Moe en bezweet komt Veronika néni van het veld vandaan. Ze heeft de hele dag midden in een hittegolf onkruid staan wieden en tomaten, paprika’s en bramen geplukt. Halverwege de zestig is ze, en ze heeft last van haar rug en benen, maar niemand anders doet het voor haar. En alles wat ze doet, moet te voet, of hooguit met de fiets. Een auto hebben zij en haar man niet.
Terwijl ze gaat zitten, diept ze met haar hand in haar zak en werpt even een korte blik op het mobieltje dat tevoorschijn komt. ,,Van mijn dochter gekregen’’, zegt ze als ze onze vragende blik ziet. Heel handig, zegt ze en ze legt er meteen bij uit dat je tegenwoordig van die praktische abonnementen hebt, waarbij je als familie tot een bepaald bedrag per maand gratis met elkaar kunt bellen.
Een paar dagen geleden was ze in het frambozenveld aan de andere kant van het dorp, en toen bleek er ondanks de hitte nog veel meer aan de struiken te zitten dan ze had verwacht. De vijf kistjes die ze had meegenomen, waren zo vol en haar emmer ook.
Uiteindelijk had ze haar kleinzoon gebeld. Die had weliswaar gemopperd en had misschien zijn twijfels gehad over oma’s modernisme, maar uiteindelijk was hij toch maar op de fiets geklommen en had haar nog een paar kistjes gebracht. Dat heeft haar een forse wandeling door de brandende zon bespaard.
En nu we het er toch over hadden, ging ze verder, ze had dit jaar een fors deel van haar frambozen, kersen en zwarte en rode bessen via het internet verkocht. Haar dochter had de vruchten daar te koop aangeboden, omdat de officiële opkoopprijs van een nabije fabriek net als vorig jaar zo belachelijk laag was.
Er hadden zich meerdere kopers gemeld. Een paar vrouwen waren helemaal van voorbij Boedapest gekomen, zeventig kilometer hadden ze gereden, kilo’s en kilo’s fruit hadden ze gekocht. En een van de vrouwen had meteen gezegd dat ze volgend jaar graag weer langskomt, en dat ze ook geinteresseerd is in abrikozen, pruimen en ander fruit.
Veronika néni schudt grinnikend haar hoofd. ’t Is jammer dat de frambozen het vanwege de hitte dit jaar niet zo goed hebben gedaan. Zo is het boerenbestaan, verzucht ze. Maar verder, geweldig die moderne tijden.
Nieuws en achtergronden over Hongarije van correspondenten Runa Hellinga en Henk Hirs
woensdag 26 juli 2006
zondag 23 juli 2006
THERMAALBAD
Toen begin jaren negentig de lokale landbouwcoöperatie dichtging, leek Kehida net zo’n lot beschoren als tal van andere kleine dorpen in Hongarije: hoge werkloosheid, leegloop en leegstand. Maar de redding was nabij, onder de grond, waar zich, na IJsland, Europa’s grootste natuurlijke warmwatervoorraad bevindt. Dankzij een steunprogramma van de toenmalige regering bouwde Kehida eind jaren negentig een thermaalbad, dat het aangezicht van het boerendorpje voor altijd heeft veranderd.
Als je Kehida’s zusterdorp Kehidakustány binnenrijdt, lijkt dat sprekend op ieder ander slaperig gehucht in Hongarije. Op de erven staan langgesterkte, pleisterde huizen naast zwaar beladen fruitbomen. Achter ieder huis is een tuin met meer fruitbomen.
Pas dan springen de bordjes ‘kamers te huur’ in het oog. Vrijwel nergens scharrelt pluimvee op het erf. De traditionele groententuinen, de levensader van ieder Hongaars boerengezin, ontbreken veelal. In Kehida zelf, een kilometer verderop, hebben akkers plaatsgemaakt voor pronkerige villa’s met zuilen en bogen en voor restaurants en pensions.
,,Het bad heeft het dorp enorm veranderd’’, zegt boekhoudster Marta Anadi. ,,Vijftien jaar geleden was dit een echte landbouwgemeenschap, met dieren bij ieder huis, varkens, koeien. Nu hebben nog twee gezinnen koeien en verdienen nog maar vijf, zes families hun geld in de landbouw’’.
‘Het bad’, dat is een enorme, in zandkleurig steen en blauw spiegelend glas uitgevoerde constructie zuidelijk van Kehida, die naast thermale warme baden ook een vier-sterren-hotel herbergt. Achter het gebouw strekken zich ligweiden uit met zwembaden en glijbanen...
Met een half miljoen bezoekers per jaar is het thermaalbad de onbetwiste economische motor van het ruim 1000 zielende tellende dorp. 150 mensen hebben er een vaste baan, en ‘s zomer werken er nog eens 60 seizoensarbeiders. Werkloosheid kent Kehida dan ook niet of nauwelijks. En wat burgemeester Istvan Lazár betreft, stopt het niet bij het bad. Een golfbaan is zijn volgende project.
Dat Kehida het bad heeft, is eerder toeval dan wijs beleid. Toen het dorp in de jaren negentig riolering liet aanleggen, had het geen geld en betaalde de aannemer daarom in grond. Die bouwde daarop later het bad en wist dat tot een succes te maken. Dat laatste is, gezien de enorme concurrentie, niet eens zo eenvoudig. Ruim vijftig Hongaarse dorpen en stadjes, sommigen in de nabije omgeving, openden in de afgelopen jaren thermaalbaden en zwemparadijzen. Een enkeling heeft inmiddels de deuren al weer moeten sluiten. ,,Hier worden de zaken goed beheerd’’, verklaart Lazár het succes van Kehida.
An, een Nederlandse vrouw die 17 jaar geleden, nog voor de val van het communisme als eerste buitenlander een huis in Kehidakustány kocht, is minder te spreken over de ontwikkelingen. ,,Er is wel erg veel verloren gegaan’’, verzucht ze. ,,Toen we hier kwamen, bestond het zwembad uit één rond bekken met daaromheen gras, waar we mochten kamperen. Er was één klein restaurantje bij het bad, dat ’s middags tussen twaalf en twee gebakken vis verkocht’’.
Ze viel destijds voor de gastvrijheid, de gemeenschapszin en het rustige levenstempo. ,,In de oogsttijd werd er gezamenlijk een machine gehuurd, die van veld tot veld ging. Bij de varkensslacht kwamen de buren helpen. Overal stond een fles palinka en eten op gasten te wachten. Nu lopen mensen je net als in de stad op straat voorbij.’’
Het was een levensstijl die niet alleen in Kehida verdwijnt. Vooral de EU-aansluiting brengt in Hongaarse dorpen snelle veranderingen. Neem de traditionale varkensslacht. Internationale supermarktketens verkopen zulk goedkoop varkensvlees dat veel dorpelingen hun spek tegenwoordig daar halen en hun varkenshok in een schuurtje veranderen.
Maar een half miljoen jaarlijkse bezoekers hebben die ontwikkeling in Kehida aanzienlijk versneld. Leegkomende huizen worden door buitenlanders en rijke Hongaren gekocht en de onroerend goed prijzen rijzen de pan uit. ,,Het dorp ziet daardoor wel veel mooier uit, vindt Marta Anadi. ,,Die mensen knappen de boel op, onderhouden hun tuinen. Ze steken geld in hun huizen’’.
An is het daar maar ten dele mee eens. ,,Kehida verliest zijn eigen karakter en gezicht’’. Niet alles verandert ten goede, erkent ook burgemeester Lazár. ,,Maar mensen realiseren zich dat de weg die we nu zijn ingeslagen, de enige is om uiteindelijk als dorp te overleven’’.
Als je Kehida’s zusterdorp Kehidakustány binnenrijdt, lijkt dat sprekend op ieder ander slaperig gehucht in Hongarije. Op de erven staan langgesterkte, pleisterde huizen naast zwaar beladen fruitbomen. Achter ieder huis is een tuin met meer fruitbomen.
Pas dan springen de bordjes ‘kamers te huur’ in het oog. Vrijwel nergens scharrelt pluimvee op het erf. De traditionele groententuinen, de levensader van ieder Hongaars boerengezin, ontbreken veelal. In Kehida zelf, een kilometer verderop, hebben akkers plaatsgemaakt voor pronkerige villa’s met zuilen en bogen en voor restaurants en pensions.
,,Het bad heeft het dorp enorm veranderd’’, zegt boekhoudster Marta Anadi. ,,Vijftien jaar geleden was dit een echte landbouwgemeenschap, met dieren bij ieder huis, varkens, koeien. Nu hebben nog twee gezinnen koeien en verdienen nog maar vijf, zes families hun geld in de landbouw’’.
‘Het bad’, dat is een enorme, in zandkleurig steen en blauw spiegelend glas uitgevoerde constructie zuidelijk van Kehida, die naast thermale warme baden ook een vier-sterren-hotel herbergt. Achter het gebouw strekken zich ligweiden uit met zwembaden en glijbanen...
Met een half miljoen bezoekers per jaar is het thermaalbad de onbetwiste economische motor van het ruim 1000 zielende tellende dorp. 150 mensen hebben er een vaste baan, en ‘s zomer werken er nog eens 60 seizoensarbeiders. Werkloosheid kent Kehida dan ook niet of nauwelijks. En wat burgemeester Istvan Lazár betreft, stopt het niet bij het bad. Een golfbaan is zijn volgende project.
Dat Kehida het bad heeft, is eerder toeval dan wijs beleid. Toen het dorp in de jaren negentig riolering liet aanleggen, had het geen geld en betaalde de aannemer daarom in grond. Die bouwde daarop later het bad en wist dat tot een succes te maken. Dat laatste is, gezien de enorme concurrentie, niet eens zo eenvoudig. Ruim vijftig Hongaarse dorpen en stadjes, sommigen in de nabije omgeving, openden in de afgelopen jaren thermaalbaden en zwemparadijzen. Een enkeling heeft inmiddels de deuren al weer moeten sluiten. ,,Hier worden de zaken goed beheerd’’, verklaart Lazár het succes van Kehida.
An, een Nederlandse vrouw die 17 jaar geleden, nog voor de val van het communisme als eerste buitenlander een huis in Kehidakustány kocht, is minder te spreken over de ontwikkelingen. ,,Er is wel erg veel verloren gegaan’’, verzucht ze. ,,Toen we hier kwamen, bestond het zwembad uit één rond bekken met daaromheen gras, waar we mochten kamperen. Er was één klein restaurantje bij het bad, dat ’s middags tussen twaalf en twee gebakken vis verkocht’’.
Ze viel destijds voor de gastvrijheid, de gemeenschapszin en het rustige levenstempo. ,,In de oogsttijd werd er gezamenlijk een machine gehuurd, die van veld tot veld ging. Bij de varkensslacht kwamen de buren helpen. Overal stond een fles palinka en eten op gasten te wachten. Nu lopen mensen je net als in de stad op straat voorbij.’’
Het was een levensstijl die niet alleen in Kehida verdwijnt. Vooral de EU-aansluiting brengt in Hongaarse dorpen snelle veranderingen. Neem de traditionale varkensslacht. Internationale supermarktketens verkopen zulk goedkoop varkensvlees dat veel dorpelingen hun spek tegenwoordig daar halen en hun varkenshok in een schuurtje veranderen.
Maar een half miljoen jaarlijkse bezoekers hebben die ontwikkeling in Kehida aanzienlijk versneld. Leegkomende huizen worden door buitenlanders en rijke Hongaren gekocht en de onroerend goed prijzen rijzen de pan uit. ,,Het dorp ziet daardoor wel veel mooier uit, vindt Marta Anadi. ,,Die mensen knappen de boel op, onderhouden hun tuinen. Ze steken geld in hun huizen’’.
An is het daar maar ten dele mee eens. ,,Kehida verliest zijn eigen karakter en gezicht’’. Niet alles verandert ten goede, erkent ook burgemeester Lazár. ,,Maar mensen realiseren zich dat de weg die we nu zijn ingeslagen, de enige is om uiteindelijk als dorp te overleven’’.
dinsdag 18 juli 2006
MENEER AARDAPPELHOOFD
Ieder volk krijgt de leiders die het verdient, zeggen ze. Dat zegt dan wat over de Polen. Polen eten graag aardappels en ze verbouwen ze op grote schaal. Het land schijnt zelfs een standbeeld voor de aardappel te hebben. En nu hebben ze ook nog eens twee meneertjes aardappelhoofd aan het bewind, als president en als premier. Wat willen ze nog meer?
De Kaczynski-tweeling die Polen sinds enkele weken eeneiïg regeert, heeft er alles voor over heeft om zijn reputatie als Meneertjes Aardappelhoofd voor goed te vestigen. Zin voor humor en verdraagzaamheid staan niet hoog in het vaandel van de twee, lange tenen hebben ze daarentegen wel en naar verluid vergeten ze een aangedane belediging niet snel.
Dus toen de Duitse regering enkele weken geleden niks ded nadat de Berlijnse tageszeitung (taz) de Poolse president, Lech Kaczynski dus, met het voedzame knolgewas had vergeleken, zei die prompt een overleg met de Duitse premier Andrea Merkel en de Franse president Jacques Chirac af.
Toen een week later zijn broer Jaroslaw premier werd, zei die dat de verhoudingen met Duitsland verstoord zouden blijven tot de aardappelkwestie van de baan was. De premier heeft inmiddels al laten onderzoeken of de eer van zijn broer (en, aangezien ze als twee druppelswater op elkaar lijken, zijn eigen eer) via een Duitse rechtbank gered kon worden.
In Duitsland houden ze er echter iets verlichtere denkbeelden op na, en bij de Duitse rechter maakt de tweeling dan ook geen kans. Maar inmiddels onderzoekt de Warschause officier van justitie of de schrijver van het aardappelstuk, de journalist Peter Köhler, in Polen voor de rechter gedaagd kan worden.
Zo lang Köhler maar uit Polen wegblijft, lijken de risico's van zo'n vervolging gering, zou je denken. Maar over enkele weken gaan de nieuwe Europese arrestatiebevel in, waarbij lidstaten elkaar ook hun eigen staatsburgers moeten uitleveren als die in een ander EU-land worden gezocht.
Overigens, de taz heeft inmiddels zijn welgemeende verontschuldigingen over de ongepaste vergelijking aangeboden aan de aardappels van deze wereld.
De Kaczynski-tweeling die Polen sinds enkele weken eeneiïg regeert, heeft er alles voor over heeft om zijn reputatie als Meneertjes Aardappelhoofd voor goed te vestigen. Zin voor humor en verdraagzaamheid staan niet hoog in het vaandel van de twee, lange tenen hebben ze daarentegen wel en naar verluid vergeten ze een aangedane belediging niet snel.
Dus toen de Duitse regering enkele weken geleden niks ded nadat de Berlijnse tageszeitung (taz) de Poolse president, Lech Kaczynski dus, met het voedzame knolgewas had vergeleken, zei die prompt een overleg met de Duitse premier Andrea Merkel en de Franse president Jacques Chirac af.
Toen een week later zijn broer Jaroslaw premier werd, zei die dat de verhoudingen met Duitsland verstoord zouden blijven tot de aardappelkwestie van de baan was. De premier heeft inmiddels al laten onderzoeken of de eer van zijn broer (en, aangezien ze als twee druppelswater op elkaar lijken, zijn eigen eer) via een Duitse rechtbank gered kon worden.
In Duitsland houden ze er echter iets verlichtere denkbeelden op na, en bij de Duitse rechter maakt de tweeling dan ook geen kans. Maar inmiddels onderzoekt de Warschause officier van justitie of de schrijver van het aardappelstuk, de journalist Peter Köhler, in Polen voor de rechter gedaagd kan worden.
Zo lang Köhler maar uit Polen wegblijft, lijken de risico's van zo'n vervolging gering, zou je denken. Maar over enkele weken gaan de nieuwe Europese arrestatiebevel in, waarbij lidstaten elkaar ook hun eigen staatsburgers moeten uitleveren als die in een ander EU-land worden gezocht.
Overigens, de taz heeft inmiddels zijn welgemeende verontschuldigingen over de ongepaste vergelijking aangeboden aan de aardappels van deze wereld.
donderdag 13 juli 2006
SMELTENDE KOE NIET GEWENST
Het lijkt zoiets onschuldigs, de koeienparade die door heel Europa trekt en grote steden opvrolijkt met een stoet aan bonte, vrolijke beelden van koeien. Maar in Boedapest heeft de parade zijn onschuld verloren. Een beeld van een smeltende koe met een enorme ijsstok in haar achterste wist voor een heuse politieke rel weten te zorgen.
Het blauwe beest, waarvan de kop is gesmolten en de kont met ijsstok omhoog de lucht insteekt, kreeg een plek pal voor de basiliek in het centrum van Pest. Volgens de organisatoren was het puur onschuldig, maar kerkgangers namen er grote aanstoot aan. Dat de billen precies in de richting van de kerk wezen, kon geen toeval zijn, meenden ze. Hier werd de katholieke kerk bespot.
De organisatoren van de koeienparade noemen de beschuldiging totale onzin. De smeltende ijsjeskoe was op het plein gezet, omdat er veel ijsjesetende toeristen komen, zoals vaak geprobeerd wordt voor de koeien een plekje te vinden waar ze een link met hun omgeving hebben. De wereldwijde Cow Parade is bedoeld als luchtig evenement, en het laatste wat de bedoeling was, was om mensen op de ziel te trappen of te beledigen.
Maar dat wilde er bij de gelovigen niet in. De conservatieve Magyar Nemzet schreef een lang verhaal over deze belediging van de kerk, het kerkbestuur protesteerde en een reactie bleef niet uit. Het beeld werd beschadigd en een verontwaardigde groep katholieken verwijderde de koe van het plein, om haar voor de deur van de liberale SzDSz te dumpen, een plek waar ze, meenden ze, eerder thuis hoorde.
De liberale SzDSz geldt in sommige kringen als de 'jodenpartij'. De redacteur van een webkrant die een kritisch commentaar aan de kwestie wijdde, kreeg vervolgens anti-semitische mail toegestuurd. Toeval? Waarschijnlijk niet. De koe die als een onschuldige grap begon, is inmiddels het centrum van een onplezierige rel met nare bijsmaak geworden.
Wat de organisatoren betreft hoeft het dan ook niet meer. De koe wordt gerepareerd, maar krijgt een andere, en hopelijk niemand aanstootgevende plek. Hoewel het beest inmiddels vermoedelijk zo omstreden is dat niemand hem waarschijnlijk nog voor de deur wil hebben, behalve misschien een ijsjesfabrikant.
Het blauwe beest, waarvan de kop is gesmolten en de kont met ijsstok omhoog de lucht insteekt, kreeg een plek pal voor de basiliek in het centrum van Pest. Volgens de organisatoren was het puur onschuldig, maar kerkgangers namen er grote aanstoot aan. Dat de billen precies in de richting van de kerk wezen, kon geen toeval zijn, meenden ze. Hier werd de katholieke kerk bespot.
De organisatoren van de koeienparade noemen de beschuldiging totale onzin. De smeltende ijsjeskoe was op het plein gezet, omdat er veel ijsjesetende toeristen komen, zoals vaak geprobeerd wordt voor de koeien een plekje te vinden waar ze een link met hun omgeving hebben. De wereldwijde Cow Parade is bedoeld als luchtig evenement, en het laatste wat de bedoeling was, was om mensen op de ziel te trappen of te beledigen.
Maar dat wilde er bij de gelovigen niet in. De conservatieve Magyar Nemzet schreef een lang verhaal over deze belediging van de kerk, het kerkbestuur protesteerde en een reactie bleef niet uit. Het beeld werd beschadigd en een verontwaardigde groep katholieken verwijderde de koe van het plein, om haar voor de deur van de liberale SzDSz te dumpen, een plek waar ze, meenden ze, eerder thuis hoorde.
De liberale SzDSz geldt in sommige kringen als de 'jodenpartij'. De redacteur van een webkrant die een kritisch commentaar aan de kwestie wijdde, kreeg vervolgens anti-semitische mail toegestuurd. Toeval? Waarschijnlijk niet. De koe die als een onschuldige grap begon, is inmiddels het centrum van een onplezierige rel met nare bijsmaak geworden.
Wat de organisatoren betreft hoeft het dan ook niet meer. De koe wordt gerepareerd, maar krijgt een andere, en hopelijk niemand aanstootgevende plek. Hoewel het beest inmiddels vermoedelijk zo omstreden is dat niemand hem waarschijnlijk nog voor de deur wil hebben, behalve misschien een ijsjesfabrikant.
woensdag 12 juli 2006
VASTGEVROREN
Mensen bij ons in het dorp hebben twee Hongaarse komodors, enorme witte honden met een vacht van lange dreadlocks. Deze exemplaren hebben een buitengewoon onverzorgde vacht. Ze lopen altijd luid blaffend mee als je langs hun hek loopt en stinken een uur in de wind.
Het ras schijnt ooit met de eerste Hongaren mee uit Azië te zijn gekomen. Vroeger deden ze vooral als herdershonden dienst, tegenwoordig als waakhonden. Dat betekent dat ze, net als veel andere Hongaarse honden, buiten leven.
Maar in tegenstelling tot sommige pieterige vuilnisbakkemodelletjes die je soms aan een ketting manmoedig het erf ziet bewaken, is de komodor een hond die buiten moet leven. Sterker nog, die binnen vreselijk ongelukkig wordt. Hij heeft het voor de kachel simpelweg te warm.
Een komodor heeft het snel te warm, leert de ervaring van een Hongaars-Belgisch echtpaar dat aan de Tisza een pension heeft. Ze kregen op goed moment toch wat medelijden met hun komodor die zomer en winter trouwhartig in de veranda voor de huisdeur lag. En dus kochten ze voor hem een hok, dat op een bitterkoude winternacht werd ingewijd.
Het was een slimme hond, die al ras doorhad dat dat prachtige hok speciaal voor hem was bedoeld. Toen het echtpaar de volgende dag buitenkwam, lag hun komodor vóór zijn huis. Hij had zijn bazen kennelijk niet teleur willen stellen, maar erin gaan liggen, dat ging hem toch te ver.
Alleen, toen hij overeind wilde komen om hen te begroeten, was er één probleem. Met zijn geweldige lichaamswarmte had hij de sneeuw waarin hij lag, ontdooid. In de loop van de nacht was dat water weer bevroren, en de dreadlocks waren stijf aan de grond bevroren.
Ze hebben hem los geknipt en het hondenhok weggedaan. Dus ligt hij weer trouwhartig in de veranda. Náást de mat. Anders wordt het echt te warm.
Het ras schijnt ooit met de eerste Hongaren mee uit Azië te zijn gekomen. Vroeger deden ze vooral als herdershonden dienst, tegenwoordig als waakhonden. Dat betekent dat ze, net als veel andere Hongaarse honden, buiten leven.
Maar in tegenstelling tot sommige pieterige vuilnisbakkemodelletjes die je soms aan een ketting manmoedig het erf ziet bewaken, is de komodor een hond die buiten moet leven. Sterker nog, die binnen vreselijk ongelukkig wordt. Hij heeft het voor de kachel simpelweg te warm.
Een komodor heeft het snel te warm, leert de ervaring van een Hongaars-Belgisch echtpaar dat aan de Tisza een pension heeft. Ze kregen op goed moment toch wat medelijden met hun komodor die zomer en winter trouwhartig in de veranda voor de huisdeur lag. En dus kochten ze voor hem een hok, dat op een bitterkoude winternacht werd ingewijd.
Het was een slimme hond, die al ras doorhad dat dat prachtige hok speciaal voor hem was bedoeld. Toen het echtpaar de volgende dag buitenkwam, lag hun komodor vóór zijn huis. Hij had zijn bazen kennelijk niet teleur willen stellen, maar erin gaan liggen, dat ging hem toch te ver.
Alleen, toen hij overeind wilde komen om hen te begroeten, was er één probleem. Met zijn geweldige lichaamswarmte had hij de sneeuw waarin hij lag, ontdooid. In de loop van de nacht was dat water weer bevroren, en de dreadlocks waren stijf aan de grond bevroren.
Ze hebben hem los geknipt en het hondenhok weggedaan. Dus ligt hij weer trouwhartig in de veranda. Náást de mat. Anders wordt het echt te warm.
vrijdag 7 juli 2006
TEVEEL VAN HET GOEDE
Iedere zondag leunt de buurvrouw in het dorp over ons tuinhek, met een schaaltje met gebak. Bakken doet ze op zaterdag, en als wij er zijn wordt er automatisch wat voor ons meegebakken. Hoewel, ze bakt altijd wat teveel, want je moet immers rekening houden met gasten. Ook krijgen we regelmatig eieren, verse doperwtjes, bramen of frambozen toestopt
Een beetje ongemakkelijk voel ik me er altijd wel bij, want ik kan zelden wat teruggeven. Ik bak niet iedere week, en als ik kook, pleeg ik zelden iets over te houden. Ik heb een bescheiden groentetuin, niet erop afgestemd dat ik ook nog aan Jan en Alleman moet uitdelen.
Maar goed, als ik op reis ga, neem ik altijd een kadootje voor haar mee, ik geef haar af en toe een pak Nederlandse speculaas en bovendien betaal ik haar ook nog om toezicht te houden op ons huis, en niet zo slecht ook. Dus zit ik er niet echt mee.
Dat soort goedgeefsheid hoort er bij, in het dorp. Als je ergens binnenstapt, is de kans groot dat je met een schaal met iets in je handen weer vertrekt. Dat weerhoudt me eerlijk gezegd soms een beetje om bij mensen langs te gaan.
Het weerhoudt me helemaal om bij Teri néni langs te gaan...
Deze krasse tachtigjarige die dagelijks op de fiets voor ons huis langszoeft op weg naar haar epileptische dochter, heeft niets liever dan dat je op bezoek komt. Sinds maanden lag er al een foto klaar van haar en haar dochter en schooonzoon, die ik ooit had genomen en die ik nog steeds bij haar moest afleveren. Maar haar goedgeefsheid weerhield. me
Uiteindelijk heb ik vorige week de stoute schoenen aangetrokken. Teri néni woont in een oud, uit leem opgetrokken huis met dikke muren. Op haar erf scharrelen kippen rond, achter het huis ligt een groentetuin met fruitbomen en in de donkere woonkamer zit aan de keukentafel altijd haar man, Pali.
Het was een warme dag, dus het begon ermee dat ik wat moest drinken, en nog wat, en nog wat. Fanta, een drankje dat ik zelf nooit drink, omdat ik het te zoet vind, maar Teri néni bleef me volschenken, terwijl ze zelf sodawater nam. ,,Dat is me te zoet'', zei ze, knikkend naar de Fanta, ,,Ik vind soda lekkerder''. Ik ook, probeerde ik haar duidelijk te maken, maar dat was tegen dovemansoren gezegd.
Dat gold ook voor mijn protesten dat ik echt in mijn eentje niet van plan was om een hele schaal gebak op te eten. Uiteindelijk liet ik de boel gewoon staan, in de hoop het probleem daarmee op te lossen. Maar ik had buiten Teri néni gerekend.
Tegen de tijd dat ik wegwilde, schoot ze weer overeind. Bij eerdere gelegenheden was ze bij het afscheid al aangekomen met aardewerken koppen, kunstboeketjes en versierde glazen flesjes. Ditmaal beperkte ze zich tot voedsel. Eerst kwam ze met een doos eieren, van de kippen uit haar tuin. Toen met een zak met al gedopte erwtjes (hele lekkere, ik zeg het er meteen bij, mals, jong en zoet).
Toen schoot haar te binnen dat er thuis ook nog een kind op mij wachtte. Ze pakte een grote plak chocolade in en een doos met een stuk of tien negerzoenachtige gebakjes. Ik kreeg haast om weg te komen, voor ik straks haar hele huis in mijn tas geduwd had gekregen.
Maar haar oog viel op het bord met ongegeten gebak en ze zag een nieuwe mogelijkheid om mij van giften te voorzien. Ze pakte een doos en begon, ondanks mijn inmiddels tamelijk luidkeelse protesten, al het gebak in te pakken. Maar ditmaal vertikte ik het nog langer mee te werken. Ik hield mijn tas dicht, klemde mijn armen tegen mijn lijf en weigerde iets aan te pakken. Uiteindelijk liep ik, om haar aandringen te ontwijken, de deur uit. Ze volgde me, zonder gebak gelukkig, tot mijn fiets. Dat ik toch vaker langs moest komen, zei ze, dat ik me echt niet thuis hoefde te gaan zitten vervelen, dat ik altijd welkom was.
Het was ongetwijfeld goed bedoeld, maar ik vrees dat ik er de volgende keer twee keer over nadenk, voor ik van Teri néni weer een kiekje maak. Dat levert me echt te veel op.
Een beetje ongemakkelijk voel ik me er altijd wel bij, want ik kan zelden wat teruggeven. Ik bak niet iedere week, en als ik kook, pleeg ik zelden iets over te houden. Ik heb een bescheiden groentetuin, niet erop afgestemd dat ik ook nog aan Jan en Alleman moet uitdelen.
Maar goed, als ik op reis ga, neem ik altijd een kadootje voor haar mee, ik geef haar af en toe een pak Nederlandse speculaas en bovendien betaal ik haar ook nog om toezicht te houden op ons huis, en niet zo slecht ook. Dus zit ik er niet echt mee.
Dat soort goedgeefsheid hoort er bij, in het dorp. Als je ergens binnenstapt, is de kans groot dat je met een schaal met iets in je handen weer vertrekt. Dat weerhoudt me eerlijk gezegd soms een beetje om bij mensen langs te gaan.
Het weerhoudt me helemaal om bij Teri néni langs te gaan...
Deze krasse tachtigjarige die dagelijks op de fiets voor ons huis langszoeft op weg naar haar epileptische dochter, heeft niets liever dan dat je op bezoek komt. Sinds maanden lag er al een foto klaar van haar en haar dochter en schooonzoon, die ik ooit had genomen en die ik nog steeds bij haar moest afleveren. Maar haar goedgeefsheid weerhield. me
Uiteindelijk heb ik vorige week de stoute schoenen aangetrokken. Teri néni woont in een oud, uit leem opgetrokken huis met dikke muren. Op haar erf scharrelen kippen rond, achter het huis ligt een groentetuin met fruitbomen en in de donkere woonkamer zit aan de keukentafel altijd haar man, Pali.
Het was een warme dag, dus het begon ermee dat ik wat moest drinken, en nog wat, en nog wat. Fanta, een drankje dat ik zelf nooit drink, omdat ik het te zoet vind, maar Teri néni bleef me volschenken, terwijl ze zelf sodawater nam. ,,Dat is me te zoet'', zei ze, knikkend naar de Fanta, ,,Ik vind soda lekkerder''. Ik ook, probeerde ik haar duidelijk te maken, maar dat was tegen dovemansoren gezegd.
Dat gold ook voor mijn protesten dat ik echt in mijn eentje niet van plan was om een hele schaal gebak op te eten. Uiteindelijk liet ik de boel gewoon staan, in de hoop het probleem daarmee op te lossen. Maar ik had buiten Teri néni gerekend.
Tegen de tijd dat ik wegwilde, schoot ze weer overeind. Bij eerdere gelegenheden was ze bij het afscheid al aangekomen met aardewerken koppen, kunstboeketjes en versierde glazen flesjes. Ditmaal beperkte ze zich tot voedsel. Eerst kwam ze met een doos eieren, van de kippen uit haar tuin. Toen met een zak met al gedopte erwtjes (hele lekkere, ik zeg het er meteen bij, mals, jong en zoet).
Toen schoot haar te binnen dat er thuis ook nog een kind op mij wachtte. Ze pakte een grote plak chocolade in en een doos met een stuk of tien negerzoenachtige gebakjes. Ik kreeg haast om weg te komen, voor ik straks haar hele huis in mijn tas geduwd had gekregen.
Maar haar oog viel op het bord met ongegeten gebak en ze zag een nieuwe mogelijkheid om mij van giften te voorzien. Ze pakte een doos en begon, ondanks mijn inmiddels tamelijk luidkeelse protesten, al het gebak in te pakken. Maar ditmaal vertikte ik het nog langer mee te werken. Ik hield mijn tas dicht, klemde mijn armen tegen mijn lijf en weigerde iets aan te pakken. Uiteindelijk liep ik, om haar aandringen te ontwijken, de deur uit. Ze volgde me, zonder gebak gelukkig, tot mijn fiets. Dat ik toch vaker langs moest komen, zei ze, dat ik me echt niet thuis hoefde te gaan zitten vervelen, dat ik altijd welkom was.
Het was ongetwijfeld goed bedoeld, maar ik vrees dat ik er de volgende keer twee keer over nadenk, voor ik van Teri néni weer een kiekje maak. Dat levert me echt te veel op.
donderdag 6 juli 2006
ALS DE TAXI GOEDKOPER IS DAN DE TREIN
De Hongaarse minister van transport János Kóka wil 28 spoorlijnen (in het totaal 942 kilometer, twaalf procent van het totale net) gaan sluiten als bezuinigingsmaatregel bij de zwaar verlieslijdende Hongaarse spoorwegen. Dat klinkt drastisch en de oppositie spreekt er (uiteraard) schande van. Volgens Fidesz dreigen dorpen daarmee verder in het isolement raken.
Maar de werkelijkheid is minder dramatisch. Toen Kóka zijn plannen aankondigde, had ik eigenlijk verwacht dat het lijntje naar ons buurdorp er wel bij zou zijn, maar die interpici, zoals de Hongaren die boemeltreintjes liefdevol noemen, blijft gewoon doorboemelen, hoewel de treinen bij de paar reizen die ik ermee heb gemaakt, bepaald niet vol zaten.
De lijnen die dichtgaan, zijn echter nóg onrendabeler dan onze eigen interpici.
Hoewel het om twaalf procent van het spoornet gaat, raakt de maatregelen nog niet één procent van alle passagiers. Sommige van de betrokken treinen vervoeren per rit niet meer dan drie of vier mensen. De lijnen kosten de Hongaarse belastingbetaler jaarlijks zo'n 23 miljoen euro. Het is goedkoper, aldus de minister... om voor die mensen een taxi te laten rijden dan er een trein voor in stand te houden.
Het is zeker goedkoper om op die lijnen (en vele andere lijnen, waarschijnlijk) bussen in te zetten, en dat is dan ook wat Kóka van plan is. Voor het eerst worden de dienstregelingen van de streekbus en de trein op elkaar afgestemd.
De welgeteld zeventien (!) Hongaarse dorpen die nu nog niet door een streekbus worden aangedaan, krijgen in toekomst ook een bushalte. En de streekbus rijdt in Hongarije verrassend frequent. Heel wat Nederlandse dorpen zouden ervoor tekenen als de bus zo vaak langskwam. Wat heet, als er überhaupt een bus langskwam.
Waarom die spoorlijnen eigenlijk nog open zijn, is een goede vraag. Sentimentele redenen spelen ongetwijfeld een rol, want Hongarije beroemde zich ooit op een van de meest fijnmazige spoornetten van Europa en is nog steeds trots op dat verleden.
Inmiddels blinken de Hongaarse spoorwegen echter vooral uit door verouderd materieel. Sommige delen van het spoor zijn zo slecht dat treinen er niet meer dan veertig kilometer per uur mogen rijden, veel wagons zijn vele tientallen jaren oud en een groot deel van het net heeft maar één spoor, zodat frequent treinverkeer uitgesloten is. Om die redenen plegen zelfs internationale treinen in Hongarije vaak te boemelen alsof het interpici's zijn.
Dat die onrendabele lijnen nog bestaan, heeft alles te maken met het feit dat het Hongaarse spoorwegbedrijf MÁV een bolwerk van post-communistische bedrijfsvoering is, dat schaamteloos put uit de schatkist om de verliezen, die voor dit jaar op 283 miljoen euro worden geraamd, goed te maken. Het bedrijf biedt werk aan 38000 mensen, waarvan alleen al op het hoofdkantoor 8500. Dat die zich niet allemaal het vuur uit de sloffen lopen, moge duidelijk zijn.
'De' MÁV bestaat trouwens helemaal niet, de onderneming is onderverdeeld in tientallen kleinere bedrijven, ieder uiteraard met hun eigen directeur, hun eigen secretaresse en noem maar op. Dat daar in gesnoeid kan worden, is duidelijk, en dat is Kóka dan ook van plan. Bij de MÁV moeten 2500 mensen weg, met name bij de administratie.
Komend weekend organiseren de Hongaarse vakbonden een demonstratie tegen de bezuinigingen van de regering. Daar zal het spoorwegpersoneel na deze aankondigingen vast bij staan. Maar noem me een krent, maar als Hongaarse belastingbetaler mag het voor mij bij het spoor best een interpici'tje minder.
Maar de werkelijkheid is minder dramatisch. Toen Kóka zijn plannen aankondigde, had ik eigenlijk verwacht dat het lijntje naar ons buurdorp er wel bij zou zijn, maar die interpici, zoals de Hongaren die boemeltreintjes liefdevol noemen, blijft gewoon doorboemelen, hoewel de treinen bij de paar reizen die ik ermee heb gemaakt, bepaald niet vol zaten.
De lijnen die dichtgaan, zijn echter nóg onrendabeler dan onze eigen interpici.
Hoewel het om twaalf procent van het spoornet gaat, raakt de maatregelen nog niet één procent van alle passagiers. Sommige van de betrokken treinen vervoeren per rit niet meer dan drie of vier mensen. De lijnen kosten de Hongaarse belastingbetaler jaarlijks zo'n 23 miljoen euro. Het is goedkoper, aldus de minister... om voor die mensen een taxi te laten rijden dan er een trein voor in stand te houden.
Het is zeker goedkoper om op die lijnen (en vele andere lijnen, waarschijnlijk) bussen in te zetten, en dat is dan ook wat Kóka van plan is. Voor het eerst worden de dienstregelingen van de streekbus en de trein op elkaar afgestemd.
De welgeteld zeventien (!) Hongaarse dorpen die nu nog niet door een streekbus worden aangedaan, krijgen in toekomst ook een bushalte. En de streekbus rijdt in Hongarije verrassend frequent. Heel wat Nederlandse dorpen zouden ervoor tekenen als de bus zo vaak langskwam. Wat heet, als er überhaupt een bus langskwam.
Waarom die spoorlijnen eigenlijk nog open zijn, is een goede vraag. Sentimentele redenen spelen ongetwijfeld een rol, want Hongarije beroemde zich ooit op een van de meest fijnmazige spoornetten van Europa en is nog steeds trots op dat verleden.
Inmiddels blinken de Hongaarse spoorwegen echter vooral uit door verouderd materieel. Sommige delen van het spoor zijn zo slecht dat treinen er niet meer dan veertig kilometer per uur mogen rijden, veel wagons zijn vele tientallen jaren oud en een groot deel van het net heeft maar één spoor, zodat frequent treinverkeer uitgesloten is. Om die redenen plegen zelfs internationale treinen in Hongarije vaak te boemelen alsof het interpici's zijn.
Dat die onrendabele lijnen nog bestaan, heeft alles te maken met het feit dat het Hongaarse spoorwegbedrijf MÁV een bolwerk van post-communistische bedrijfsvoering is, dat schaamteloos put uit de schatkist om de verliezen, die voor dit jaar op 283 miljoen euro worden geraamd, goed te maken. Het bedrijf biedt werk aan 38000 mensen, waarvan alleen al op het hoofdkantoor 8500. Dat die zich niet allemaal het vuur uit de sloffen lopen, moge duidelijk zijn.
'De' MÁV bestaat trouwens helemaal niet, de onderneming is onderverdeeld in tientallen kleinere bedrijven, ieder uiteraard met hun eigen directeur, hun eigen secretaresse en noem maar op. Dat daar in gesnoeid kan worden, is duidelijk, en dat is Kóka dan ook van plan. Bij de MÁV moeten 2500 mensen weg, met name bij de administratie.
Komend weekend organiseren de Hongaarse vakbonden een demonstratie tegen de bezuinigingen van de regering. Daar zal het spoorwegpersoneel na deze aankondigingen vast bij staan. Maar noem me een krent, maar als Hongaarse belastingbetaler mag het voor mij bij het spoor best een interpici'tje minder.
woensdag 5 juli 2006
GROOT VUIL
De groot vuil ophaaldienst is langs geweest. Eén keer per jaar kun je in Boedapest je oude troep kwijt. Een maand van tevoren krijg je het schema in de bus wanneer ze komen, en twee, drie dagen voor de grote dag verschijnen overal in de straat grote hopen. Veel kartonnen dozen, veel piepschuim en daar tussen alles wat zich in de loop van het jaar aan kapotte meubels, oude manden, stukke tv's en gebroken kinderspeelgoed heeft opgehoopt in huis.
Het lijkt een ordeloze stapel rotzooi, maar voor een hele groep mensen is dit jaarlijkse vuilnisspektakel de kern van hun bestaan. Iedere dag is er wel ergens in deze miljoenenstad groot vuil dag, en een heel leger mensen trekt van wijk tot wijk om de hopen te doorzoeken.
Dat gaat via een stricte pikorde. Eerst komen de autootjes met laadbakken, die oude tv's, electrische machines en oude metalen inladen. Daarna komen mensen die zich over krakkemikkige stoelen en meubels ontfermen. Zij worden weer gevolgd door een groep mensen die zelfs in de resten die er dan nog over zijn, wel iets bruikbaars weten te ontdekken.
Het grote vuil was voor hem maar een bijverdienste, vertelde de zigeuner die vijf minuten nadat we een stokoude printer, een kapotte kruimeldief en nog wat electrische apparaten buiten hadden gezet, opdook. Hij kocht ook meubels, oude tv's en oud metaal op. Er veel van te leven, zei hij.
Hoe het voor mensen was die lager in de pikorde stonden? Ja, voor hen was het grote vuil meestal de voornaamste bron van inkomsten, zei hij. Hij haalde zijn schouders op. ,,Voor hen is het natuurlijk moeilijker om ervan rond te komen. Maar het is een leven''.
Het zijn met name zigeuners die van het grote vuil hun professie hebben gemaakt. Vrouwen met lagen lange rokken over elkaar, zoals je ze in Hongarije eigenlijk nog maar zelden ziet. In straten waar vuil wordt opgehaald, nemen ze ergens op een hoek een plek in, op een oud krukje (altijd wel ergens bij de hand) en verzamelen om zich heen alle goederen die hen interesseren. Met haviksogen houden ze alles in de gaten en wachten op het vrachtwagentje dat langs komt om hun schatten op te halen.
De man die onze electronica ophaalt, bekijkt een oude laptop, waarvan de hard disk is gebroken en het beeldscherm afgebroken, met interesse. ,,Daar kan ik de batterij nog goed van gebruiken. Mijn dochter heeft er net zo een''. Een oude mand die eerst zijn interesse wekt, blijft uiteindelijk toch liggen. Maar een uur later is die ook weg. Lager in de pikorde was iemand daar toch heel blij mee.
Het lijkt een ordeloze stapel rotzooi, maar voor een hele groep mensen is dit jaarlijkse vuilnisspektakel de kern van hun bestaan. Iedere dag is er wel ergens in deze miljoenenstad groot vuil dag, en een heel leger mensen trekt van wijk tot wijk om de hopen te doorzoeken.
Dat gaat via een stricte pikorde. Eerst komen de autootjes met laadbakken, die oude tv's, electrische machines en oude metalen inladen. Daarna komen mensen die zich over krakkemikkige stoelen en meubels ontfermen. Zij worden weer gevolgd door een groep mensen die zelfs in de resten die er dan nog over zijn, wel iets bruikbaars weten te ontdekken.
Het grote vuil was voor hem maar een bijverdienste, vertelde de zigeuner die vijf minuten nadat we een stokoude printer, een kapotte kruimeldief en nog wat electrische apparaten buiten hadden gezet, opdook. Hij kocht ook meubels, oude tv's en oud metaal op. Er veel van te leven, zei hij.
Hoe het voor mensen was die lager in de pikorde stonden? Ja, voor hen was het grote vuil meestal de voornaamste bron van inkomsten, zei hij. Hij haalde zijn schouders op. ,,Voor hen is het natuurlijk moeilijker om ervan rond te komen. Maar het is een leven''.
Het zijn met name zigeuners die van het grote vuil hun professie hebben gemaakt. Vrouwen met lagen lange rokken over elkaar, zoals je ze in Hongarije eigenlijk nog maar zelden ziet. In straten waar vuil wordt opgehaald, nemen ze ergens op een hoek een plek in, op een oud krukje (altijd wel ergens bij de hand) en verzamelen om zich heen alle goederen die hen interesseren. Met haviksogen houden ze alles in de gaten en wachten op het vrachtwagentje dat langs komt om hun schatten op te halen.
De man die onze electronica ophaalt, bekijkt een oude laptop, waarvan de hard disk is gebroken en het beeldscherm afgebroken, met interesse. ,,Daar kan ik de batterij nog goed van gebruiken. Mijn dochter heeft er net zo een''. Een oude mand die eerst zijn interesse wekt, blijft uiteindelijk toch liggen. Maar een uur later is die ook weg. Lager in de pikorde was iemand daar toch heel blij mee.
dinsdag 4 juli 2006
KLEINE DEUREN
In een Hongaarse bus heb je vaak twee opties om te betalen: je koopt een officieel kaartje of je betaalt de chauffeur de halve prijs, waarvan de vervoersmaatschappij geen cent ziet en hij de verbeteringen aan zijn huis kan financieren.
De meeste mensen kiezen, het ligt voor de hand, voor optie twee. De risico's zijn minimaal, zeker sinds de uitvinding van de mobiele telefoon. Busmaatschappijen hebben wel controleurs, maar de chauffeurs houden elkaar ervan op de hoogte waar die controleurs precies zijn. Indien nodig, krijgen de passagiers alsnog een geldig kaartje.
Het is deze mentaliteit, die de Hongaarse premier Gyurcsány wil uitroeien. In een gesprek met buitenlandse journalisten verklaarde Gyurcsány deze week de Hongaarse mentaliteit uit eeuwen van overheersing, eerst door de Turken, toen door de Oostenrijkers, daarna door de Russen. De staat tegenwerken, regels ontduiken, geen belasting betalen, het was allemaal eerder nastrevenswaardig dan verwerpelijk, want het getuigde van patriottisme om de buitenlandse heersers dwars te zitten.
Hongaren lijken er inderdaad weinig besef van te hebben dat publiek bezit hun eigen bezit is,...
dat de tekorten van de busmaatschappijen uit hun belastingcenten moeten worden gefinancierd. De meeste buspassagiers zien hun gedrag niet eens als corruptie. Voor hen is het een 'kis kapu', de kleine deur waarmee Hongaren de burocratie proberen te verslaan.
Het is er zeker geen teken van dat ze niet sociaal zijn. Iedere winter valt mij weer op, hoe snel mensen hun sneeuwschuivers tevoorschijn halen om niet alleen hun tuinpad, maar ook de stoep voor hun huis sneeuwvrij te houden. Daar profiteren niet alleen zijzelf van, maar ook hun buren. Mensen met een gezicht.
Maar het anonieme 'algemeen belang' zegt hen weinig. De staat heeft geen gezicht en staat daardoor heel ver van mensen af. En als de staat wel een gezicht heeft, is het er een dat mensen zelden aanstaat. Daar heeft die staat het natuurlijk ook naar gemaakt, met zijn kantoren vol onwillige ambtenaren die je om de oren slaan met eindeloze stapels onzinnige formulieren en omslachtige procedures en op die manier hun eigen baantje in stand houden.
De staat lijkt niet ten dienste van de burger te zijn, de burger is ten dienste van de staat, ten dienste van het instandhouden van een kostbaar en onwillig ambtenarenapparaat. Dan ga je vanzelf op zoek naar kleine deurtjes om zaken op een praktischere wijze te regelen.
Premier Gyurcsány wil dat veranderen, zegt hij. De staat moet kleiner worden en hervormen, zodat overheidsinstellingen er ten dienste van de burger zijn, en niet omgekeerd. En burgers moeten zich betrokken gaan voelen bij de staat en gaan inzien dat de staat hun eigen belang is.
Op zijn weblog haalt Gyurcsány het voorbeeld aan van een man die wat graafwerk wil laten doen, maar als hij om een rekening vraagt, wil de aannemer het werk niet meer doen, om de simpele reden dat die daar de machine van zijn baas voor gebruikt.
,,Onze grootste uitdaging'', noemde Gyurcsány het bestrijden van dit soort mentaliteit in het gesprek met de journalisten, dat zich verder concentreerde op de andere grote uitdaging van dit moment, het in de hand krijgen van het begrotingstekort van pakweg negen procent.
Een uitdaging is het zeker, want het lijken twee doelstellingen die gelijktijdig niet makkelijk te verwezenlijken zijn. Vanwege het begrotingstekort gaan de belastingen omhoog en krijgt de belastingdienst extra mankracht. Dat komt niet erg overeen met Gyurcsány's kleinere, dienstbare staat. Maar het betekent ongetwijfeld wel, dat mensen nog ijveriger op zoek gaan naar kleine deurtjes. En het betekent ongetwijfeld ook, dat de buschauffeur en de gemeentewerker op zoek blijven naar leuke bijverdiensten.
De meeste mensen kiezen, het ligt voor de hand, voor optie twee. De risico's zijn minimaal, zeker sinds de uitvinding van de mobiele telefoon. Busmaatschappijen hebben wel controleurs, maar de chauffeurs houden elkaar ervan op de hoogte waar die controleurs precies zijn. Indien nodig, krijgen de passagiers alsnog een geldig kaartje.
Het is deze mentaliteit, die de Hongaarse premier Gyurcsány wil uitroeien. In een gesprek met buitenlandse journalisten verklaarde Gyurcsány deze week de Hongaarse mentaliteit uit eeuwen van overheersing, eerst door de Turken, toen door de Oostenrijkers, daarna door de Russen. De staat tegenwerken, regels ontduiken, geen belasting betalen, het was allemaal eerder nastrevenswaardig dan verwerpelijk, want het getuigde van patriottisme om de buitenlandse heersers dwars te zitten.
Hongaren lijken er inderdaad weinig besef van te hebben dat publiek bezit hun eigen bezit is,...
dat de tekorten van de busmaatschappijen uit hun belastingcenten moeten worden gefinancierd. De meeste buspassagiers zien hun gedrag niet eens als corruptie. Voor hen is het een 'kis kapu', de kleine deur waarmee Hongaren de burocratie proberen te verslaan.
Het is er zeker geen teken van dat ze niet sociaal zijn. Iedere winter valt mij weer op, hoe snel mensen hun sneeuwschuivers tevoorschijn halen om niet alleen hun tuinpad, maar ook de stoep voor hun huis sneeuwvrij te houden. Daar profiteren niet alleen zijzelf van, maar ook hun buren. Mensen met een gezicht.
Maar het anonieme 'algemeen belang' zegt hen weinig. De staat heeft geen gezicht en staat daardoor heel ver van mensen af. En als de staat wel een gezicht heeft, is het er een dat mensen zelden aanstaat. Daar heeft die staat het natuurlijk ook naar gemaakt, met zijn kantoren vol onwillige ambtenaren die je om de oren slaan met eindeloze stapels onzinnige formulieren en omslachtige procedures en op die manier hun eigen baantje in stand houden.
De staat lijkt niet ten dienste van de burger te zijn, de burger is ten dienste van de staat, ten dienste van het instandhouden van een kostbaar en onwillig ambtenarenapparaat. Dan ga je vanzelf op zoek naar kleine deurtjes om zaken op een praktischere wijze te regelen.
Premier Gyurcsány wil dat veranderen, zegt hij. De staat moet kleiner worden en hervormen, zodat overheidsinstellingen er ten dienste van de burger zijn, en niet omgekeerd. En burgers moeten zich betrokken gaan voelen bij de staat en gaan inzien dat de staat hun eigen belang is.
Op zijn weblog haalt Gyurcsány het voorbeeld aan van een man die wat graafwerk wil laten doen, maar als hij om een rekening vraagt, wil de aannemer het werk niet meer doen, om de simpele reden dat die daar de machine van zijn baas voor gebruikt.
,,Onze grootste uitdaging'', noemde Gyurcsány het bestrijden van dit soort mentaliteit in het gesprek met de journalisten, dat zich verder concentreerde op de andere grote uitdaging van dit moment, het in de hand krijgen van het begrotingstekort van pakweg negen procent.
Een uitdaging is het zeker, want het lijken twee doelstellingen die gelijktijdig niet makkelijk te verwezenlijken zijn. Vanwege het begrotingstekort gaan de belastingen omhoog en krijgt de belastingdienst extra mankracht. Dat komt niet erg overeen met Gyurcsány's kleinere, dienstbare staat. Maar het betekent ongetwijfeld wel, dat mensen nog ijveriger op zoek gaan naar kleine deurtjes. En het betekent ongetwijfeld ook, dat de buschauffeur en de gemeentewerker op zoek blijven naar leuke bijverdiensten.
Abonneren op:
Posts (Atom)