Goudbruin gebakken ligt het varkentje op de kruiwagen, de poten met hoefjes naar de zijkant uitgespreid. Kop, snuit, grote flaporen, staartje: het zit er allemaal nog aan. Het beest moet doorgaan voor een speenvarken, maar feitelijk is het al een behoorlijke big, zo groot dat de hulp van de plaatselijke kroeg moest worden ingeroepen om hem te braden. Die beschikt namelijk over een ouderwetse broodoven, en iedereen in het dorp die echt iets groots moet bakken, kan het café terecht, als hij maar zelf hout meeneemt.
Het varkentje, onvrijwillige hoofdrolspeler op een feest met zo’n vijftien gasten, paste maar net in de oven en moet zo meteen nog aan het spit, een forse ijzeren staaf die er tussen de achterpoten ingaat, dan dwars door de borstkas en er bij de bek weer uit komt. Er komt nog behoorlijk wat hamerwerk bij kijken om dat voor elkaar te krijgen.
Daarna is het een kwestie van geduldig draaien, onder genot van een glas bier of palinka, de straffe Hongaarse pruimenjenever die de meeste mensen hier in het dorp zelf stoken van afgevallen fruit dat weken gist in grote, borrelde plastic vaten. Onze buurman zweert dat de wormpjes en vliegen die met de pruimen mee in de vaten verdwijnen, de smaak alleen maar ten goede komen.
Af en toe wordt ook het varkentje besprenkeld, niet met palinka, maar met vet, om verbranden van de uitsteeksels te voorkomen. Vooral de oren. Want die oren, daar aast iedereen op. Als de mannen bij het spit uiteindelijk duizelt van het draaien en de palinka, wordt de big gaar verklaard.
Het vlees is inmiddels boterzacht en het vel roodbruin en knapperig. Maar voor dat iemand iets anders wil proeven, worden, haast plechtig, de oren verdeeld. Het heeft wel iets plezierigs als ze eenmaal van de kop zijn gesneden, zonder die twee vrolijk uitstekende flappen ziet het varken er meteen een stuk minder levend uit. Iedereen krijgt een stukje. Bros en knapperig zijn ze, als een soort chips voor carnivoren. Het geeft het woord kraakbeen een hele andere betekenis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten