Renate Kovács is de eerste in haar familie die studeert. De 20-jarige Hongaarse Roma, studente aan de Economische Hogeschool in Boedapest, kent sowieso geen andere Romastudenten. Haar ouders, beiden marktkooplieden, hebben haar altijd gesteund, maar veel zigeunerouders onderschatten het belang van een opleiding, zegt ze. ,,Romameisjes van mijn leeftijd zijn getrouwd en hebben kinderen.”
Haar leergierigheid maakte van Kovács tot een overtuigende kandidaat voor het Romasterprogramma, een initiatief van het Hongaarse Business Leaders Forum (HBLF). Het programma is een steuntje in de rug voor veelbelovende leerlingen uit Romafamilies met een sociale en financiële achterstand. Zo’n dertig jongeren krijgen inmiddels maandelijks een studiebijdrage van 20.000 forint, zo’n 77 euro. Dat lijkt niet veel, maar voor Kovács maakt het een enorm verschil. Haar schoolboeken, zo’n 30.000 forint, waren voor haar anders nauwelijks op te brengen geweest.
Kovács wordt gesponsord door de Raiffeisenbank, die ook voor een mentor heeft gezorgd waar ze terecht voor advies over zaken waarbij haar familie haar niet kan helpen. Komende zomer gaat ze in een bankfiliaal werken.
Die werkervaring snijdt aan twee kanten, zegt Vilmos Kozáry van het HBLF. De persoonlijke relatie met een Romacollega stimuleert een mentaliteitsverandering in de betrokken bedrijven. Er woont een half miljoen Roma in Hongaren, maar weinig Hongaren hebben persoonlijke contacten in die gemeenschap.
,,Voor de mentoren is een enorme ervaring om studenten thuis te bezoeken. Je ziet het interesse in sociale kwesties op afdelingen waar onze studenten komen, toenemen,’’ zegt Kozáry.
Armoede, werkloosheid, discriminatie en segregatie in het onderwijs zijn nog steeds de dagelijkse realiteit van veel Roma. Maar ondanks alle berichten over de extreem-rechtse Hongaarse Garde die afgelopen najaar werd opgericht en die onder het motto 'verdediging van de Hongaarse waarden' zigeuners het leven moeilijk maakt, is er volgens Kozáry ook een groeiend aantal Hongaren dat achtergestelde situatie niet meer vanzelfsprekend vindt en is bereid er iets aan te doen.
Hij ziet vooral bij jongeren wat veranderen. ,,Die zijn opgegroeid in de traditie van Europese openheid en vinden het minder vanzelfsprekend dan vroeger dat de staat alle sociale problemen oplost,’’ zegt hij. Hongaren zagen sociale problemen volgens hem tot nu toe als iets dat de staat moest oplossen. ,,Maar dat is aan het veranderen onder invloed van internationale bedrijven, die een cultuur van maatschappelijke verantwoordelijkheid mee naar Hongarije hebben gebracht.''
De mentaliteitsverandering blijkt ook uit een groende belangstelling voor Romacultuur. Vorig jaar was op het drukbezochte Szigetfestival een driedaags Romaforum dat uitgebreid aandacht aan de Roma besteedde. Dit jaar had de Nationale Galerie een tentoontoonstelling van Romacultuur.
In de Hongaarse politiek is brede ondersteuning voor wetten die de positie van Roma moeten verbeteren. ,,Extreemrechtse clubs als de Hongaarse Garde richten zich weliswaar tegen zigeuners. Maar in tegenstelling tot sommige buurlanden zijn in Hongarije sinds de val van het communisme nooit partijen aan de macht geweest die anti-Romagevoelens politiek hebben uitgebuit,” zegt Andor Ürmös, hoofd van het Roma-integratiebureau van het ministerie van sociale zaken en, net als de meeste van zijn medewerkers, zelf Roma. ,,We waren in 1993 het eerste Centraal-Europese land dat een minderhedenwet aannam. Er is Romazelfbestuur op locaal niveau, er zijn campagnes tegen discriminatie en tegen segregatie in het onderwijs.”
,,In iedere provincie is een gespecialiseerde pro deo advocaat die zich uitsluitend met discriminatie bezighoudt. Verder heeft de ombudsman voor minderheden een provinciaal netwerk en is de commissie voor gelijke behandeling bezig iets soortgelijks op te zetten,” aldus Ürmös.
Daarmee zijn de problemen de wereld niet uit. Ook binnen zijn eigen ministerie raakt Ürmös soms gefrustreerd over het tempo van de ontwikkelingen. Maar er is veel verbeterd. De resultaten in het onderwijs spreken boekdelen. In 1992 deed bijna de helft van de zigeunerkinderen niet meer dan lagere school. In 2002 ging zo’n 92 procent door naar het voorgezet onderwijs. Zes procent daarvan ging naar het gymnasium, dat toegang geeft tot de universiteit. Niet veel misschien, maar wel tien keer zoveel als tien jaar eerder.
Hoeveel verschil een opleiding uitmaakt, weet Renate Kovács uit eigen ervaring. ,,Ik verberg nooit dat ik Roma ben, maar ik kom nauwelijks discriminatie tegen. Als mensen in mijn omgeving op zigeuners schelden, zeg ik altijd dat ik er ook één ben. Dan weten ze niet meer wat ze moeten zeggen.”
Nieuws en achtergronden over Hongarije van correspondenten Runa Hellinga en Henk Hirs
zaterdag 23 februari 2008
vrijdag 15 februari 2008
PRIVATISERING
Wat hebben Körmend, Kiskunhalás, Tapolca en Mezőtur met elkaar gemeen? Dat ze alle vier in de afgelopen jaren hun gemeentelijke ziekenhuizen hebben geprivatiseerd. En nog iets: dat de oppositiepartij Fidesz, een luidruchtige tegenstander van privatiseringen in de gezondheidszorg, in alle vier gemeenten de meerderheid heeft.
Körmend was de eerste gemeente die jaren geleden zijn ziekenhuis privatiseerde. De instelling werd gratis voor onbepaalde tijd overgedaan aan Hospinvest, inmiddels de grootste exploitant van private ziekenhuizen in Hongarije.
Gratis klinkt overigens mooier dan het is. De onderneming verplichtte zich wel om op grote schaal in het gebouw, de inrichting en de apparatuur te investeren en patiënten te behandelen onder dezelfde voorwaarden die ook in andere ziekenhuizen gelden. Bovendien kreeg Hospinvest alleen het exploitatierecht van het ziekenhuis. De gemeente bleef officieel eigenaar.
De regeling werkt tot ieders tevredenheid, naar het schijnt. Het personeel verdient meer dan elders, de voorzieningen zijn beter dan ze waren en het ziekenhuis scoort goed bij patiënten. Op de internetsite www.hazipatika.hu kunnen patiënten hun waardering voor ziekenhuizen aangeven, en het ziekenhuis in Körmend staat in de provincie Vas op de vijfde plaats.
Tapolca was de meest recente gemeente die besloot het verliesgevende ziekenhuis te privatiseren. In 2005 moest Tapolca 150 miljoen forint uit de gemeentekas bijdragen om het ziekenhuis overeind te houden. Eind 2006 was er sprake van dat een groot deel van de instelling dicht zou gaan. Daarom werd besloten het exploitatierecht van het ziekenhuis over te doen aan de private investeerder Medisyst.
Het kostte burgemeester János Ács geen geringe moeite om zijn partijgenoten te overtuigen dat privatisering de enige mogelijkheid was. Helemaal moeilijk kreeg zijn partijgenoot Jenő Lasztovicza het, die zich als parlementare afgevaardigde van Tapolca moest verantwoorden tegenover zijn partijleiding. Hij nam Ács bij die confrontatie als ondersteuning mee. ,,Maar we zagen geen enkele andere optie,'' verklaarde de parlementarër tegen de Népszabadság. Het was privatisering, of helemaal geen ziekenhuis.
Net als in Körmend hoefde Medisyst niets te betalen voor het exploitatierecht van het ziekenhuis. Maar het bedrijf verplichtte zich wel om de komende vier jaar minsten 1 miljard forint, een kleine vier miljoen euro, in de instelling te investeren. Het eerste dat de patiënten van de vernieuwingen zullen merken, is de verhuizing van het ziekenhuis van het huidige totaal verouderde en uitgeleefde complex met 18 paviljoens naar moderne, van air conditioning voorziene nieuwbouw.
De veranderingen brengen niet alleen voordelen. Zo gaat de gyneacologische en verloskundige afdeling dicht. Maar daar staat tegenover dat de ziekenhuisbedden behouden blijven. Bovendien gaat het ziekenhuis meer ééndags-behandelingen doen, zodat veel patiënten in toekomst aanzienlijk korter in het ziekenhuis hoeven te blijven dan tot nu toe. De winst, die Medisyst uiteraard ooit wel hoopt te gaan maken, moet gaan komen van nieuwe diensten, zoals een rehabilitatiecentrum voor longziektes dat de onderneming wil gaan bouwen.
Het mag vreemd lijken dat Fideszgemeenten op het gebied van ziekenhuisprivatisering een voorlopersrol spelen, gezien het verzet van die partij tegen alles wat naar privatisering in de gezondheidszorg riekt. Maar zo gek is het niet. Hongaarse ziekenhuizen zijn meestal gemeente-eigendom. Dat brengt vooral voor kleinere gemeenten een enorme last met zich mee en juist die kleinere gemeenten hebben vaak een Fidesz-bestuur.
Sluiting van het gemeentelijke ziekenhuis is over het algemeen een weinig aantrekkelijke optie, ook al, omdat die instelling in een kleine gemeente vaak de grootste werkgever is. Het is begrijpelijk dat lokale Fidesz-bestuurders op zoek gaan naar pragmatische oplossingen, ook als die tegen de officiële partijlijn indruisen.
Dat dat pragmatisme niet wordt gewaardeerd door de partijleidng, is inmiddels ook duidelijk. Afgelopen donderdag nam partijleider Viktor Orbán voor de radio officieel afstand van gemeentebesturen die tegen de partijlijn in tot privatisatie besluiten.
Körmend was de eerste gemeente die jaren geleden zijn ziekenhuis privatiseerde. De instelling werd gratis voor onbepaalde tijd overgedaan aan Hospinvest, inmiddels de grootste exploitant van private ziekenhuizen in Hongarije.
Gratis klinkt overigens mooier dan het is. De onderneming verplichtte zich wel om op grote schaal in het gebouw, de inrichting en de apparatuur te investeren en patiënten te behandelen onder dezelfde voorwaarden die ook in andere ziekenhuizen gelden. Bovendien kreeg Hospinvest alleen het exploitatierecht van het ziekenhuis. De gemeente bleef officieel eigenaar.
De regeling werkt tot ieders tevredenheid, naar het schijnt. Het personeel verdient meer dan elders, de voorzieningen zijn beter dan ze waren en het ziekenhuis scoort goed bij patiënten. Op de internetsite www.hazipatika.hu kunnen patiënten hun waardering voor ziekenhuizen aangeven, en het ziekenhuis in Körmend staat in de provincie Vas op de vijfde plaats.
Tapolca was de meest recente gemeente die besloot het verliesgevende ziekenhuis te privatiseren. In 2005 moest Tapolca 150 miljoen forint uit de gemeentekas bijdragen om het ziekenhuis overeind te houden. Eind 2006 was er sprake van dat een groot deel van de instelling dicht zou gaan. Daarom werd besloten het exploitatierecht van het ziekenhuis over te doen aan de private investeerder Medisyst.
Het kostte burgemeester János Ács geen geringe moeite om zijn partijgenoten te overtuigen dat privatisering de enige mogelijkheid was. Helemaal moeilijk kreeg zijn partijgenoot Jenő Lasztovicza het, die zich als parlementare afgevaardigde van Tapolca moest verantwoorden tegenover zijn partijleiding. Hij nam Ács bij die confrontatie als ondersteuning mee. ,,Maar we zagen geen enkele andere optie,'' verklaarde de parlementarër tegen de Népszabadság. Het was privatisering, of helemaal geen ziekenhuis.
Net als in Körmend hoefde Medisyst niets te betalen voor het exploitatierecht van het ziekenhuis. Maar het bedrijf verplichtte zich wel om de komende vier jaar minsten 1 miljard forint, een kleine vier miljoen euro, in de instelling te investeren. Het eerste dat de patiënten van de vernieuwingen zullen merken, is de verhuizing van het ziekenhuis van het huidige totaal verouderde en uitgeleefde complex met 18 paviljoens naar moderne, van air conditioning voorziene nieuwbouw.
De veranderingen brengen niet alleen voordelen. Zo gaat de gyneacologische en verloskundige afdeling dicht. Maar daar staat tegenover dat de ziekenhuisbedden behouden blijven. Bovendien gaat het ziekenhuis meer ééndags-behandelingen doen, zodat veel patiënten in toekomst aanzienlijk korter in het ziekenhuis hoeven te blijven dan tot nu toe. De winst, die Medisyst uiteraard ooit wel hoopt te gaan maken, moet gaan komen van nieuwe diensten, zoals een rehabilitatiecentrum voor longziektes dat de onderneming wil gaan bouwen.
Het mag vreemd lijken dat Fideszgemeenten op het gebied van ziekenhuisprivatisering een voorlopersrol spelen, gezien het verzet van die partij tegen alles wat naar privatisering in de gezondheidszorg riekt. Maar zo gek is het niet. Hongaarse ziekenhuizen zijn meestal gemeente-eigendom. Dat brengt vooral voor kleinere gemeenten een enorme last met zich mee en juist die kleinere gemeenten hebben vaak een Fidesz-bestuur.
Sluiting van het gemeentelijke ziekenhuis is over het algemeen een weinig aantrekkelijke optie, ook al, omdat die instelling in een kleine gemeente vaak de grootste werkgever is. Het is begrijpelijk dat lokale Fidesz-bestuurders op zoek gaan naar pragmatische oplossingen, ook als die tegen de officiële partijlijn indruisen.
Dat dat pragmatisme niet wordt gewaardeerd door de partijleidng, is inmiddels ook duidelijk. Afgelopen donderdag nam partijleider Viktor Orbán voor de radio officieel afstand van gemeentebesturen die tegen de partijlijn in tot privatisatie besluiten.
dinsdag 12 februari 2008
WERELDKAMPIOEN
Imre Horváth is viervoudig wereldkampioen. En zesvoudig Europees kampioen. Voetbal. Nou ja, voetbal, knopenvoetbal. Je bent natuurlijk al snel wereldkampioen in een sport die buiten Hongarije vrijwel niemand kent.
Dat is niet helemaal waar. De Internationale Knopenvoetbalbond telt 25 nationale verenigingen. Eerlijk is eerlijk: sommige van die nationale verenigingen schijnen erg klein te zijn. En allemaal hebben ze op de één of andere wijze een band met Hongarije.
Volgens het dagblad Népszabaság is er zelfs een knopenvoetbalbond in Nigeria. Het enige lid schijnt ooit als student in Hongarije te hebben gewoond en verslaafd te zijn geraakt aan het spel, waarbij grote schijven met een klein slaghoutje over een gladde tafel worden geschoten, het liefst in het doel van de tegenstander. Blijft natuurlijk de vraag tegen wié die eenzame Nigeriaan voetbalt.
De internationale knopenvoetbalbond en de nationale knopenvoetbalbond delen gezamenlijk een kantoor, ergens in een kelder in Budapest. Het zijn twee organisaties die een moeizaam bestaan leiden, want de gemiddelde knopenvoetbalspeler vertoont een grote gelijkenis met de gemiddelde darter en de gemiddelde biljarder: het spel is een leuk tijdsverdrijf in de kroeg.
Maar iedere Hongaarse jongen heeft op zijn tijd wel eens knopenvoetbal gespeeld, op de gang op school, op het gladde parket thuis of bij een vriendje. De meesten groeien erover heen, een enkeling blijft het zijn hele leven doen. Het is, tot trots van Horváth, een echte Hongaarse sport, en niet zomaar ééntje: in 1911 schijnen Hongaren ook al knopenvoetbal gespeeld te hebben. En in 1964 werden de spelregels vastgelegd in een officieel knopenvoetbalboek.
Er is trouwens nog een plek waar knopenvoetbal populair is: in voetbalgek Zuid-Amerika, waar het vermoedelijk op dezelfde manier begonnen is als in Hongarije: met een paar inventieve jongetjes die hun moeders knopendoos hebben geplunderd. Er is één probleem: omdat de regels verschillen, hebben de Zuid-Amerikanen hun eigen wereldkampioenschappen.
Dat is niet helemaal waar. De Internationale Knopenvoetbalbond telt 25 nationale verenigingen. Eerlijk is eerlijk: sommige van die nationale verenigingen schijnen erg klein te zijn. En allemaal hebben ze op de één of andere wijze een band met Hongarije.
Volgens het dagblad Népszabaság is er zelfs een knopenvoetbalbond in Nigeria. Het enige lid schijnt ooit als student in Hongarije te hebben gewoond en verslaafd te zijn geraakt aan het spel, waarbij grote schijven met een klein slaghoutje over een gladde tafel worden geschoten, het liefst in het doel van de tegenstander. Blijft natuurlijk de vraag tegen wié die eenzame Nigeriaan voetbalt.
De internationale knopenvoetbalbond en de nationale knopenvoetbalbond delen gezamenlijk een kantoor, ergens in een kelder in Budapest. Het zijn twee organisaties die een moeizaam bestaan leiden, want de gemiddelde knopenvoetbalspeler vertoont een grote gelijkenis met de gemiddelde darter en de gemiddelde biljarder: het spel is een leuk tijdsverdrijf in de kroeg.
Maar iedere Hongaarse jongen heeft op zijn tijd wel eens knopenvoetbal gespeeld, op de gang op school, op het gladde parket thuis of bij een vriendje. De meesten groeien erover heen, een enkeling blijft het zijn hele leven doen. Het is, tot trots van Horváth, een echte Hongaarse sport, en niet zomaar ééntje: in 1911 schijnen Hongaren ook al knopenvoetbal gespeeld te hebben. En in 1964 werden de spelregels vastgelegd in een officieel knopenvoetbalboek.
Er is trouwens nog een plek waar knopenvoetbal populair is: in voetbalgek Zuid-Amerika, waar het vermoedelijk op dezelfde manier begonnen is als in Hongarije: met een paar inventieve jongetjes die hun moeders knopendoos hebben geplunderd. Er is één probleem: omdat de regels verschillen, hebben de Zuid-Amerikanen hun eigen wereldkampioenschappen.
zondag 10 februari 2008
SCHUURPAPIER
Om ons parket op te knappen, hadden we een professionele schuurmachine nodig. Gelukkig is onze nieuwe woonplaats Vác groot genoeg om in dat soort wensen te voorzien en is er een winkel die dat soort apparaten verhuurt.
Ergens half januari gingen we er voor de eerste keer heen. Het apparaat was er, maar helaas, het schuurpapier niet. Eind van de week, zei het meisje achter de toonbank. Maar eind van de week was het er niet, en de week erop net zo min. Toen we de week daarna belden, was er goed nieuws: het schuurpapier was binnen.
Vol goede moed stapte een vriend van ons naar de winkel om het apparaat op te halen, maar helaas: bij onze drie eerdere bezoeken had niemand gemeld dat er een borg van 50.000 forint nodig was. Dat verzoek was niet onredelijk, al had onze vriend dat geld niet op zak. Merkwaardiger daarentegen was de eis dat de eigenaar van het huis waar de parketvloer lag, persoonlijk langs moest komen om zíjn identiteitskaart te laten zien. Die van onze vriend was niet goed genoeg.
Dat betekende een nieuw bezoek aan de zaak, het vijfde, om het apparaat alsnog op te halen. De vrouw van de baas gaf machine en schuurpapier. Gelukkig was haar man in de zaak: wat deed ze nou, dat schuurpapier hoorde helemaal niet bij die machine. En het goede schuurpapier? Nee, helaas, dat was er niet. Ditmaal gaven we de hoop op dat de winkel ervoor zou zorgen. Na enig aandringen zei de man dat er in Veresegyháza, een half uur rijden, een bedrijf zat dat het schuurpapier had. Uiteindelijk zijn we het daar persoonlijk gaan halen.
Kleine Hongaarse winkeliers klagen over de concurrentie van grote buitenlandse winkelbedrijven, en terecht. Het is een oneerlijke concurrentiestrijd tegen de bouwmarkten als Praktiker, de Brigo en de Baumax, of hapermarkten als de Cora, de Tesco en de Auchan, allemaal giganten met enorm veel vloeroppervlak, een groot aanbod en lage prijzen, die bovendien ook nog eens de hele zaterdag en zondag open zijn.
Waar je het dan van moet hebben als kleine winkelier, is je service. In datzelfde Vác zit een verkoper van loodgietersbenodigdheden die op onze zoektocht naar thermostatische radiatorknoppen niet, zoals al zijn collega's, riep: oh, maar dan moet u de aansluiting ook vervangen, maar goed naar die aansluiting keek en zei: dat merk radiatorknop dat u nu hebt, past daar inderdaad niet op, maar dit merk wel. En inderdaad, het paste. Kijk, maar dié man gaan we volgende keer terug.
Maar het valt me op dat veel kleine winkeliers die boodschap niet echt begrepen hebben. Het schuurpapierverhaal is geen uitzondering. Dat je in de buurtsuper misgrijpt, omdat de voorraden niet goed worden bijgehouden, was onder het communisme gewoon, maar het is helaas nog steeds geen uitzondering.
De kleine supermarkt in onze buurt heeft mij al een paar keer melk verkocht die, hoewel de uiterste verkoopdatum niet verstreken was, binnen een dag zuur werd. De hele winkel straalt de sfeer uit van zeventien jaar geleden, toen supermarkten je altijd het gevoel gaven dat je dankbaar mocht zijn dat je er niet binnen mocht.
Ik kan me nog herinneren dat ik ooit door een verkoopster naar buiten werd gejaagd, omdat ik geen winkelmandje had gepakt voor dat ene plastic zakje melk dat ik nodig had.
Naar die buurtsuper ga ik dus alleen nog maar heen als het echt niet anders kan, en dan koop ik bij voorkeur langhoudbare melk. Voor mijn verse producten ga ik liever naar een grote keten met een striktere kwaliteitscontrole. Dat is jammer, want eigenlijk hou ik van winkels waar ik een praatje met de eigenaar kan maken omdat ik hem ken en hij mij. Daar heb ik best een paar centen meer voor over.
Ergens half januari gingen we er voor de eerste keer heen. Het apparaat was er, maar helaas, het schuurpapier niet. Eind van de week, zei het meisje achter de toonbank. Maar eind van de week was het er niet, en de week erop net zo min. Toen we de week daarna belden, was er goed nieuws: het schuurpapier was binnen.
Vol goede moed stapte een vriend van ons naar de winkel om het apparaat op te halen, maar helaas: bij onze drie eerdere bezoeken had niemand gemeld dat er een borg van 50.000 forint nodig was. Dat verzoek was niet onredelijk, al had onze vriend dat geld niet op zak. Merkwaardiger daarentegen was de eis dat de eigenaar van het huis waar de parketvloer lag, persoonlijk langs moest komen om zíjn identiteitskaart te laten zien. Die van onze vriend was niet goed genoeg.
Dat betekende een nieuw bezoek aan de zaak, het vijfde, om het apparaat alsnog op te halen. De vrouw van de baas gaf machine en schuurpapier. Gelukkig was haar man in de zaak: wat deed ze nou, dat schuurpapier hoorde helemaal niet bij die machine. En het goede schuurpapier? Nee, helaas, dat was er niet. Ditmaal gaven we de hoop op dat de winkel ervoor zou zorgen. Na enig aandringen zei de man dat er in Veresegyháza, een half uur rijden, een bedrijf zat dat het schuurpapier had. Uiteindelijk zijn we het daar persoonlijk gaan halen.
Kleine Hongaarse winkeliers klagen over de concurrentie van grote buitenlandse winkelbedrijven, en terecht. Het is een oneerlijke concurrentiestrijd tegen de bouwmarkten als Praktiker, de Brigo en de Baumax, of hapermarkten als de Cora, de Tesco en de Auchan, allemaal giganten met enorm veel vloeroppervlak, een groot aanbod en lage prijzen, die bovendien ook nog eens de hele zaterdag en zondag open zijn.
