vrijdag 9 februari 2007

IJSBAAN

Mijn zoontje zou vanochtend met zijn klas naar de ijsbaan gaan. De historische ijsbaan, bij het Stadspark in Boedapest, waar een aantal jaren geleden ook de wereldkampioenschappen schaatsen plaatsvonden. Veel gelegenheid tot schaatsen is er niet in Boedapest, maar de gelegenheid die er is, is dan ook van grote klasse.
Helaas goot het, maar de klas had om negen uur ’s ochtends bij de baan afgesproken, dus gingen we toch maar op pad. Omdat ik daarna een andere afspraak had die om negen uur begon, waren we wat aan de vroege kant. Te vroeg: de ijsbaan was nog dicht.
Tenminste, de toegangshal was open, maar er hing een bordje op: gesloten. Ik klopte aan en vroeg vriendelijk of mijn zoontje, gezien het weer, misschien binnen mocht wachten. Hij had een boek bij zich, dus last konden ze niet van hem hebben. Nee, verklaarde een voetbalsupporterachtig type dat klaarblijkelijk als uitsmijter was ingehuurd. Kon ik niet lezen? De ijsbaan was nog dicht. Zeker, zei ik, dat besefte ik, maar het zou toch gewoon aardig zijn als ze dat kind binnen lieten wachten. ,,Nee hoor, hij wacht maar buiten in de regen’’, zei de man, schouderophalend. Achter hem stonden een paar soortgelijke types breed te grijnzen....
In hetzelfde gebouw zit een caféetje. Ook daarvan was de deur open, maar helaas, ook dat was desondanks nog gesloten. Ik legde de zaak nog eens voor: of mijn zoontje niet ergens in een hoekje mocht gaan zitten met zijn boek, tot het negen uur was. Nee, zei de café-eigenaar, dat mocht niet. Er moest nog schoongemaakt worden en het was wettelijk verboden. Van dat zogenaamde wettelijke verbod was ik niet erg onder de indruk, maar helpen deed dat niet: hoe vriendelijk ik het ook vroeg, hij was niet te vermurwen.
Behoorlijk boos liep ik terug naar de hoofdingang, waar een inmiddels nog grotere groep voetbalvandalen zijn werktijd stond te verleuteren door de toegangsdeur naar de verwarmde hal te blokkeren. Toen ze me zagen aankomen, zette een van hen zijn voet dwars, en de verbijstering was groot toen ik mijn schouder tegen de deur zette en hem met geweld openduwde.
Niet dat dat hielp. Ik was duidelijk aangelopen tegen kleine mannetjes die hun gevoel van macht daaraan ontleenden dat ze een kind konden pesten. Een soort mannetjes dat je in deze regio vaak in portiershokjes tegen pleegt te komen. Ze stellen niets voor, maar ze kunnen je het leven aardig zuur maken.
Ik had ook beter moeten weten. Openingstijden zijn per slot van rekening heilig. Geen winkel in Boedapest zal ooit twee minuten eerder zijn deur openen, al staan er buiten klanten in de stromende regen. Vijf minuten later, dat wel. En ondertussen zie je binnen de cassieres een beetje met elkaar kletsen.
Gelukkig kwamen er net wat andere kinderen van zijn klas aanlopen, zodat ik mijn zoontje uiteindelijk achter kon laten in gezelschap van medeslachtoffers van dit kindvriendelijke gezelschap.
Dat het ook anders kan, zag ik een kwartier later, in het hotel waar ik mijn afspraak had. In de garderobe waar ik mijn jas moest afgeven, stond een kinderwagen met baby. De moeder van het kind zat bij dezelfde bijeenkomst waar ik ook moest zijn en had haar kroost zolang gestald bij een garderobedame die vooraf van niets had geweten.
Een uur later vroeg ik die garderobedame of ze het niet vervelend had gevonden, zomaar een uur op een onbekende baby passen, want dat is nogal iets anders dan een elfjarige die een boek wil gaan lezen, een verwarmde hal inlaten. Nee hoor, zei ze opgewekt, helemaal niet. ,,Ik heb hier toch niet veel te doen en dit was beter dan een uurlang tegen de muur aan staren.’’


Geen opmerkingen: