Oostduitsers eenmaal weg konden, werd de val van de Berlijnse Muur, het belangrijkste symbool van de Koude Oorlog, onafwendbaar. Maar het systeem liep op zijn laatste benen en ook zonder de picknick zou de kaart van Europa uiteindelijk zijn veranderd, menen zowel Szigeti als László Nagy. ,,Alleen misschien op een latere dag, of op een andere wijze, bloediger,” aldus Nagy.

zondag 16 augustus 2009

CONCERT

Neonazi's wilden demonstreren, gisteren in Budapest. Het was de sterfdag van Hitler, Rudolf Hess, en in vorige jaren hadden extremisten uit heel Europa ook al succesvol herdenkingen in de Hongaarse hoofdstad georganiseerd. Hongarije hecht erg aan vrijheid van meningsuiting, een erfenis uit het communisme, toen die vrijheid niet bestond, en in het verleden werd de bijeenkomst dan ook gedoogd.
Dit jaar liep het anders. Afgelopen mei konden aanhangers van de Hongaarse Garde nog demonstreren tegen de 'Holocaustleugen', maar afgelopen week waarschuwden diverse Hongaarse politici, waaronder - voor het eerst - president Sólyom, voor het eerst dat Hongarije niet de neonazi-vergaarbak van Europa moet worden en drongen bij de politie aan op een verbod van de herdenking. De Hongaarse politie heeft daarvoor niet zo heel veel middelen, juist vanwege het belang van de vrijheid van meningsuiting, maar ze verwees de demonstratieaanvraag toch naar de prullenbak, met als argument dat die het verkeer zou hinderen. Er werden in het totaal dertien of veertien verschillende aanvragen ingediend, door allerlei personen en organisaties, maar stuk voor stuk werden ze met hetzelfde argument afgewezen.
Er werd uiteraard wel rekening mee gehouden dat de neonazi's alsnog zouden proberen om een illegale bijeenkomst te houden. Als dat zou gebeuren, zou de politie hard optreden, werd vooraf al gezegd. Maar dat bleek uiteindelijk niet nodig, want geen skinhead deed een poging Hess alsnog in het openbaar te herdenken. Wat wel door zou gaan, kondigen de extrmeisten op diverse websites aan, was het concert dat ze 's avonds gepland hadden. Waar dat plaats zou vinden, hielden ze geheim.
Een dagje naar het platteland leek de beste garantie om gegarandeerd niet in politiecharges of traangaswolken terecht te komen. Wie schetst dus onze verbazing, toen zich rond het middaguur een stuk of tien politiewagens en een ambulance op een landweggetje vlak bij ons huis verzamelden. Het leek een beetje een scène uit een film en mijn eerste gedachte was dat er bij de buren een ernstig misdrijf was gepleegd. Maar de agenten die uit de auto's kwamen, droegen het soort laarzen dan bij skinheads, militairen en mobiele eenheid geliefd is en dat je niet direct met een moordonderzoek associeert.
Elders in het dorp stonden politiewagens. Het wemelde van de agenten in de anders zo rustige gemeente. Ook buiten het dorp bleken politieagenten te staan, die iedere auto die naar het dorp toereed, aanhielden en controleerden.
Het kwartje viel. Een aantal jaren geleden heeft een leider van de Hongaarse tak van de internationale neonaziorganisatie Bloed en Eer een gebouw van de voormalige landbouwcoöperatie gekocht, waar af en toe bijeenkomsten worden gehouden. Een perfecte plek voor een concert.
Overal op straat volgenden mensen de gebeurtenissen, die overigens niet erg spannend waren. De agenten hielden zich vooral onledig met eindeloos ouwehoeren en met langdurige telefoongesprekken via hun mobieltjes. Ze waren duidelijk aan het wachten.
Volgens de buurvrouw waren de agenten gestuurd, omdat skinheads een dag eerder in een ander dorp mensen hadden lastiggevallen. Ze was er behoorlijk ongelukkig over dat zulke mensen in haar dorp rondliepen. Waarom mocht zo'n gebouw eigenlijk aan dat soort volk worden verkocht. In het verleden hadden ze ook al eens voor overlast gezorgd met luidruchtige bijeenkomsten. Dat zou toch verboden moeten worden?
De agenten bleken inderdaad in het dorp te zijn vanwege de neonazi's, die er 's avond hun herdenkingsconcert wilden houden. Traangas en politiecharges heb ik overigens niet gezien. De aanwezigheid van een paar honderd agenten was genoeg om de skinheads ver te houden. Uiteindelijk zijn op de sterfdag van Rudolf Hess alleen enkele honderden antifascisten in Budapest bij elkaar gekomen.

maandag 27 juli 2009

WEG KWIJT

Bij het kerkje van Mogyórod stopt een dubbellange stadsbus met Hungaroring-bezoekers. Als de chauffeur de deuren opent, gaat een luid gejuich en geklap op. "We hebben er anderhalf uur over gedaan. We waren verdwaald," zegt een man die vermoeid en bezweet min of meer uit de bus tuimelt. Verdwaald? In een stadsbus?
Even later komt de chauffeur de bus uit. Verdwaald, inderdaad, bevestigt hij. Het was de erste keer dat hij de route, een speciale dienst tussen de Arpádbrug en Mogyórod die alleen in tijden van Grand Prix wedstrijden bestaat, reed. "Ze hadden gezegd dat er overal bordjes stonden. Nou, mooi niet, natuurlijk" verzucht hij. Gelukkig was er een passagier in de bus geweest met een GPS, die hem de weg kon wijzen, grinnikt hij wat schaapachtig.
De organisatoren van het evenement zijn er groot voorstander van dat zoveel mogelijk bezoekers met het openbaar vervoer komen. Dat scheelt files in het dorp, dat niet echt berekend is op zulke massa's bezoekers. Er is zelfs een speciale halte Hungaroring van de voorstadstrein, de HÉV, die alleen bij dit soort gelegenheden open is. Alleen jammer dat informatie over die halte in de HÉV zelf vrijwel ontbreekt, wat vooral lastig is voor reizigers die niet uit Boedapest, maar van de andere kant komen.
Maar met Hongaars improvisatievermogen is daar een oplossing voor gevonden: voor passagiers die de halte Mogyórod uitstappen, staat een bus klaar om hen naar het parcours te brengen. Die werkt prima, maar zou volslagen overbodig zijn als er iets meer tijd in goede organisatie was gestopt.
Improviseren, daar zijn Hongaren sterren in. Beter dan in organiseren. Bij grootscheepse evenementen vraag je je tot het laatste moment af hoe het ooit goed moet komen. En als het dan echt mis dreigt te gaan, wordt alle creativiteit uit de kast getrokken om alle problemen toch nog recht te trekken. Als je er op ingesteld bent, heeft het zijn voordelen, want je hoeft je pas druk te maken op het allerlaatste moment. Want als de bordjes ontbreken, en je de route niet van tevoren hebt gereden om hem even te kennen, is er gelukkig wel een passagier met een GPS in de bus.

vrijdag 17 juli 2009

KLEDINGVOORSCHRIFT



Het is zo heet dat buiten de mussen van het dak vallen, maar dat schijnt voor tal van Hongaarse bedrijven geen aanleiding te zijn om hun kledingvoorschriften te versoepelen. Ik kan me herinneren dat begin jaren negentig heel Hongarije in trainingspak rondliep, maar die tijden zijn veranderd. Veel bedrijven hebben een expliciet instructieboek met kledingvoorschriften.
Voor mannen zijn ze voorspelbaar: zonder pak, lange mouwen en stropdas hoeven ze niet op kantoor te verschijnen, ook niet als het buiten haast veertig graden is. Voor vrouwen zijn de voorschriften vaak net zo streng:
nette rok tot over de knieën, dichte schoenen, nylon kousen, blouse met bedekte schouders (in sommige gevallen zelfs lange mouwen). Minirokken, diep decolleté, blote schouders, buiken en ruggen, de zomerdracht van een groot deel van de jonge meisjes, zijn imeestal taboe.
Sommige bedrijven, vooral banken, gaan nog verder. Die verplichten hun vrouwelijke personeel om zich op te maken en hun nagels te manicuren en te lakken en schrijven voor dat mannen leren horlogebandjes moeten dragen. En die regels gelden niet alleen voor baliepersoneel, maar ook voor mensen die nooit met klanten in aanraking komen.
Aan de andere kant zijn er ook bedrijven, met name kledingwinkels, die hun personeel juist verplichten sexy mogelijk uit te zien. Niet dat dat echt slim is, zoals de Hongaarse modeontwerpster Kati Zoob ooit opmerkte. Zij neemt in haar eigen winkel juist doorsneevrouwen aan die zich bovendien onopvallend moeten kleden. Tenzij ze zelf oogverblindend zijn, raken vrouwelijke klanten namelijk vooral gefrustreerd als ze moeten concurreren met een bloedmooi jong meisje achter de kassa. Zelfs in dat leuke nieuwe bloesje word je nog niet zo mooi als zij en dat komt de kooplust niet ten goede.
Hongaars personeel is dus gewend aan kledingvoorschriften, maar een Fidesz-gemeenteraadslid in Budapest ging ooit te ver toen hij een kledingcode voor vrouwelijke ambtenaren wilde voorschrijven. Daarin moest wat hem betreft komen te staan dat alleen vrouwen met perfecte benen een rok boven de knie mochten dragen. En blouzen en truitjes moesten bij voorkeur wat langer zijn ,,want maar weinig vrouwen hebben een buik die het verdient getoond te worden.'' Het voorstel heeft het niet gehaald.


woensdag 8 juli 2009

PARKONDERHOUD

De ochtendstilte, en mijn slaap, wordt om kwart over zeven ruw verstoord door het geluid van een gemotoriseerde snoeischaar. Voor de firma Remondis, in Vác verantwoordelijk voor vuilnis ophalen, parkonderhoud en dat soort zaken, is de ochtend begonnen en dezer dagen houdt het bedrijf zich onledig met het snoeien van de heggen in de laan voor ons huis.
Kwart over zeven is vroeg, maar waar klaag ik over? Ze hebben ons in het verleden wel eens vroeger weten te verrassen. We hebben ook al snoeiwerkzaamheden om zes uur 's ochtends meegemaakt en twee maanden geleden tuften Remondis-medewerkers luid ronkend op een grote straatstofzuiger met schrapende borstels over de stoep. Om vier uur 's ochtends, wel te verstaan.
Omdat dat toch echt wat te gek was, schreven we de firma een brief, met een afschrift naar de gemeente. Na een paar weken kregen we antwoord van Remondis, dat simpelweg schreef dat ze de werkzaamheden in opdracht van de gemeente verrichtten en er dus niets aan konden doen. Al was dat antwoord niet echt wat we ervan gehoopt hadden, toch lijkt onze klacht geholpen te hebben, want sindsdien beginnen ze nooit meer voor zevenen, wat voor Hongaarse begrippen een hele schappelijke tijd is.
Eerlijk is eerlijk, er is over de firma Remondis ook heel wat goeds te zeggen. Het park voor onze deur wordt over het algemeen prima onderhouden. Regelmatig trekken er schoonmaakploegen door om gestolen prullenbakken te vervangen of om rondslingerende bierblikjes, plastic flessen, glasscherven en babyluiers te verwijderen, want een deel van de gebruikers sgeeft helaas minder om een schoon park dan de gemeente.
De grasvelden zijn meestal netjes gemaaid, de rozenperken gewied en de bloemperken worden regelmatig van nieuwe plantjes voorzien. Toen hele park onlangs door de overstomende Donau met een dikke sliblaag was bedekt, waren er zelfs in het weekend mensen in de weer om de paden schoon te maken. Ook andere delen van Vác, zoals het hoofdplein, zien er dankzij het werk van Remondis altijd schoon en vriendelijk uit.
De werknemers van Remondis schijnen sowieso nooit te beroerd om te werken. Behalve om vier uur 's ochtends en op weekenden na een overstroming verschenen ze tot onze stomme verbazing afgelopen jaar ook op Tweede Kerstdag en Nieuwjaarsdag om het huisvuil op te halen. Om zeven uur 's ochtends, uiteraard. En dat is voor het Remondis-personeel al heel erg laat.