Waar je het dan van moet hebben als kleine winkelier, is je service. In datzelfde Vác zit een verkoper van loodgietersbenodigdheden die op onze zoektocht naar thermostatische radiatorknoppen niet, zoals al zijn collega's, riep: oh, maar dan moet u de aansluiting ook vervangen, maar goed naar die aansluiting keek en zei: dat merk radiatorknop dat u nu hebt, past daar inderdaad niet op, maar dit merk wel. En inderdaad, het paste. Kijk, maar dié man gaan we volgende keer terug.
Maar het valt me op dat veel kleine winkeliers die boodschap niet echt begrepen hebben. Het schuurpapierverhaal is geen uitzondering. Dat je in de buurtsuper misgrijpt, omdat de voorraden niet goed worden bijgehouden, was onder het communisme gewoon, maar het is helaas nog steeds geen uitzondering.
De kleine supermarkt in onze buurt heeft mij al een paar keer melk verkocht die, hoewel de uiterste verkoopdatum niet verstreken was, binnen een dag zuur werd. De hele winkel straalt de sfeer uit van zeventien jaar geleden, toen supermarkten je altijd het gevoel gaven dat je dankbaar mocht zijn dat je er niet binnen mocht.
Ik kan me nog herinneren dat ik ooit door een verkoopster naar buiten werd gejaagd, omdat ik geen winkelmandje had gepakt voor dat ene plastic zakje melk dat ik nodig had.
Naar die buurtsuper ga ik dus alleen nog maar heen als het echt niet anders kan, en dan koop ik bij voorkeur langhoudbare melk. Voor mijn verse producten ga ik liever naar een grote keten met een striktere kwaliteitscontrole. Dat is jammer, want eigenlijk hou ik van winkels waar ik een praatje met de eigenaar kan maken omdat ik hem ken en hij mij. Daar heb ik best een paar centen meer voor over.
donderdag 7 februari 2008
STAKING
De stakingen bij de Hongaarse spoorwegen zijn van de baan, in ieder geval voorlopig. Vanaf donderdagmiddag zijn de stakers weer aan het werk gegaan. Als in de komende week blijkt dat onderhandelingen nergens toe leiden, gaat de boel na 15 februari weer plat.
Een woordvoerder van de Vakbond voor Werknemers in de Electriciteitsindustrie (VDSzSz), de bond die voor de staking verantwoordelijk is, verklaarde dat de acties vanwede de veiligheid van de reizigers is opgeschort. Her en der schijnen namelijk treinen vertrokken te zijn zonder de nodige veiligheidscontroles vooraf. Zo ging een intercity weg zonder dat er een remproef was gedaan, een noodzakelijke handeling als een locomotief wordt aangekoppeld.
Het is roerend dat de vakbond zo begaan is met het lot van de reizigers, maar aan deze staking hangt een luchtje. Om te beginnen is de VDSzSz, die 25 procent van het spoorwegpersoneel vertegenwoordigt, de enige bond die staakt. Het lidmaatschap bij de spoorwegen bestaat vooruit uit technici die verantwoordelijk zijn voor veiligheidschecks en electrische verbindingen. Daardoor was de tien procent van het personeel die daadwerkelijk in staking was, in staat om de zaak ondanks hun geringe aantal behoorlijk plat te leggen.
De bond eist een loonsverhoging van 10 procent en voor iedere werknbemer een bedrag ineens van 250.000 forint, als aandeel in de 'winst' die de spoorwegen hebben gemaakt bij de verkoop van de goederentransportpoot MÁV Cargo. De opbrengst van die verkoop moet de enorme schuldenlast van het bedrijf verminderen.
Net als de andere spoorwegvakbonden ondertekende de VDSzSz na een eerdere staking dit jaar een CAO, waarin een loonsverhoging van pakweg 6,5 procent werd beloofd. Gezien de inflatie van vorig jaar is dat geen daadwerkelijke loonsstijging, maar het is meer dan de meeste Hongaren kregen, die hun inkomen vaak achteruit zagen gaan en gezien de financiële positie van de MÁV is het ook eigenlijk meer dan het bedrijf zich kan veroorloven.
Wat de VDSzSz doet, is dus simpelweg contractbreuk, en de MÁV is dan ook naar de rechter gestapt om de staking onrechtmatig te laten verklaren. Maar de vraag is of het uitsluitend om geld gaat. Niet voor niets heeft VDSzSz-voorzitter István Gaskó gedreigd dat de staking door zou gaan tot 9 maart, de dag dat Hongaren naar de stembus gaan om in een referendum voor of tegen een aantal regeringsmaatregelen te stemmen.
Gaskó, die ook voorzitter is van de Liga van Onafhankelijke Vakbonden, heeft zich de afgelopen maanden fel tegen de hervormingen in de gezondheidszorg gekeerd. In december beloofde hij socialistische parlementariërs die tegen het regeringsvoorstel voor de invoering van een private ziektekostenverzekering zouden stemmen, een beloning van 100.000 forint.
De speculatie in sommige krantecommentaren dat de staking mede is bedoeld om de nationale onvrede tegen de regering verder op te porren en mensen zo ver te krijgen dat ze bij het referendum tegen de regering stemmen, is dan ook helemaal niet zo onwaarschijnlijk.
Een woordvoerder van de Vakbond voor Werknemers in de Electriciteitsindustrie (VDSzSz), de bond die voor de staking verantwoordelijk is, verklaarde dat de acties vanwede de veiligheid van de reizigers is opgeschort. Her en der schijnen namelijk treinen vertrokken te zijn zonder de nodige veiligheidscontroles vooraf. Zo ging een intercity weg zonder dat er een remproef was gedaan, een noodzakelijke handeling als een locomotief wordt aangekoppeld.
Het is roerend dat de vakbond zo begaan is met het lot van de reizigers, maar aan deze staking hangt een luchtje. Om te beginnen is de VDSzSz, die 25 procent van het spoorwegpersoneel vertegenwoordigt, de enige bond die staakt. Het lidmaatschap bij de spoorwegen bestaat vooruit uit technici die verantwoordelijk zijn voor veiligheidschecks en electrische verbindingen. Daardoor was de tien procent van het personeel die daadwerkelijk in staking was, in staat om de zaak ondanks hun geringe aantal behoorlijk plat te leggen.
De bond eist een loonsverhoging van 10 procent en voor iedere werknbemer een bedrag ineens van 250.000 forint, als aandeel in de 'winst' die de spoorwegen hebben gemaakt bij de verkoop van de goederentransportpoot MÁV Cargo. De opbrengst van die verkoop moet de enorme schuldenlast van het bedrijf verminderen.
Net als de andere spoorwegvakbonden ondertekende de VDSzSz na een eerdere staking dit jaar een CAO, waarin een loonsverhoging van pakweg 6,5 procent werd beloofd. Gezien de inflatie van vorig jaar is dat geen daadwerkelijke loonsstijging, maar het is meer dan de meeste Hongaren kregen, die hun inkomen vaak achteruit zagen gaan en gezien de financiële positie van de MÁV is het ook eigenlijk meer dan het bedrijf zich kan veroorloven.
Wat de VDSzSz doet, is dus simpelweg contractbreuk, en de MÁV is dan ook naar de rechter gestapt om de staking onrechtmatig te laten verklaren. Maar de vraag is of het uitsluitend om geld gaat. Niet voor niets heeft VDSzSz-voorzitter István Gaskó gedreigd dat de staking door zou gaan tot 9 maart, de dag dat Hongaren naar de stembus gaan om in een referendum voor of tegen een aantal regeringsmaatregelen te stemmen.
Gaskó, die ook voorzitter is van de Liga van Onafhankelijke Vakbonden, heeft zich de afgelopen maanden fel tegen de hervormingen in de gezondheidszorg gekeerd. In december beloofde hij socialistische parlementariërs die tegen het regeringsvoorstel voor de invoering van een private ziektekostenverzekering zouden stemmen, een beloning van 100.000 forint.
De speculatie in sommige krantecommentaren dat de staking mede is bedoeld om de nationale onvrede tegen de regering verder op te porren en mensen zo ver te krijgen dat ze bij het referendum tegen de regering stemmen, is dan ook helemaal niet zo onwaarschijnlijk.
Abonneren op:
Posts (Atom)