zaterdag 4 juli 2009

ZIGEUNERMUZIEK

Zigeunerstrijkjes. Samen met paardenshows en meisjes in kleurige klederdracht zijn ze de molens, klompen en tulpen van Hongarije. Maar het traditionele zigeunerstrijkje met violen en cimbaal, dat melancholische Hongaarse tonen aan de restauranttafel komt spelen, dreigt te verdwijnen. Restaurants hebben er geen geld meer voor. En een nieuwe generatie musici geeft de voorkeur aan authentieke Romamuziek, jazz of hiphop.
Musici behoren tot de elite van de Hongaarse Roma. Veel families spelen al generaties lang op bruiloften en partijen of in restaurants. Componist Franz Liszt, zelf Hongaar, noemde de orkestjes ooit ,,een wezenlijk onderdeel van onze cultuur.” Onder het communisme waren restaurants staatseigendom en kregen een budget om zigeunermusici in te huren. Maar die staatsteun is weg en toeristen vinden de orkestjes vaak oubollig.
,,De muziek van restaurantorkestjes heeft weinig met zigeunermuziek te maken, behalve dat hij door zigeuners wordt gespeeld. Het is eigenlijk een mengsel van Hongaarse volksmuziek en oude internationale tophits dat tegenwoordig weinig populair is,” zegt Gusztáv Varga. Hij is oprichter van Kalyi Jag, een Roma groep die wereldbekendheid kreeg met een totaal ander muzikaal geluid, en van de gelijknamige Kalyi Jag School, een middelbare school voor vooral Romajongeren met veel nadruk op kunst.
Varga, zanger, gitarist en componist, stamt uit een oude muziekdynastie. Als jongen flirtte hij kort met de popmuziek, maar een kroegincident deed hem anders besluiten. ,,Thuis hadden we een heel repertoire aan overgeleverde echte Romamuziek en op goed moment zong mijn vader in een café een Romani lied. De kroegbaas verstond de tekst niet en wilde daarom dat hij stopte. Ik maakte een vertaling en de man bleek verbijsterd dat zigeuners zulke prachtige eigen muziek hadden. Toen dacht ik: daar moet ik iets mee doen.”
Dat werd Kalyi Jag, een muziekgroep die oude Romani melodieën nieuw leven inblies, aangevuld met Varga’s eigen composities en met motieven uit de Balkan, Rusland en andere gebieden waar Roma leven. Het leverde een geluid op dat eerder aan India of het Midden-Oosten doet denken dan aan Centraal-Europa en dat navolging kreeg van jonge, succesvolle groepen als Mitsoura en Ando Drom.
,,Het was het hetzelfde moment waarop Roma in Catalonië de flamencojazz ontwikkelden. In Moldavië kwam rond die tijd ook een vernieuwingsbeweging op gang,” zegt Varga. Maar de traditionele Hongaarse zigeunerorkestjes moesten niets hebben van al die nieuwigheden en thuis kreeg Kalyi Jag eerst geen poot aan de grond.
Internationaal brak de groep echter al bij het eerste album door. Er werden twee miljoen exemplaren van verkocht en de restaurantstrijkjes kregen van toeristen plotseling zo vaak de vraag om iets te spelen ,,zoals Kalyi Jag’’ dat ze uiteindelijk bij Varga aanklopten om bijles.
Intussen kiezen nog maar weinig jonge musici voor een traditionele opleiding tot primás, eerste violist. ,,De instrumenten, violen en cimbalen, zijn duur, de toekomstperspectieven zijn te onzeker en de smaak van de jongeren is inmiddels een totaal andere,’’ zegt Varga, die zelf zijn eerste gitaar bouwde. ,,Maar dat betekent niet dat die jongeren geen muziek meer maken. Dat stopt niet. Muziek zit diep in onze cultuur, die komt niet uit ons hoofd, maar uit ons hart.”

woensdag 1 juli 2009

HOOGWATER

Onzinnige verboden zijn ervoor om overtreden te worden. Dat geldt dus ook voor het bordje 'Overstromingsgebied - verboden te betreden' dat sinds vorige week op een boom aan het begin van onze straat hangt. Het maakte onderdeel uit van de 'werkzaamheden ter bescherming tegen overstroming' die ergens vorige week donderdag begonnen en waarvoor vrijwilligers werden gevraagd hun schep mee te nemen. Dat betekende dus zandzakken vullen, theoretisch althans: aangezien het hoogwater dat verwacht werd, nou ook weer niet zó hoog was, zijn er erg weinig zandzakken gevuld.
Maar iets moest er toch gebeuren, moeten lokale ambtenaren hebben gedacht. Dus werd dat bordje opgehangen, samen met een paar rood-witte linten, van die politielinten, die de ingangen naar het park voor onze deur moesten afsluiten. Want ja, stel je voor dat iemand niét door zou hebben dat dat park langzaam maar zeker onder water liep en natte voeten op zou lopen. Zou kunnen, toch? Van een overheid die er normaal gesproken maanden over doet om enorme kuilen in de weg te repareren, was het wel een opmerkelijk zorgzaam en onzinnig gebaar.
De linten hielden het dan ook niet langer dan een paar uur. De vele dagjesmensen, ramptoeristen kon je ze gezien de beschaafde hoogte van de overstroming niet noemen, trokken zich uiteraard niets aan van lint of bordje, en zolang het water niet hoger komt dat nu, levert het hoogwater vooral een hoop gratis zomerplezier voor het hele gezin.
Aanvankelijk zag je een enkeling, meestal jong en wat alternatief gekleed, die de schoenen uittrok en plensend door het water ging, verbaasd aangestaard door de rest van de voorbijgangers. Onze ene hond vond het ook fantastisch (andere honden moesten van hun baas helaas aan de lijn blijven, opdat ze niet nat werden) en joeg met enthousiasme door het water achter ballen en onduidelijk ongedierte aan.
Maar in de loop der dagen durfden steeds meer mensen. Inmiddels lijkt het park haast een alternatief strand geworden, waar kinderen in hun zwembroek door het water rollen en ouders hun peuter-in-luier laten voetje baden, terwijl bejaarde dames op weer drooggevallen grasvelden in het zonnetje liggen. Maar goed dat ze niet weten dat wij dezer dagen nog een waterslang hebben gesignaleerd.
Bij de kabelbaan in de speeltuin, waar de overheid in het kader van de overstromingswerkzaamheden het zitje heeft weggehaald (net als bij de schommels, trouwens) in heeft een ondernemend persoon met een stevig touw een eigengemaakt zitje aan het katrol bevestigd, zodat kinderen weer naar hartelust kunnen roetsjen.
Het zal vast nog een keer erger worden met die overstromingen. Iedereen die ons huis ziet, vindt het fantastisch, maar begint meteen over de kans op hoogwater. Terecht: onze buurman heeft de afgelopen jaren al twee keer de kelder uit moeten pompen en toen kwamen de ratten door de wc naar boven. Op echt hoogwater zit ik dus niet echt te wachten, al hebben we geen kelder. Maar als het zo is als nu, is het best gezellig, moet ik zeggen.

zondag 28 juni 2009

DAKLOZEN

Volgens recente schattingen zijn zo'n 25.000 tot 35.000 Hongaren dakloos. Vrijwel iedere Hongaar die ik ooit over dat probleem heb gesproken, denkt dat het aantal daklozen de afgelopen jaren enorm is gestegen en wijt dat aan de slechte economische omstandigheden. Dakloos worden is naast je baan verliezen voor veel Hongaren dan ook het schrikbeeld van de economische crisis.
Nu herinner ik me uit het begin van de jaren negentig ook daklozen, maar of het er meer of minder waren dan nu, daar durf ik niets over te zeggen. Maar het daklozenprobleem blijkt al veel ouder te zijn dan de systeemwisseling. Volgens een in 1980 gehouden volkstelling leefden op dat moment 120.000 Hongaren niet in een echte woning. 90.000 van hen woonden in weinig opwekkende arbeidershotels, waar ze met een aantal man een spartaanse kamer deelden.
Een deel van die mensen had wel een woning, maar die zover van hun arbeidsplaats vandaan dat ze hun familie thuis moesten achterlaten. Echt dakloos waren ze weliswaar niet, maar het scheelde niet veel. Dat was een van de prijskaartjes was die aan de socialistische garantie op een baan hing. Je had immers niet alleen een werkgarantie, maar ook een werkverplichting. En als je in eigen dorp of direct in de buurt geen baan kon vinden, was een baan ver van huis en een leven in een arbeidershotel de enige oplossing.
Volgens diezelfde volkstelling waren er in 1980 ook nog eens 30.000 mensen die in een garage, hut of grot leefden. Een deel van hen had ook een baan, hoewel in deze groep ook mensen waar zelfs het socialisme geen raad mee wist. In de jaren daarna zou het daklozenprobleem alleen maar toenemen, omdat een aantal arbeidershotels dichtging. Een studie uit 1987 schatte het aantal daklozen op 30.000 tot 60.000, en eind 1989 was er sprake van 45.000 mensen zonder eigen huis.
Ook nu heeft een deel van de daklozen wel degelijk een huis, alleen niet op de plaats waar ze leven. Er is nog steeds een groep mensen die uit hun dorp zonder enig perspectief op werk naar de stad trekken in de hoop daar iets te vinden. Bij gebrek aan sociale woningbouw komen ze vaak op straat of op zijn best in een daklozenopvang terecht.
Het idee dat het aantal daklozen is toegenomen komt misschien daardoor dat ze zichtbaarder zijn dan vroeger. Het Maltezer Kruis en andere hulporganisaties hebben bijvoorbeeld dagelijkse soepkeukens op diverse punten in de stad, waar zich rond etenstijd hele menigtes verzamelen, niet alleen daklozen trouwens, maar ook bejaarden die op die manier hun pensioentje oprekken.
Bovendien blijkt de mentale en fysieke toestand van de daklozen te verslechteren. Een veel groter deel van de daklozen dan vroeger heeft psychiatrische problemen of is alcoholist. Dat is ook de groep die zich niet aanmeldt voor de daklozenopvang die Budapest wel degelijk kent. Iedere ncht blijkt een deel van de bedden in die opvang leeg te staan. In het merendeel van de opvangplaats is alcohol verboden, en dat houdt verstokte drinkers buiten de deur en op de straat en in de metrostations.
Overigens is de angst van Hongaren om dakloos te worden niet helemaal irreeel. Eind vorig jaar schatte Miklós Vecsei van het Maltezer Kruis dat zo'n 3 miljoen mensen op de drempel van de dakloosheid leven. Dat cijfer is zeer ruim genomen: Vecsei telde daarbij mee iedereen die een hypotheek op zijn woning heeft, in onderhuur zit of bij familie leeft.
Maar wie een hypotheek heeft en zijn baan kwijtraakt, heeft inderdaad een serieus probleem. Volgens de directeur van een opvanghuis in Budapest melden zich tegenwoordig haast iedere dag wel mensen aan die werkloos zijn geworden en daardoor ook hun huis zijn kwijtgeraakt.